26 jul 2018
Prejudicieel gestelde vragen over merkgebruik tabaksproducten
Prejudicieel gestelde vragen aan HvJ EU 26 juli 2018, IEF 18090; RB 3243; IEFbe 2784; C-517/18 (Fédération des fabricants de cigares) Via Minbuza. Verzoekster (Fédération des fabricants de cigares) heeft de minister-president verzocht om intrekking van het decreet inzake de productie, de presentatie, de verkoop en het gebruik van tabak, vaping-producten en voor roken bestemde producten op basis van kruiden andere dan tabak (hierna: decreet). Vervolgens vordert zij de nietigverklaring wegens bevoegdheidsoverschrijding van de stilzwijgende beslissing waarmee de minister-president haar verzoek heeft afgewezen. Verzoekster stelt dat het decreet zijn bevoegdheid overschrijdt door vermeldingen toe te voegen die niet zijn voorzien bij de richtlijn. Tevens zou het decreet een onevenredige inbreuk vormen op de vrijheid van ondernemerschap, de vrijheid van meningsuiting en het recht op eigendom. Verweerder (minister van Solidariteit en Volksgezondheid) concludeert primair tot schorsing van de behandeling en subsidiair, tot afwijzing van het verzoek. De société nationale d’exploitation industrielle des tabacs et allumettes (interveniënt) betoogt dat een letterlijke uitlegging van de richtlijn zou leiden tot het verbod van bepaalde merknamen, die essentieel zijn voor de identificatie van het product en dat artikel 13 van de richtlijn problematisch is vanuit het oogpunt van het recht op eigendom, de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van ondernemerschap en de beginselen van evenredigheid en rechtszekerheid, zelfs wanneer een procedure op tegenspraak is voorzien.
Prejudiciële vragen:
1. Moeten de leden 1 en 3 van artikel 13 van richtlijn 2014/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 aldus worden uitgelegd dat op verpakkingseenheden, buitenverpakking en tabaksproducten geen merknamen mogen worden gebruikt die naar bepaalde eigenschappen verwijzen, ongeacht de bekendheid van de merknaam in kwestie?
2. Al naargelang van de uitlegging die moet worden gegeven aan de leden 1 en 3 van artikel 13 van de richtlijn, zijn die bepalingen, voor zover zij van toepassing zijn op namen en merken, in overeenstemming met het eigendomsrecht, de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van ondernemerschap en de beginselen van evenredigheid en rechtszekerheid?
3. Indien de vorige vraag bevestigend moet worden beantwoord, eerbiedigen de leden 1 en 3 van artikel 13 van de richtlijn, in samenhang gelezen met lid 2 van artikel 24 van dezelfde richtlijn, het eigendomsrecht, de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van ondernemerschap en het evenredigheidsbeginsel?