30 nov 2016
Octrooiinbreuk printkop inkjetprinter
Rechtbank Den Haag 30 november 2016, IEF 16409; ECLI:NL:RBDHA:2016:14326 (HP tegen Benson c.s.) Octrooirecht. Bewijsbeslag onterecht. HP is houdster van EP1737669 voor de aansturing van de druppelgeneratoren van een printkop van een inktjetprinter. Er is geen toegevoegde materie. Geen gebrek aan nieuwheid en inventiviteit. Inbreukverbod wordt gegeven, met een recall. In reconventie worden de beslagen op printcartridges vervallen verklaard. Bewijsbeslag is ten onrechte gegeven, maar de bescheiden zijn niet eenvoudig 'deelbaar' (4.69-4.70).
4.35. Samenvattend geldt ten aanzien van de door Benson c.s. gevoerde toegevoegde materie-argumenten dat (i) de besturingssignalen (CSYNC) niet functioneel en technisch verbonden zijn met de overige kenmerken van de uitvoeringsvorm, zodat de intermediate generalisation is toegestaan, (ii) de vakman “elektrisch… gekoppeld” in conclusie 1 als mede omvattend indirecte koppelingen zal begrijpen, en wat betreft de keuzelijn zal begrijpen als gekoppeld via een schakeling zodat reeds hierom geen sprake is van nieuwe technische informatie, en (iii) de overige argumenten tardief zijn voortgebracht, en overigens summierlijk beschouwd geen hout snijden. De argumenten van Benson c.s. ten aanzien van toegevoegde materie in conclusie 1 kunnen dus niet slagen. Bij deze uitkomst kan de vraag – die partijen verdeeld houdt – in het midden blijven op wie de stelplicht en bewijslast rust voor het aan- of afwezig zijn van een functioneel of structureel verband tussen een veralgemeniseerd kenmerk en de overige kenmerken van de uitvoeringsvorm waaruit eerstgenoemd kenmerk is genomen.
Nieuw
4.41. Uit het voorgaande volgt dat conclusie 1 van EP 669 nieuw is. Ten aanzien van het gebrek aan nieuwheid van conclusie 12 heeft Benson c.s. niets meer of anders aangevoerd dan ten aanzien van conclusie 1. Conclusie 12 is dus ook nieuw.Inventiviteit
4.46. Benson c.s. heeft zich bij pleidooi nog aanvullend op de algemene vakkennis beroepen. Daarin zou besloten liggen dat het ‘standaard’ is om signaallijnen te splitsen en/of meerdere adresgeneratoren toe te passen. Het zou logisch zijn dat twee adresgeneratoren sneller zijn dan één, en dat het met een tweede adresgenerator gepaard gaande probleem van meer signaallijnen/aansluitingen zou worden opgelost door het splitsen van signaallijnen. Nu HP deze stellingen gemotiveerd heeft betwist en Benson c.s. de algemene vakkennis dat dit allemaal (in combinatie) ‘standaard’ zou zijn en voor de hand zou liggen op geen enkele wijze heeft onderbouwd, wordt haar beroep daarop verworpen. Voor zover Benson c.s. in dit kader heeft verwezen naar haar producties 17 en 18 moet haar betoog (eveneens) als ongefundeerd worden aangemerkt omdat deze producties niet in de procedure zijn (vergelijk r.o. 1.2).4.47. De slotsom van het voorgaande is dat het beroep van Benson c.s. op een gebrek aan inventiviteit van conclusie 1 van het octrooi faalt. Ten aanzien van het gebrek aan inventiviteit van conclusie 12 heeft Benson c.s. niets meer of anders aangevoerd dan ten aanzien van conclusie 1, zodat dat beroep ook faalt. Samengevat: alle door Benson c.s. naar voren gebrachte nietigheidsargumenten tegen conclusies 1 en 12 stranden. Dat dit voor de verdere volgconclusies anders zou moeten worden gezien is door Benson c.s. niet aangevoerd.
Bewijsbeslag onrechtmatig
4.69. Hoewel ook het bewijsbeslag (op documenten, dus los van de monsterneming) ten aanzien van de hiervoor genoemde cartridges ten onrechte is gelegd, althans is vervallen, zal de rechtbank dat niet opheffen. De bescheiden (computerbestanden, gegevensdragers) onder het bewijsbeslag betreffen zowel cartridges die onder EP 617 vallen, als andere cartridges. Deze bescheiden zijn niet eenvoudig ‘deelbaar’ in die zin dat informatie betreffende de in deze procedure inbreukmakende cartridges zonder gedetailleerde bestudering van de inhoud van de betreffende bescheiden is af te zonderen van informatie betreffende cartridges die onder EP 617 vallen.4.70. Wat betreft de schade die Benson c.s. stelt te hebben geleden als gevolg van de onrechtmatige/vervallen beslagen, welke schade door HP wordt betwist, oordeelt de rechtbank als volgt. Benson c.s. stelt dat de schade die zij heeft geleden bestaat uit de schade als gevolg van het niet kunnen verkopen van de beslagen cartridges. Hierbij dient een onderscheid te worden gemaakt naar de verschillende cartridgetypen. Ten aanzien van de in r.o. 2.8 genoemde cartridges heeft de rechtbank geoordeeld dat die cartridges onder de beschermingsomvang van conclusie 1 van EP 669 vallen, zodat het verhandelen van deze cartridges door Benson c.s. een onrechtmatige daad vormt. De winst die Benson c.s. met die handelingen had kunnen maken, kan niet worden beschouwd als schade die door HP vergoed zou moeten worden. Hetzelfde geldt in beginsel voor de cartridges (beweerdelijk) vallend onder EP 360 (in welke zaak deze rechtbank binnenkort uitspraak zal doen) en onder eventueel andere door HP reeds ingeroepen octrooien. In de schadestaatprocedure kan rekening worden gehouden met de oordelen over dergelijke octrooien maar voldoende aannemelijk is dat Benson c.s. als gevolg van de beslagen mogelijk enige schade heeft geleden zodat de rechtbank haar vordering tot vergoeding van de schade als gevolg van het beslag zal toewijzen, nader op te maken bij staat. Benson c.s. heeft niet inzichtelijk gemaakt welke schade zij naast die voor wat betreft de hiervoor genoemde beslaglegging noch meer vergoed wenst te zien noch dat ander handhavend optreden door HP onrechtmatig zou zijn, gegeven reeds het oordeel in conventie dat er van inbreuk op EP 669 sprake is, zodat haar algemener geformuleerde vordering aldus zal worden beperkt.