Gepubliceerd op donderdag 19 september 2024
IEF 22246
Overig ||
27 aug 2024
Overig 27 aug 2024, IEF 22246; 4Ob97/24d (Eiser tegen gedaagden), https://delex.nl/artikelen/onder-welke-omstandigheden-mag-een-bewerking-zonder-toestemming-van-de-auteur-worden-gereproduceerd

Onder welke omstandigheden mag een bewerking zonder toestemming van de auteur worden gereproduceerd?

OGH 27 augustus 2024, IEF 22246; IEFbe 3785; 4Ob97/24d (Eiser tegen gedaagden). De uitgever (hierna: eiser) van de kinderboekenserie Der Räuber Hotzenplotz heeft een politieke partij in rechte aangesproken voor merk- en auteursrechtinbreuk. Gedaagden hebben haar boekomslag verwerkt in een politieke campagne, waarmee kritiek werd geuit op het beleid van een Oostenrijkse burgemeester. Volgens eiser is de reproductie in strijd met haar merk- en auteursrecht. Gedurende de behandeling in hoger beroep stellen gedaagden een beroep in bij de hoogste Oostenrijkse rechter (hierna: het OGH) met het argument dat hun afbeelding een op zichzelf staand werk is, dan wel een parodie. Het OGH verklaart het beroep niet-ontvankelijk, maar geeft desondanks een interessante analyse.

Volgens het OGH hangen er strenge eisen aan de vraag of een bewerking losstaat van het originele werk waarop deze is gebaseerd. Van belang is dat het originele werk op geen enkele wijze herkenbaar wordt overgenomen; het mag slechts als inspiratie dienen en moet volledig naar de achtergrond verdwijnen. In dit geval is het OGH van oordeel dat gedaagden kenmerkende elementen van het werk van eiser in hun bewerking hebben overgenomen. Van een vrije bewerking is dus geen sprake. Verder constateert het OGH dat het controversieel is of fundamentele rechten, in het bijzonder de vrijheid van meningsuiting en de artistieke vrijheid, kunnen worden gebruikt als rechtvaardiging voor inbreuk op het auteursrecht. Dit hangt af van het individuele geval, waarbij een belangenafweging moet worden gemaakt tussen de belangen en rechten van de auteur enerzijds en de vrijheid van meningsuiting van de gebruiker anderzijds. Eventuele rechtvaardiging van inbreuk moet restrictief worden geïnterpreteerd, zoals door het Europese Hof is bepaald. Volgens het OGH heeft het hof van beroep in dit geval een passende afweging gemaakt die binnen haar beoordelingsruimte past. Het bevestigt dat de vrijheid van parodie niet alleen wordt begrensd door een discriminerende inhoud of een aantoonbare schending van materiële belangen, maar dat ook het belang van eiser om niet geassocieerd te worden met een politieke campagne een rol kan spelen. In dit geval wordt eiser ongevraagd met een politiek debat geassocieerd, terwijl gedaagden hun boodschap net zo goed zonder de afbeelding van eiser hadden kunnen overbrengen. Dit is voor het OGH voldoende reden om het auteursrecht van eiser te laten prevaleren.

[9] 1.2 Insofern genügt es auf die bereits vom Rekursgericht zitierte ständige Rechtsprechung zu verweisen, laut der angesichts des schier unerschöpflichen Fundus an frei benützbarem Material strenge Anforderungen an das Vorliegen einer freien Benützung zu stellen sind (vgl RS0076496; zuletzt eingehend 4 Ob 37/22b – Gegendemonstration). Eine freie Benützung setzt voraus, dass das fremde Werk nicht in identischer oder umgestalteter Form übernommen wird, auch nicht als Vorbild oder Werkunterlage, sondern lediglich als Anregung für das eigene Werkschaffen dient (vgl RS0076503, RS0076452). Für die freie Benützung ist kennzeichnend, dass trotz des Zusammenhangs mit einem anderen Werk ein von diesem verschiedenes, selbständiges Werk vorliegt, dem gegenüber das Werk, an das es sich anlehnt, vollständig in den Hintergrund tritt (vgl RS0076521).

[10]     Bei der vergleichenden Beurteilung des benützten und des neugeschaffenen Werks ist festzustellen, durch welche objektiven Merkmale die schöpferis

[21]     Diese Wertung bewegt sich innerhalb des den Gerichten im Einzelfall notwendiger Weise zukommenden Beurteilungsspielraums. So betonte auch der EuGH in C-201/13 (Rn 26 ff), dass bei der Anwendung der Ausnahme für Parodien im konkreten Fall ein angemessener Ausgleich zwischen den Interessen und Rechten der Urheber und der freien Meinungsäußerung des Nutzers gewahrt werden müsse, wofür sämtliche Umstände des Einzelfalls zu berücksichtigen seien. Einer (neuerlichen) Anrufung des EuGH (wie von den Beklagten angeregt) bedarf es daher nicht.

[22]     Entgegen den Rechtsmittelausführungen endet die Freiheit der Parodie daher keineswegs erst bei diskriminierenden Inhalten oder einer nachweislichen Verletzung materieller Interessen. Vielmehr ist ein umfassender Ausgleich anzustellen, bei dem hier auch das Interesse des Inhabers von Rechten an einem Kinderbuch zu berücksichtigen ist, nicht mit einer politischen Kampagne (welchen Inhalts auch immer) in Verbindung gebracht zu werden.