Prejudiciële vraag over accijnsschorsing en het invoeren in merkenrechtelijke zin
In navolging van IEF 9042. Rechtspraak.nl: Merkenrecht; (geen) uitputting; parallelimport van drank; goederen die door merkhouder buiten de EER op de markt zijn gebracht zijn niet met toestemming van merkhouder fysiek in Rotterdam gebracht; deels T1-status, deels geplaatst onder accijnsschorsingsregeling. Een aantal flessen in gedecodeerd. Beslissing om vragen te stellen aan HvJ EU of goederen die zijn geplaatst onder een accijnsschorsingsregeling ingevoerd zijn in de zin van artikel 5, lid 3, sub c, van de Merkenrichtlijn. Verder oordeel over al dan niet bestaan van verplichtingen van douane-expediteur om informatie te verschaffen over goederen waarmee derden inbreuk (dreigen te) plegen of dreigen onrechtmatig te handelen.
35. Gelet op het bovenstaande is het hof voornemens – zoals door Mevi in haar memorie van antwoord en bij pleidooi in hoger beroep is voorgesteld – op de voet van artikel 267 VWEU de volgende vragen aan het Hof van Justitie EU voor te leggen.
Deze vraag betreft goederen die afkomstig zijn van buiten de EER en die, nadat zij (niet door of met toestemming van de merkhouder) zijn binnengebracht op het grondgebied van de EER, in een lidstaat van de Europese Unie zijn geplaatst onder de regeling extern douanevervoer of onder de regeling douane-entrepot (een en ander als bedoeld in Verordening (EG) nr. 450/2008).
Wanneer dergelijke goederen vervolgens worden geplaatst onder een accijnsschorsings-regeling moeten zij dan
i. worden aangemerkt als ingevoerd, dan wel
ii. worden aangemerkt als niet ingevoerd, dan wel
iii. behoudens tegenbewijs worden vermoed in de EER te zijn (binnengebracht met als doel ze aldaar in de handel te brengen en derhalve) ingevoerd
in de zin van artikel 5, lid 3, sub c, van Richtlijn 89/104/EEG (thans Richtlijn 2008/95/EG), aldus dat sprake is van “gebruik (van het teken) in het economisch verkeer” dat door de merkhouder kan worden verboden op grond van artikel 5, lid 1, van genoemde richtlijnen?
Hierbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de houder van een Beneluxmerk (of van een nationaal merk van een van de andere lidstaten) zich in beginsel niet kan verzetten tegen het gebruik van het teken voor waren die onder het merk door of met toestemming van de merkhouder in de EER in het verkeer zijn gebracht (zie artikel 2.23, lid 3 BVIE)(4). Wanneer de waren niet door of met toestemming van de merkhouder binnen de EER op de markt zijn gebracht is pas sprake van inbreuk als de vermeende inbreukmaker het teken gebruikt in het economisch verkeer, bijvoorbeeld door waren onder het teken in te voeren, in een lidstaat, waar de merkhouder merkrechten heeft. Van invoeren is, in het licht van het in de Europese Unie geldende Douanewetboek, geen sprake indien de goederen zijn geplaatst onder douaneregelingen als de regeling extern douanevervoer of de regeling douane-entrepot. Afhankelijk van de te stellen vraag verschillen de relevante gebieden derhalve.
Citaten ter overweging
27. Het Hof van Justitie EG heeft in het Class-arrest van 18 oktober 2005, C-405/03, IER 2006,8 geoordeeld dat art. 5 lid 1 en 3 sub c van de Eerste Richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 1989, L 40) – hierna: de Richtlijn(2) – (waarop artikel 2.20 BVIE is gebaseerd) en (het voor het Gemeenschapsmerk geldende gelijkluidende) art. 9 lid 1 en 2 sub c van Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11) – hierna: GMV(3) –aldus moeten worden uitgelegd dat de merkhouder zich niet kan verzetten tegen de enkele binnenkomst in de Gemeenschap - onder de regeling extern douanevervoer of de regeling douane-entrepot - van oorspronkelijke merkgoederen die nog niet door deze houder of met zijn toestemming in de Gemeenschap in de handel zijn gebracht. De merkhouder mag voor de plaatsing van de betrokken goederen onder de regeling extern douanevervoer of de regeling douane-entrepot niet verlangen dat op het moment waarop de goederen de Gemeenschap binnenkomen reeds een eindbestemming in een derde land is vastgelegd.
29. Nu daarvan geen sprake is bij de beslagen T1-goederen kan niet worden aangenomen dat deze goederen in merkenrechtelijke zin zijn ingevoerd.
30. Bij AGP-goederen, die niet langer de T1-status hebben, moet worden aangenomen dat deze goederen douanetechnisch zijn ingevoerd en geplaatst onder de douaneregeling vrij verkeer. De douanestatus staat er dan niet langer aan in de weg dat sprake kan zijn van invoer in merkenrechtelijke zin. Dat hoeft echter niet te betekenen dat steeds sprake is van invoeren in merkenrechtelijke zin als douanetechnisch is ingevoerd; er zouden andere redenen kunnen zijn om aan te nemen dat geen sprake is van invoer in merkenrechtelijke zin. De in deze procedure te beantwoorden vraag is of AGP-goederen zijn ingevoerd in merkenrechtelijke zin, waarvoor nodig is dat sprake is van gebruik in het economisch verkeer. Partijen twisten over het antwoord op voormelde vraag.