11 jan 2023
Onvoldoende belang en te hoge complexiteit voor KG
Vzr. Rechtbank Den Haag 9 november 2022, IEF 21184, T&R 1663; ECLI:NL:RBDHA:2023:172 (Nokia tegen Oleading c.s.) Nokia houdt een brede octrooiportfolio in de communicatie-industrie. Onderdeel van die octrooiportfolio zijn meer dan 4000 octrooifamilies die essentieel zijn voor één of meer van de 2G, 3G, 4G dan wel 5G mobiele telefoniestandaarden. Nokia heeft zich met betrekking tot twee octrooien er schriftelijk toe verbonden deze octrooien aan derden in licentie te geven. Oleading c.s. exploiteren de Nederlandse webshops voor de Oppo-groep. Tot 1 juli 2021 hadden Nokia en de Oppo-groep een kruislicentieovereenkomst op grond waarvan de Oppo-groep alle standaard-essentiële octrooien van Nokia in licentie kreeg en vice versa. Na 1 juli 2021 is er geen nieuwe overeenkomst gesloten, maar heeft de Oppo-groep de productie en verkoop van telefoons die gebruik maken van door Nokia geoctrooieerde techniek die essentieel is voor de 4G- en 5G-standaard wel voortgezet. Nokia heeft tot de Oppo-groep behorende partijen in meerdere landen gedagvaard. Nokia vordert onvoorwaardelijke inbreukverboden van beide octrooien. De voorzieningenrechter wijst de vordering af vanwege het ontbreken van spoedeisend belang en de te hoge mate van complexiteit voor een behandeling in kort geding.
4.5.
De voorzieningenrechter is met Oleading c.s. en onder verwijzing naar voormelde Sisvel/Xiaomi-jurisprudentie, van oordeel dat de door Nokia aangevoerde, hiervoor weergegeven omstandigheden, onvoldoende gewicht in de schaal leggen om de belangenafweging in kort geding, in haar voordeel te doen uitslaan. Daartoe overweegt hij het volgende.
4.6.
De schade die Nokia met het gevorderde verbod wil voorkomen is het voortduren van de gestelde inbreuk op EP 103 en EP 562 in Nederland. Die schade is in zoverre beperkt dat het gaat om aantasting van twee octrooien uit de octrooiportefeuille van Nokia voor alleen het grondgebied van Nederland. Daar komt bij dat die schade zich relatief goed leent voor schadevergoeding achteraf. Niet in geschil is namelijk dat het business model van Nokia voor wat betreft deze octrooien is gericht op het toegankelijk maken van de geoctrooieerde technologie voor zoveel mogelijk partijen in ruil voor licentievergoedingen, in plaats van het exclusief op de markt brengen van producten waarin de geoctrooieerde technologie is geïmplementeerd. De schade die Nokia lijdt bij voortzetting van de gestelde inbreuk bestaat dus niet uit de aantasting van een exclusieve positie op de markt van telefoons, maar (vooral) uit gederfde licentievergoedingen en daarmee gegenereerde winsten. Die schade is louter financieel van aard en kan daarom relatief eenvoudig achteraf worden begroot en hersteld.
4.11.
Deze ingrijpende en niet of moeilijk omkeerbare consequenties vereisen behoedzaamheid bij toewijzing van de verbodsvordering in kort geding. De procedurele beperkingen van het debat en de bewijslevering in kort geding brengen mee dat niet meer dan een voorlopig oordeel kan worden gegeven over de grondslagen van de vordering en de verweren. Die voorlopigheid van de beoordeling geldt zeker in dit kort geding, omdat het gaat om een betrekkelijk complex geschil. Toewijzing van het verbod vergt namelijk een oordeel over de geldigheid van octrooien met betrekking tot relatief ingewikkelde technologie en over het uitgebreide FRAND-verweer van Oppo/Oleading c.s. Door Oleading c.s. is aan de technische discussie tussen partijen een enkel nieuw document (Woo) en nieuw argument (op basis van de cross-examination in het Verenigd Koninkrijk) toegevoegd waarover beslist moet worden, zelfs indien voor het overige wordt afgestemd op het bodemoordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het FRAND-verweer twisten partijen voorts over onder meer de (waardering van) een groot aantal feiten en over de principes bij de vaststelling van een FRAND-licentievergoeding. Het gaat daarbij vooral om de economische waardering van 5G (ten opzichte van 4G), over het aandeel (en de sterkte) van Nokia’s 4G respectievelijk 5G octrooiportefeuille, over de te verwachten omzet van de Oppo-groep (in aantal en prijs)6 , over de impact van de geografische scope van de verkoop door de Oppo-groep7 en over de waarde van de door de Oppo-groep aan Nokia te bieden kruislicentie onder Oppo’s 5G-octrooiportefeuille. Ook indien in dit kort geding voorshands (al dan niet vanwege afstemming op het vonnis van deze rechtbank van 7 september 2022) zou worden aangenomen dat er sprake is van inbreuk op een geldig octrooi en dat onder meer het FRAND-verweer niet slaagt, moet dus serieus rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de bodemrechter op een van die punten tot een ander oordeel komt en dat er in dat geval – achteraf gezien – dus geen grond bestond om Oppo/Oleading c.s. te dwingen van de markt te gaan of het licentieaanbod van Nokia te accepteren.
4.12.
Hetzelfde geldt voor het betoog van Nokia dat de Oppo-groep zich gedraagt als een unwilling licensee. Ook over de gestelde onwil van de Oppo-groep kan in dit kort geding slechts een voorlopig oordeel worden gegeven. Dat de gestelde onwil van Oppo/Oleading c.s. wel een grond kan zijn om haar FRANDverweer te verwerpen, hetgeen voormelde Duitse rechter reeds heeft gedaan in zijn vonnis van 5 juli 2022, dwingt niet tot een andere conclusie. Enerzijds moet het FRAND-verweer worden onderscheiden van de belangenafweging in kort geding en, anderzijds, zal de Nederlandse bodemrechter zich een eigen oordeel over het FRAND-debat (waarvan onderdeel uitmaakt de houding van de Oppo-groep in de onderhandelingen over een FRAND-licentie en daaruit al dan niet af te leiden unwillingness) dienen te vormen. In zoverre kan – ook in kort geding – niet zonder meer worden afgestemd op het Duitse vonnis, nog daargelaten dat het op onderdelen niet of lastig te volgen is door uitgebreide zwartlakking van door de Duitse rechter vertrouwelijk geachte passages.