Tandpasta in transito
HvJ, 18 oktober 2005, in zaak C-405/03, Class International BV tegen Colgate-Palmolive Company, Unilever NV, SmithKline Beecham plc en Beecham Group plc, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Gerechtshof te ’s-Gravenhage.
In het kort de feiten. In februari 2002 heeft Class International een container met van de Zuid-Afrikaanse onderneming Kapex International gekochte tandpasta voorzien van het merk Aquafresh, de Gemeenschap binnengebracht. SmithKline Beecham e.a. hebben op 5 maart 2002 conservatoir beslag laten leggen op de container na een melding van de douane dat het wellicht namaak goederen zou kunnen betreffen. Nader onderzoek maakte echter duidelijk dat het om oorspronkelijke goederen ging en niet om namaakgoederen. Hierop verzoekt Class International de Rechtbank om opheffing van het conservatoir beslag en vergoeding van schade. De verzoeken worden afgewezen.
In Hoger beroep stelt Class International dat de partij tandpasta niet is ingevoerd,maar zich in transito bevindt. Het Haags Gerechtshof stelt vervolgens een aantal (6-tal) prejudiële vragen aan het Hof van Justitie. Kort samengevat wilde het Hof eigenlijk weten of de merkhouder zich ertegen kan verzetten dat originele merkgoederen in transito in de Gemeenschap worden binnengebracht die nog niet door deze merkhouder of met diens toestemming in de Gemeenschap in de handel zijn gebracht en of de merkhouder op zijn minst kan verlangen dat voor dergelijke goederen een eindbestemming in een derde land vaststaat.
Volgens het Hof zijn niet-communautaire goederen die in transito zijn geplaatst niet in het vrije verkeer van de Gemeenschap gebracht. "Zolang niet voor deze mogelijkheid wordt gekozen en wordt voldaan aan de voorwaarden voor de douanebestemming (…) waaronder de goederen zijn geplaatst, kan het enkele fysieke binnenbrengen van de goederen op het grondgebied van de Gemeenschap niet worden aangemerkt als "invoeren" in de zin van artikel 5 lid 3, sub c van de richtlijn en artikel 9, lid 2, sub c van de verordening en impliceert het geen gebruik [van het merk] in het economisch verkeer" (…), aldus het Hof. De merkhouder kan ook geen eisen stellen m.b.t. een eindbestemming in een derde land.
Op de vragen van het gerechtshof te Den Haag m.b.t. de mogelijkheid van een merkhouder om het te koop aanbieden of verkopen van oorspronkelijke goederen die in transito zijn geplaatst te verbieden, antwoord het Hof dat dergelijke goederen gewoon te koop kunnen worden aangeboden of worden verkocht met als bestemming een derde land tenzij het te koop aanbieden of de verkoop noodzakelijkerwijs impliceert dat de merkgoederen in de Gemeenschap in de handel worden gebracht. Het Hof formuleert dat als volgt:
"de begrippen "aanbieden" en "in de handel brengen" van goederen in artikel 5, lid 3, sub b, van richtlijn 89/104 en artikel 9, lid 2, sub b, van verordening nr. 40/94 kunnen mede omvatten het te koop aanbieden respectievelijk verkopen van oorspronkelijke merkgoederen die de douanestatus van niet-communautaire goederen hebben, wanneer de goederen te koop worden aangeboden en/ of verkocht terwijl de goederen zijn geplaatst onder de regeling extern douane vervoer of de regeling douane-entrepot. De merkhouder kan zich ertegen verzetten dat dergelijke goederen te koop worden aangeboden of worden verkocht, wanneer dit noodzakelijkerwijs impliceert dat zij in de Gemeenschap in de handel worden gebracht."
Als laatste oordeelt het HvJ nog over de verdeling van de bewijslast. Het HvJ oordeelt dat "in een situatie zoals die in het hoofdgeding aan de orde is" de bewijslast ter zake van de inbreuk rust op de merkhouder, die zich erop beroept.
Lees het arrest hier.