Print op schoenen zijn verwarringwekkend overeenstemmend met Burberry beeldmerk
Rechtbank Den Haag 1 oktober 2014, IEF 14250; ECLI:NL:RBDHA:2014:12931 (Burberry c.s. tegen X)
Uitspraak ingezonden door Natalie van der Laan, DLA Piper. Burberry c.s. kreeg eerder een bewijsopdracht IEF 13656, en slaagt daarin door het overleggen van het rapport van React over de bewaarneming van goederen. In het tussenvonnis was beslist dat het verweer slaagt, omdat de print op de schoenen niet gelijk is aan het Burberry beeldmerk. Nu wordt verwarringwekkende overeenstemming, ex 2.20 lid 1 sub b, vastgesteld met de beeldmerken van Burberry c.s. De winstafdracht- en schadevergoedingsvordering zijn slechts toewijsbaar in ‘en/of’-vorm onder de voorwaarde dat ze niet cumulatief ten uitvoer worden gelegd. Staking en opgaveverplichting.
3.4. Als niet weersproken staat vast dat [X] op 14 juni 2013 schoenen heeft aangeboden met een print die verwarringwekkend overeenstemt met de beeldmerken van Burberry die zijn ingeschreven voor onder meer dezelfde waren. Daarmee is sprake van merkinbreuk als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE en artikel 9 lid 1 sub b GMVo. Aan de grondslag inbreuk ‘sub c’ komt de rechtbank niet toe. Gesteld noch gebleken is dat Burberry c.s. een afzonderlijk belang heeft bij de vaststelling van inbreuk op die grondslag.3.6. Burberry c.s. heeft als bewijsmiddel opnieuw overgelegd het reeds in het geding gebrachte rapport van React over de inbewaarneming van goederen op 12 december 2012 (productie 23).
3.8. In het tussenvonnis in 4.9 heeft de rechtbank reeds overwogen dat [X] op 24 april 2013 waren voorzien van een G-star merk en/of van een Adidas merk in voorraad had en op 18 december 2013 waren voorzien van een Burberry merk en dat hij daarmee inbreuk heeft gemaakt op de Gemeenschapsmerken van de betreffende merkhouders op grond van artikel 9 lid 1 sub a GMVo en op de Beneluxmerken, althans de internationale merken met gelding in de Benelux, op grond van artikel 2.20 lid 1 sub a BVIE. Uit het voorgaande volgt dat [X] ook op 12 december 2012 inbreuk heeft gemaakt op (ieder van) de ingeroepen merken van Burberry c.s. op grond van artikel 9 lid 1 onder a GMVo en artikel 2.20 lid 1 sub a BVIE. Tot slot heeft hij op 14 juni 2013 inbreuk gemaakt op de beeldmerken van Burberry op grond van artikel 9 lid 1 onder a GMVo en artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE.
3.12. Vast staat dat [X] van ieder van Burberry c.s. inbreukmakende producten voorhanden heeft gehad voorzien van de merken van Burberry c.s. die in beslag zijn genomen. De rechtbank acht de mogelijkheid dat Burberry c.s. hierdoor schade heeft geleden aannemelijk. Daarbij gaat het om schade na 2 juli 2012 nu voor de periode daarvóór finale kwijting is verleend (zie 4.3 van het tussenvonnis). Burberry c.s. heeft aangevoerd dat gelet op alle omstandigheden (die zij in de dagvaarding heeft benoemd) een geschat bedrag van € 25,- per inbreukmakend product als een redelijke en evenredige schadevergoeding voorkomt. Nu Burberry c.s. desgevraagd heeft verklaard dat de winstderving van Burberry c.s. per product verschilt en zij voorts niet nader heeft onderbouwd hoe zij tot het bedrag van € 25,- is gekomen, en overigens nog opgave dient te worden gedaan van de aantallen inbreukmakende producten (zoals hierna overwogen), kan de rechtbank de schade thans niet begroten en dient de hoogte van die schade bij staat te worden opgemaakt. De gevorderde veroordeling tot schadevergoeding nader op te maken bij staat is derhalve toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor de gevorderde wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. Nu gesteld noch gebleken is wat naast de toe te wijzen schadevergoeding het belang is van een verklaring voor recht dat [X] aansprakelijk is voor de schade die Burberry c.s. lijdt als gevolg van zijn inbreukmakend handelen zal die verklaring voor recht worden afgewezen.