7 okt 2024
Pfizer wint procedure om octrooien van GSK op RSV-vaccin ongeldig te laten verklaren
High Court of Justice 7 oktober 2024, IEF 22290, LS&R 2260 IEFbe 3804; HP-2022-000016 (Pfizer tegen GlaxoSmithKline). Deze week heeft Mr Justice Mellor van het High Court of Justice van Engeland en Wales uitspraak gedaan in de octrooizaak tussen Pfizer en GlaxoSmithKline (hierna: GSK). De zaak betreft vaccins tegen het RS-virus, een kinderziekte die tot veel ziekenhuisopnames leidt. De zaak die voor het High Court in Londen werd gebracht, draaide om twee octrooien van GSK met betrekking tot RSV-vaccins - EP (UK) 3 109 258 en EP (UK) 2 222 710. Pfizer spande de rechtszaak aan om de octrooien in te trekken voor de lancering van zijn eigen RSV-vaccin in het Verenigd Koninkrijk. In de maar liefst 171 pagina’s tellende uitspraak wordt Pfizer uiteindelijk in het gelijk gesteld.
De belangrijkste conclusies van Mr Justice Mellor zijn als volgt. Als eerste verklaarde het High Court zowel octrooi EP258 als het octrooi EP710 ongeldig. De reden hiervoor is dat deze voor de hand liggend waren ten opzichte van de stand van de techniek waarop Pfizer zich beroept. De rechter oordeelt dat hij nu duidelijk primair bewijs had vanuit een deskundige op het gebied van vaccinologie om deze voor de hand liggendheid aan te nemen. Het tegenbewijs van GSK was niet volledig genoeg om dit te ontkrachten. Zelfs indien de octrooien wel geldig waren, dan oordeelde het High Court dat het RSV-vaccin van Pfizer geen inbreuk zou maken op deze octrooien.
Tot slot werd ook de gevorderde Arrow-verklaring van Pfizer toegekend. Een Arrow-verklaring is een verklaring van de rechtbank die bevestigt dat een product of proces op een bepaalde datum niet nieuw of voor de hand liggend was, zodat het niet inbreuk kan maken op latere octrooien. Het toewijzen van deze Arrow-verklaring is op zichzelf al bijzonder, aangezien dit in jaren niet meer is voorgekomen. De rechter oordeelde dat, gezien het aantal octrooiaanvragen van de GSK-divisies en de behoefte aan commerciële zekerheid voor Pfizer, het gerechtvaardigd was een dergelijke verklaring toe te kennen.
798. Finally, I should consider again the suggestion from GSK that Pfizer’s arguments required a super-skilled structural biologist. It is true that all the real-life teams working in this area had very impressive and wide-ranging skills and were engaged in cutting edge research. However, I have accepted almost all of Professor Weissenhorn’s evidence on the CGK of the structural biologist member of the team. In the course of doing that, I satisfied myself that that knowledge was required to implement either of the Patents.
799. Overall, I had clear primary evidence of obviousness from impressive expert witnesses, Dr Johnson and Professor Weissenhorn. To the extent that there was contrary evidence given by Dr Taylor and Professor Wilkinson, it was not persuasive and in particular, I have dismissed the restrictive approach taken by Dr Taylor and the inadequate way in which Professor Wilkinson was instructed. Against the prima face clear case of obviousness on the primary evidence, I did not find the secondary evidence either complete enough or anywhere near persuasive enough to displace that prima facie case. In the circumstances, I find both EP258 and EP710 invalid for obviousness over each piece of prior art.