Te mager bevonden
Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 11 mei 2010, KG ZA 10-359, Agfa Graphics N.V. tegen Chengdu Xingraphics Co. Ltd. & A. Ten Cate Offsetprodukten B.V. (met dank aan Otto Swens, Vondst Advocaten).
Octrooirecht. Kort geding. EP m.b.t. een ‘methode voor het maken van een positieve lichtgevoelige lithografische drukplaat.’ Vervolg op Rechtbank ’s-Gravenhage, 22 juli 2009, IEF 8085. Agfa stelt i.c. te beschikken over nieuw bewijs waaruit de inbreuk alsnog zou volgen. De Voorzieningenrechter ziet geen reden af te wijken van het eerdere bodemvonnis. Het vonnis bevat geen misslag en er is geen sprake van zodanig gewijzigde omstandigheden, dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter, met de wetenschap van die omstandigheden, anders zou hebben beslist. Ook ontbreekt een spoedeisend belang bij een voorlopige voorzieningen. Agfa wordt veroordeeld in de proceskosten van €120.000.
4.2. In de onderhavige bodemprocedure is geoordeeld dat niet vast staat dat de FIT en FIT-Extra platen inbreuk maken op het octrooi. De. voorzieningenrechter dient zich in beginsel naar dit oordeel te richten. Ook in dit kort geding kan dus in beginsel niet worden aangenomen dat de platen inbreuk maken op het octrooi.
4.3. Denkbaar is dat er reden kan zijn van het oordeel van de bodemrechter af te wijken, niet alleen in geval van een kennelijke misslag, maar ook indien na het bodemvonnis sprake is van zodanige gewijzigde omstandigheden dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter, met de wetenschap van die omstandigheden, anders zou hebben beslist (vergelijk de noot in NJonder het arrest van Snijders). Het door Agfa nieuw verzamelde, volgens Agfa ook op de FIT en FIT-Extra platen betrekking hebbende bewijs komt hier echter niet voor in aanmerking. De bodemrechter heeft het door Agfa overgelegde bewijs te mager bevonden en gezien de eisen van een goede procesorde nu juist geen rekening willen houden met aanvullende bewijslevering. Ook uit een oogpunt van rechtszekerheid is er dan geen reden de beslissing van de bodemrechter in deze procedure, die niet de procedurele waarborgen van een bodemprocedure biedt, terzijde te schuiven.
4.4. Daarnaast ontbreekt het spoedeisende belang van Agfa bij een voorlopige voorziening, vooruitlopend op een beoordeling van het aanvullende bewijs in hoger beroep. De volgens Agfa inbreukmakende FIT en FIT-Extra platen zijn, zoals Agfa weet, al jarenlang op de markt en Agfa heeft tot nu toe geen reden gezien een voorlopig verbod uit te lokken. Waarom nu plotseling alsnog een spoedeisend belang zou bestaan is zonder steekhoudende toelichting, die ontbreekt, niet in te zien.
4.5. Er is geen reden anders te oordelen over de vorderingen die zien op de Melior platen. De. bodemrechter heeft zich over deze platen inderdaad nog niet uitgesproken. Partijen zijn het er echter over eens dat de technische eigenschappen van Melior platen, voor zover relevant voor het geschil, geheel gelijk zijn aan die van de FIT en FIT-Extra platen. De Melior platen zijn een variant op de FIT en FIT-Extra platen. Aan te nemen is daarom dat indien de Melior platen in het eerdere bodemgeschil waren betrokken, de bodemrechter over die platen niet anders zou hebben geoordeeld. Bovendien geldt ook hier dat spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen ontbreekt. (…)
4.6. Al met al is er geen reden waarom in afwachting van het oordeel van de appelrechter ingrijpen in kort geding noodzakelijk zou zijn.
Lees het vonnis hier.