9 mrt 2017
Proceskostenveroordeling voor eiser na intrekking octrooirechtelijk kort geding
Vzr. Rechtbank Den Haag 9 maart 2017, IEF 16651; ECLI:NL:RBDHA:2017:2285 (Putkast tegen Custom) Kort geding, proceskostenveroordeling ten laste van eiser na intrekking kort geding vanwege gestelde inbreuk op Nederlands octrooi. De voorzieningenrechter veroordeelt Putkast in de proceskosten, tot dusver aan de zijde van CBM begroot op € 11.667,42.
2.1. In artikel 249 Rv is met betrekking tot de bodemprocedures bepaald dat de eiser bij afstand van instantie verplicht is de proceskosten van gedaagde te betalen. In zijn uitspraak van 3 juni 2016 heeft de Hoge Raad overwogen dat voormelde bepaling, tezamen met de artikelen 125-127 en 250 Rv, niet op het kort geding in eerste aanleg van toepassing is. Deze regels bieden echter wel aanknopingspunten op grond waarvan de voorzieningenrechter onder de door de Hoge Raad gegeven voorwaarden op vordering van gedaagde beslist op een tussen partijen gerezen geschil over de vergoeding van proceskosten na intrekking van een kort geding.
2.2. In zijn uitspraak van 3 juni 2016 heeft de Hoge Raad voorts overwogen dat indien eiser het kort geding intrekt de aanhangigheid daarvan niet komt te vervallen indien de gedaagde tijdig aan de eiser en de voorzieningenrechter mededeelt dat het geding desondanks doorgang dient te vinden omdat hij een beslissing van de voorzieningenrechter omtrent de proceskosten verlangt. De door de Hoge Raad vastgestelde termijn waarbinnen de mededeling dient te worden gedaan bedraagt veertien dagen na datum waartegen gedaagde oorspronkelijk was opgeroepen, waarna een dergelijke vordering (ook in een afzonderlijke procedure) niet meer mogelijk is (uitgezonderd het in door de Hoge Raad in r.o. 3.8.3-3.8.4 bepaalde overgangsregime).
2.4. In de dagvaarding vorderde Putkast een inbreukverbod in verband met de door haar gestelde inbreuk op het Nederlandse octrooi 2000407 door CBM. In haar brief van 27 november 2015 heeft CBM gesteld dat Putkast het kort geding heeft ingetrokken nadat zij Putkast er per e-mail op had gewezen dat haar octrooi nietig was. Putkast heeft dit niet bestreden zodat zij moet worden beschouwd als de in het ongelijk gestelde partij en aldus zal worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. CBM vordert vergoeding van haar kosten die volgens haar gespecificeerde opgave (met afdrukdatum 27 november 2015), inclusief verschotten, € 11.054,42 (exclusief BTW) bedragen. Aangezien Putkast tegen deze opgave geen zelfstandig verweer heeft gevoerd, komen deze kosten voor toewijzing in aanmerking.