Omdat zij de stukken nodig heeft
Vzr. Rechtbank Alkmaar, 20 augustus 2009, KG ZA 09-285, Johnson & Johnson, Lifescan Inc. & Janssen Pharmaceutica N.V. tegen Van Beek & HaJeAa Holding B.V. (met dank aan Simon Dack en Mariken van Loopik, De Brauw Blackstone Westbroek)
Merkenrecht. Verkoop door curator van faillissementspartij LifeScan OneTouch-teststrips. Geen uitputting merkrecht m.b.t. Amerikaanse markt. Toewijzing vordering ex 843a Rv tot inzage en/of afgifte (van volgens gedaagde niet-bestaande stukken) ter controle of goederen toch op de Amerikaanse markt zijn gebracht. Eerst even kort:
4.5 J&J heeft bij haar vordering rechtmatig belang, omdat zij de stukken nodig heeft ter bepaling van de (eind)bestemming van haar door merkrecht beschermde goederen om, zo nodig, de goederen terug te halen en ter bepaling van feiten op grond waarvan de eventuele onrechtmatige merkinbreuk nader kan worden vastgesteld.
4.6 De vordering uit onrechtmatig daad waarop J&J zich beroept kan als een relevante rechtsbetrekking gelden in het kader van een vordering op grond van artikel 843a Rv. Nog daargelaten de vraag of de goederen op de Amerikaanse markt zijn gebracht zoals de bewuste e-mails doen vermoeden, heeft Van Beek c.s. volgens de voor het eerst in deze procedure in het geding gebrachte stukken, in strijd met de bepalingen van de verkoopovereenkomst gehandeld door onjuiste althans onvolledige informatie te verstrekken over de verkoop van de teststrips aan Aviva. Bovendien is de informatie te laat verstrekt. Nu de bepalingen uit de verkoopovereenkomst mede de belangen en rechten van J&J dienen en dit voor Van Beek kenbaar was, is dit handelen voorshands als onrechtmatig jegens J&J aan te merken. De door Van Beek aan de curator verstrekte Airwaybill is immers onjuist, zo blijkt in dit geding. Vlak voor de zitting in deze procedure is (meer) informatie verstrekt aangaande de verkoop aan Aviva en niet op het moment dat de documenten beschikbaar waren. Bovendien zijn de teststrips vervoerd voordat de verkoopovereenkomst was getekend en voordat deze goederen door de curator waren vrijgegeven. Juist in het licht hiervan en gelet op het feit dat Van Beek c.s. nalaat de gestelde veranderde intenties ten aanzien van de verkoop aan "de Amerikaanse klant" te onderbouwen, is niet summierlijk gebleken van de ondeugdelijkheid van de gestelde vordering van J&J uit onrechtmatige daad.
Er is dus sprake van een rechtsbetrekking waarin J&J partij is.
4.7 De door J&J verlangde bescheiden hebben betrekking op de hiervoor genoemde rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad, met uitzondering van de (alinea 55 sub vii. dagvaarding ) gevraagde correspondentie met de curator en lof de Fortisbank. (…)
4.8 Vervolgens dient beoordeeld te worden, gelet op de betwisting ervan door Van Beek C.S., of de door J&J genoemde bescheiden voldoende bepaald zijn en of aangenomen kan worden dat Van Beek c.s. over deze bescheiden beschikt.
4.1 0 Vooropgesteld wordt dat de formulering "alle (e-mail) correspondentie", anders dan Van Beek c.s. bepleit, naar de huidige stand van de jurisprudentie in beginsel voldoende bepaald is. Dat geldt ook in deze zaak, temeer nu het gaat om correspondentie aangaande de betreffende partij teststrips.
Lees het vonnis hier. Zie ook: Rechtbank ’s-Gravenhage,10 juni 2008, IEF 6246 (Stevens/J&J).