25 apr 2018
Staking inbreuk op het HP inkjetcartridge-octrooi
Rechtbank Den Haag 25 april 2018, IEF 17670; ECLI:NL:RBDHA:2018:4810 (HP tegen Benson c.s.) Octrooirecht. HP is houdster van EP 1 330 360 getiteld 'Inkjet printhead'. De nieuwheids- en inventiviteitsaanvallen falen.Inbreuk aangenomen op het octrooi van Hewlett Packard: staking en nevenvorderingen toegewezen. De reconventionele vordering tot opheffing van beslagen en monsterneming zijn reeds vervallen wegens niet (tijdig) instellen van een hoofdvordering ex 1019i Rv.
toegevoegde materie
4.16. Benson c.s. betoogt dat de wijzigingen van conclusie 1 tijdens de verleningsprocedure er toe hebben geleid dat de verleende conclusie toegevoegde materie bevat.
4.17. De rechtbank stelt voorop dat wijzigingen van een Europese octrooiaanvrage (van zowel beschrijving of conclusies) slechts zijn toegestaan binnen de grenzen van hetgeen de vakman, met zijn vakkennis en objectief gezien op de indieningsdatum, rechtstreeks en ondubbelzinnig, impliciet dan wel expliciet, uit de oorspronkelijke aanvrage kan afleiden (de zogenaamde disclosure-test of ‘gouden standaard’). Na genoemde wijzigingen mag de vakman niet geconfronteerd worden met nieuwe technische informatie4. In de rechtspraak van de Kamers van Beroep van het Europees Octrooibureau (EOB) zijn criteria aangelegd die worden gehanteerd voor de toegevoegde materie-toetsing in specifieke situaties, zoals bij toevoegingen aan dan wel weglatingen uit oorspronkelijk ingediende conclusies, of het in een conclusie veralgemeniseren van een kenmerk van een bepaalde uitvoeringsvorm zonder de overige kenmerken daarvan aldus te veralgemeniseren (intermediate generalisation). Daarbij is door Benson c.s. een beroep gedaan op de in de EOB-rechtspraak ontwikkelde regel dat een intermediate generalisation slechts toelaatbaar is als het voor de vakman duidelijk is dat tussen het veralgemeniseerde kenmerk en de overige kenmerken van de uitvoeringsvorm waaruit het kenmerk is gehaald geen functioneel of structureel verband bestaat. De rechtbank zal ook naar deze regel verwijzen. In lijn met G 2/10 is de rechtbank van oordeel dat eerdergenoemde regel slechts een hulpmiddel is en dat uiteindelijk slechts het antwoord op de eerder geformuleerde hoofdvraag (de disclosure-test of ‘gouden standaard’) de doorslag geeft.
Beslagen en monsterneming
4.59. Een en ander brengt mee dat de voorlopige maatregelen (beslagen en monsterneming) ten aanzien van de in rov. 2.11 genoemde typen cartridges en meer algemeen alle cartridgetypen die niet (beweerdelijk) onder de bescherming van EP 617 of EP 557 vallen niet rechtmatig ten uitvoer zijn gelegd. De voorlopige maatregelen ten aanzien van cartridgetypen die (beweerdelijk) onder de bescherming van EP 557 vallen, zijn vervallen wegens het niet (tijdig) instellen van een hoofdvordering volgens artikel 1019i Rv. Dat heeft tot gevolg dat in beginsel het afgiftebeslag en de monsterneming dient te worden opgeheven ten aanzien van alle cartridgetypen die niet beweerdelijk onder de bescherming van EP 617 vallen (vordering 4 primair/subsidiair). Hetzelfde geldt voor de genoemde remanufactured cartridges. Nu het verval van de beslagen inzake EP 557 echter reeds is uitgesproken bij vonnis van 30 november 2016 in de zaak betreffende EP 669 (dictum 5.13, ECLI:NL:RBDHA:2016:14326), zal de vordering in deze zaak bij gebrek aan belang niet andermaal kunnen worden toegewezen. Hetzelfde geldt – om dezelfde reden – voor de teruggave van de in bewaring genomen cartridges en als monster genomen cartridges (dictum 5.14) en de toewijzing van de vordering tot schadevergoeding wegens de onrechtmatige vervallen beslagen (dictum 5.16).