Rechtbank Den Haag exclusief bevoegd bij inbreuk op merklicentierechten
Rechtbank Den Haag 30 september 2015, IEF 15351; ECLI:NL:RBDHA:2015:12073 (Underwear tegen Overseas Logistics Europe)
Gemeenschapsmerken. Bevoegdheid. Underwear vordert een verklaring voor recht dat OLE jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld, alsmede staking van Gemeenschapsmerkrechtinbreuk. OLE vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, omdat het niet zou gaan om IE-inbreuk, maar om een geschil over nakoming van een overeenkomst waarbij zij geen partij is. De bij dagvaarding verweten handelingen hebben betrekking op het in voorraad hebben en te koop aanbieden van waren voorzien van Gemeenschapsmerken en ook de gestelde onrechtmatige daad gaat over inbreuk op de merklicentierechten. Gelet op deze grondslag, is de rechtbank Den Haag exclusief bevoegd om van de vordering kennis te nemen. De incidentele vordering wordt afgewezen.
4.1. De door Underwear bij dagvaarding aan OLE verweten handelingen hebben betrekking op het in voorraad hebben en te koop aanbieden van waren voorzien van de Gemeenschapsmerken in strijd met de aan de houder van een Gemeenschapsmerk voorbehouden handelingen, zoals bepaald in artikel 9 GMVo. Op grond daarvan vordert Underwear onder meer een merkinbreukverbod. Ook de gestelde onrechtmatige daad van OLE bestaat er uit dat inbreuk wordt gemaakt op de merklicentierechten van Underwear. Gelet op deze grondslag, is er sprake van een vordering in de zin van artikel 96 aanhef en onder a GMVo. Aangezien OLE in Nederland is gevestigd, is de rechtbank Den Haag op grond van artikel 96 juncto 97 lid 1 van Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Gemeenschapsmerk in verbinding met artikel 3 Uitvoeringswet E.G.-verordening inzake het Gemeenschapsmerk exclusief bevoegd om van de vordering van Underwear kennis te nemen. De verweren van OLE, waaronder die met betrekking tot de rol van High Hope en van Transport & Customs Trading B.V. en de vraag of OLE merkinbreuk maakt, doen niet af aan de internationale en relatieve bevoegdheid van deze rechtbank en dienen in de hoofdzaak aan de orde te worden gesteld.
4.2. Slotsom van het voorgaande is dat de incidentele vordering moet worden afgewezen.