Gepubliceerd op dinsdag 4 juli 2023
IEF 21537
Belgische gerechten ||
4 mei 2023
Belgische gerechten 4 mei 2023, IEF 21537; (IKEA/Algemeen Vlaams Belang), https://delex.nl/artikelen/ondernemingsrechtbank-brussel-stelt-prejudiciele-vragen-aan-hof-van-justitie

Ondernemingsrechtbank Brussel stelt prejudiciële vragen aan Hof van Justitie

Ondernemingsrechtbank Brussel 4 mei 2023, IEF 21537, zaaknummer C-298/23-1 (IKEA/Algemeen Vlaams Belang) In deze zaak wordt verzocht enkele prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie te stellen. Aanleiding voor het geschil was het gebruik van de stijl van de Ikea 'doe-het-zelf' handleiding, die door de politieke partij Vlaams Belang in een parodie werd gebruikt ter verkondiging van haar standpunten. Uit dit geschil ontstaat de prejudiciële vraag 'of de vrijheid van meningsuiting een "geldige reden" kan vormen om gebruik te maken van een bekend merk' en welke criteria in aanmerking genomen moeten worden bij de beantwoording van de vraag of deze geldige reden bestaat. 

De partij Vlaams Belang geeft aan dat 'IKEA' staat voor 'Immigratie Kan Echt Anders' en dat zij met haar uitingen geen poging doet om (commerciële) inbreuk te maken op het merkenrecht van IKEA. Daar stelt IKEA tegenover dat de voornoemde vragen vanuit academisch oogpunt interessant zijn, maar voor de zaak in kwestie niet nodig en te breed geformuleerd. De Ondernemingsrechtbank Brussel gaat niet mee in de stelling van IKEA. 

Hoewel het Hof van Justitie een ruime uitleg heeft gegeven aan de mogelijkheid om te kunnen parodiëren, is niet duidelijk wanneer een 'geldige reden' bestaat om gebruik te mogen maken van een intellectueel eigendom in het nastreven van de vrijheid van meningsuiting. Het Hof van Justitie stelt dat de nationale rechter een 'rechtvaardig evenwicht' tussen de belangen van beide rechten moet waarborgen, waarbij alle omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen. De Ondernemingsrechtbank acht het opportuun om de prejudiciële vragen daarom naar het Hof van Justitie te zenden, om de harmonisering van rechtspraak te bevorderen. 

"Kan de vrijheid van meningsuiting, daaronder begrepen de vrijheid om politieke meningen te verkondigen en de politieke parodie, zoals gewaarborgd door aitikel 10 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 11 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, een "geldige reden" uitmaken om gebruik te
maken van een met een bekend merk identiek of overeenstemmend teken in de zin van artikel 9.2.c) van Verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de
Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk alsmede artikel 10.2.c) en artikel 10.6 van Richtlijn (EU) 2015/2436 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015
betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten? Nederlandstalige Ondernemingsrechtbank Brussel - pag. 30 In voorkomend geval, welke zijn de criteria die de nationale rechter in aanmerking moet nemen ter beoordeling van het evenwicht tussen die grondrechten, en het belang dat aan elk van die criteria moet worden gehecht?

In het bijzonder, kan de nationale rechter rekening houden met onderstaande criteria, en/ofzijn er aanvullende criteria:
o de mate waarin de uiting een commercieel karakter of doel heeft;
o de mate waarin er concurrentiemotieven spelen tussen partijen;
o de mate waarin de uiting een algemeen belang heeft, maatschappelijk relevant is of een debat aangaat;
o de verhouding tussen voorgaande criteria;
o de mate van bekendheid van het ingeroepen merk;
o de omvang van het inbreukmakende gebruik, haar intensiteit en systematiek en de mate van verspreiding, naar territorium, tijd en volume, tevens in aanmerking genomen de mate waarin zulks in verhouding staat tot de boodschap die de uiting beoogt;
o de mate waarin de uiting, en omstandigheden die die uiting begeleiden, zoals de naam van de uiting en haar promotie, afbreuk doen aan de reputatie onderscheidend vermogen en
het imago van de ingeroepen merken (de 'reclamefunctie');
o de mate waarin de uiting een eigen originele inbreng vertoont en de mate waarin gepoogd is verwarring of associatie te voorkomen met de ingeroepen merken, of de indruk dat er een commercieel of ander verband bestaat tussen de uiting en de merkhouder (de 'herkomstfunctie'), mede in aanmerking genomen de wijze waarop de merkhouder in reclame en communicatie een bepaald imago en reputatie heeft opgebouwd".