22 sep 2022
Prejudiciële vragen over "passende schadeloosstelling"
HvJ EU 20 september 2022, IEF 21114, IEFbe 3585; C‑472/22 (Mylan) Via MinBuza: Op 3 december 2009 heeft het nationaal octrooi- en registratiebureau op basis van het in Finland gevalideerde Europees octrooi in Finland het aanvullend beschermingscertificaat nr. 266 verleend. Mylan heeft haar geneesmiddel ‘EMTRICITABINE/TENOFOVIR DISOPROXIL MYLAN 200 mg/245 mg, filmomhulde tablet’ in het voorjaar van 2017 aangeboden in het kader van openbare aanbestedingen van twee Finse verpleegkundige districten en deze aanbestedingen voor het genoemde product gewonnen. De geldigheidsduur van het voornoemde basisoctrooi is inmiddels op 25 juli 2017 verstreken. Gilead Sciences Finland hebben op 15 september 2017 bij de Markkinaoikeus (bijzondere rechter bevoegd voor handelsrecht, mededingingsrecht, overheidsopdrachten en internationaal privaatrecht, Finland) een vordering ingesteld tegen onder meer Mylan wegens inbreuk op aanvullend beschermingscertificaat nr. 266. In dezelfde context heeft Gilead een verzoek om een voorlopige maatregel tegen Mylan ingediend. Mylan heeft zich verzet tegen de vordering van Gilead wegens inbreuk en tegen het verzoek van Gilead om een voorlopige maatregel, en heeft van haar kant bij de Markkinaoikeus een vordering tot nietigverklaring van aanvullend beschermingscertificaat nr. 266 ingesteld.
Rechterlijke instanties hebben de mogelijkheid passende schadeloosstelling te bieden voor de door de voorlopige maatregelen toegebrachte schade indien de voorlopige maatregelen worden herroepen of wanneer zij vervallen. Aangezien de uitlegging van het begrip "passende schadeloosstelling" als een aangelegenheid van het Hof en niet als een aangelegenheid van de nationale rechter moet worden beschouwd, is de Markkinaoikeus van mening dat het in de omstandigheden van het onderhavige geval welhaast noodzakelijk is om het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing in te dienen.
Prejudiciële vragen:
1. Moet een in Finland geldende en op risicoaansprakelijkheid gebaseerde schadevergoedingsregeling, zoals die welke hierboven is beschreven (punten 16 tot en met 18 van het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing), als verenigbaar met artikel 9, lid 7, van de handhavingsrichtlijn worden beschouwd?
2. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: Op welke soort aansprakelijkheid voor schade berust dan de aansprakelijkheid [Or. 11] krachtens artikel 9, lid 7, van de handhavingsrichtlijn? Moet worden aangenomen dat het bij die aansprakelijkheid gaat om een vorm van schuldaansprakelijkheid, een vorm van aansprakelijkheid wegens misbruik van recht of een aansprakelijkheid op een andere grond?
3. Wat betreft de tweede vraag: Met welke omstandigheden moet rekening worden gehouden bij de beoordeling van de aansprakelijkheid?
4. Moet met name, wat de derde vraag betreft, de beoordeling uitsluitend plaatsvinden op basis van de omstandigheden die ten tijde van het verkrijgen van de voorlopige maatregel bekend waren, of kan bijvoorbeeld rekening worden gehouden met de omstandigheid dat het intellectueleeigendomsrecht waarvan de vermeende schending de reden was voor de voorlopige maatregel, na de verkrijging van die maatregel ab initio nietig is verklaard, en zo ja, welke betekenis moet aan laatstgenoemde omstandigheid worden toegekend?