15 mei 2019
Uitspraak ingezonden door Ruben Verweij en Niels Mulder, DLA Piper
Opwerpen vrijwaringsincident twee jaar na dagvaarding komt voor eigen risico
Rechtbank Den Haag 15 mei 2019, IEF 18464; ECLI:NL:RBDHA:2019:4887 (Pure Handling tegen Hennessy) Eiseres(sen) in de hoofdzaak is Hennessy. Eiseres in het incident en gedaagde in hoofdzaak is Pure Handling. Het geschil in de hoofdzaak gaat over vermeende merkinbreuk door Pure Handling op verschillende Unie- en Benelux-merken van Hennessy c.s. voor onder meer alcoholische drank en op daaruit voortvloeiende vorderingen tot niet-inbreuk, schadevergoeding, winstafdracht en nevenvorderingen. Pure Handling wil LB11 mede-gedaagde in de hoofdzaak en anonieme contractspartijen van Pure Handling in vrijwaring oproepen. Er was geen beletsel voor Pure Handling om dit incident eerder op te werpen, zodat het er alle schijn van heeft dat deze gang van zaken uitsluitend bedoeld is om de hoofdzaak te vertragen. Anders dan Pure Handling aanvoert, kan Hennessy c.s. in dit geval niet worden verweten dat zij de zaak vertraagt door verweer te voeren in dit incident, nu Pure Handling vordert om een onbepaald aantal anonieme waarborgen in vrijwaring op te roepen. De door Pure Handling gekozen strategie om pas bij conclusie van antwoord, ruim twee jaar na het uitbrengen van de dagvaarding, dit incident op te werpen, komt voor haar risico. De eisen van een doelmatige procesvoering brengen in het onderhavige geval mee dat de vordering om LB 11 in vrijwaring op te roepen, moet worden afgewezen.
4.10. Pure Handling moet worden nagegeven dat de door Hennessy c.s. tegen zestien gedaagden ingestelde hoofdzaak complex en omvangrijk is, maar dat neemt niet weg dat de vertraging tot nu toe het gevolg is van handelingen van gedaagden, in het bijzonder ook van Pure Handling. Zij heeft desgevraagd niet kunnen toelichten waarom zij pas geruime tijd
nadat zij zich heeft gesteld, het onderhavige incident heeft opgeworpen. De enkele mededelingen dat zij “de rol goed heeft gevolgd”, wat de rechtbank aldus begrijpt dat zij heeft gewacht tot zij de conclusie van antwoord moest nemen, is daartoe onvoldoende. De wet schrijft voor dat de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring ‘vóór alle weren’ moet worden genomen (art. 210 lid 1 Rv), dit om redenen van proces-economie. Volgens vaste rechtspraak kan dit uiterlijk bij conclusie van antwoord in de hoofdzaak, maar ook eerder bij afzonderlijke conclusie. Dat Pure Handling tot het laatst mogelijke moment heeft gewacht met het opwerpen van dit incident valt moeilijk te rijmen met het door haar ter zitting nogmaals benadrukte ‘grote belang’ om tegelijkertijd met (of eerder dan) een beslissing in de hoofdzaak, een uitspraak tegen de gestelde waarborg(en) te verkrijgen vanwege de grote financiële gevolgen die een veroordelend vonnis voor haar kan hebben. Niet is gebleken van enig beletsel voor Pure Handling om dit incident eerder op te werpen, zodat het er alle schijn van heeft dat deze gang van zaken uitsluitend bedoeld is om de hoofdzaak te vertragen, zoals Hennessy c.s. betoogt. Anders dan Pure Handling aanvoert, kan Hennessy c.s. in dit geval niet worden verweten dat zij de zaak vertraagt door verweer te voeren in dit incident, nu Pure Handling vordert om een onbepaald aantal anonieme waarborgen in vrijwaring op te roepen. De door Pure Handling gekozen strategie om pas bij conclusie van antwoord, ruim twee jaar na het uitbrengen van de dagvaarding, dit incident op te werpen, komt voor haar risico. De eisen van een doetmatige procesvoering brengen in het onderhavige geval mee dat de vordering om LB 11 in vrijwaring op te roepen, moet worden afgewezen.
4.11. Anders dan Pure Handling lijkt aan te nemen brengt afwijzing van de vordering niet mee dat haar de mogelijkheid ontnomen wordt om verhaal de halen bij de gestelde waarborg(en), nu zij dit hetzij buiten rechte, hetzij in een afzonderlijke procedure kan doen. Aan haar betoog dat haar belang mede gelegen is in het gebruik van het verlof tot oproeping in vrijwaring als drukmiddel in de onderhandeling in het kader van verhaal buiten rechte, gaat de rechtbank — wat daar ook van zij — voorbij. Dit kan niet tot een ander oordeel leiden.