Onder opgave van reden (deel II)
Hof van Cassatie van België 8 maart 2012, nr. C.09.0634.N (BBIE tegen F.Vermeiren)
Met samenvatting van Willem De Vos, Sirius Legal.
Op 20 december 2007 deelt het BBIE aan Mevrouw Vermeiren mee dat haar vraag tot inschrijving van het merk ‘Bodystyling+’ wordt geweigerd. Zonder te reageren op deze beslissing, gaat Mevrouw Vermeire hiertegen in beroep. Het BBIE roept de niet-ontvankelijkheid in van het hoger beroep omwille van uitblijven van enige reactie van Mevrouw Vermeire. Het BBIE verliest in hoger beroep en tekent cassatieberoep aan. Het Hof van Cassatie stelt op zijn beurt enkele prejudiciële vragen omtrent artikel 2.11, lid 3, BVIE.
In navolging van het arrest van het Benelux-Gerechtshof van 6 oktober 2011 (zie IEF 10311) waarbij zij antwoordt op de prejudiciële vragen van het Hof van Cassatie van België, oordeelt het Hof van Cassatie nu in haar arrest van 8 maart 2012 dat de appelrechters terecht van mening waren dat mevrouw Vermeiren niet diende te antwoorden op de voorlopige weigering van het BBIE om hoger beroep tegen die beslissing in te kunnen stellen bij het Hof van Beroep te Brussel. Het verzaken aan de mogelijkheid voorzien door artikel 2.11, lid 3, BVIE en artikel 1.15, lid 1, van het Uitvoeringsreglement om te reageren op een voorlopige weigering leidt geenszins tot de onontvankelijkheid van het hoger beroep tegen die beslissing.
2. Het Benelux-Gerechtshof heeft in zijn op 6 oktober 2011 uitgesproken arrest (zaak A/2010/8) voor recht verklaard dat artikel 2.11, lid 3, BVIE aldus moet worden uitgelegd dat de deposant het recht om beroep in te stellen tegen de beslissing tot weigering niet verbeurt doordat hij geen bezwaren formuleerde tegen het voornemen de inschrijving geheel of gedeeltelijk te weigeren.[...]
3. Het bestreden arrest oordeelt dat de redenen die het BBIE opgaf in de kennisgeving van zijn voornemen de inschrijving geheel of gedeeltelijk te weigeren, geheel in het onzekere laten welke gegevens het ertoe hebben gebracht om te stellen dat het gedeponeerde teken beschrijvend is, geen onderscheidend vermogen heeft en de grafische weergave ervan aan die conclusie niets verandert, zodat de verweerster bij ontstentenis van redengeving niet in de mogelijkheid werd gesteld om inhoudelijke kritiek te leveren.
Het Hof van Cassatie verwerpt op die grond de exceptie van niet-ontvankelijkheid die de eiser tegen de vordering van de verweerster heeft opgeworpen, omdat zij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid die artikel 2.11, lid 3, BVIE en artikel 1.15, lid 1, van het Uitvoeringsreglement biedt om te antwoorden op de voorlopige beslissing tot weigering.
4. Op grond van de in randnummer 2 in de plaats gestelde redenen is die beslissing naar recht verantwoord.