16 mrt 2016
Teva maakt geen inbreuk op rivastigmine-pleisteroctrooi
Rechtbank van Koophandel Brussel 16 maart 2016, IEF 16320; IEFBE 1970; LSR 1385 (Novartis tegen Teva) Octrooi. Eisende partijen vorderen verbodsmaatregelen tegen de verwerende partij voor het commercialiseren van transdermale pleisters die worden gebruikt voor een behandeling van dementie en de ziekte van Alzheimer en die volgens eisende partijen worden beschermd door het Europese octrooi van Novartis AG. Een van de bestanddelen is rivastigmine, wat aanvankelijk enkel onder de vorm van capsules op de markt was. Dit octrooi is intussen verstreken zodat de stof rivastigmine ‘vrij’ is. Het nieuwe octrooi omvat volgens de eisende partijen een innovatieve dosering waarbij rivastigmine wordt toegediend als pleister. Eisende partijen voeren aan dat het octrooi een tweede medische toepassing betreft waarbij rivastigmine wordt toegediend door middel van een pleister en doseringsregime. Teva voert aan dat de beschermingsomvang van de octrooiconclusie moet worden beperkt tot pleisters die overeenstemmen met de referentiepleister. Novartis eist onder andere dat Teva stopt een inbreuk te maken op haar octrooi en de distributie stop. Naar het oordeel van de rechter moet EP ‘219 zeer restrictief geïnterpreteerd moet worden. De interpretatie die Novartis voorhoudt, waarbij een niet gedefinieerde term uit het octrooi (aanvangsdosis) wordt gelijkgesteld aan een andere term uit een later document, kan niet overtuigen. De interpretatie steunt immers niet op de beschrijving of op de tekeningen en bovendien is de opbouw van de conclusie helemaal niet duidelijk, bij gebruik aan een eenduidige terminologie en voldoende informatie in het octrooi zelf.
22. In tegenstelling tot wat Novartis voorhoudt, wordt een louter doseringsregime, onafhankelijk van deze specifieke dubbellaag pleister, niet opgeeist. (…). Uit deze passage blijkt dat de uitvinding wel degelijk betrekking heeft op een specifieke TTS, die bovendien ook toegepast kan worden op andere actieve bestanddelen dan rivastigmine. Hieruit volgt niet, zoals Novartis aanvoert, dat hetgeen beschreven is ‘slechts één mogelijke pleister is voor de toepassing van het doseringsregime van de uitvinding.’ Het heeft niet veel zin om te beweren dat een doseringsregime zou kunnen overgebracht worden naar andere actieve bestanddelen. Een dosering voor verschillende actieve bestanddelen is immers afhankelijk van diverse factoren. Het is de specifieke TTS samenstelling (met haar bijhorende voordelen) die geëxtrapoleerd kan worden naar andere toepassingen.
23. Teva voert terecht aan dat uit de beschrijving blijkt dat de essentie van de uitvinding, beschermd door EP ‘219, betrekking heeft op een transdermaal therapeutisch systeem met bijzondere kenmerken: “0006 aldus is het doel van deze uitvinding om een TTS te verschaffen met verbeterde eigenschappen op het vlak van therapietrouw, hechting, tolereerbaarheid en/of veiligheid. 007 het is een nader doel van deze uitvinding om een TTS te verschaffen dat (…) een hechtkracht heeft die een veilige toediening over de volledige toedieningsperiode waarborgt. 0009 het is een nader doel van deze uitvinding om een TTS te verschaffen dat verbeterde hechtingseigenschappen vertoont zonder het afgifteprofiel van het werkzame bestanddeel te veranderen. 0014 dit wordt bereikt door een TTS zoals is gedefinieerd in de bijgevoegde conclusies. Uit deze beschrijving blijkt dat de uitvinding betrekking heeft op een bijzondere TTS dat (onder andere) verbeterde hechteigenschappen vertoont (…).
28. De bijzonder gedetailleerde specifieke samenstelling van de TTS, die volgens de beschrijving een betere hechting waarborgt, kan niet zomaar worden weggedacht. Novartis voert ten onrechte aan dat deze samenstelling ‘volkomen irrelevant’ is en bij ‘wijze van voorbeeld werd opgenomen.’
31. Naar het oordeel van de stakingsrechter volgt hieruit dat EP ‘219 zeer restrictief geïnterpreteerd moet worden, in de zin dat het beperkt is tot een dubbellaag TTS met een zeer specifieke samenstelling. De interpretatie die Novartis voorhoudt, waarbij een niet gedefinieerde term uit het octrooi (aanvangsdosis) wordt gelijkgesteld aan een andere term uit een later document (startdosis van 4,6 mg/24u die minimaal vier weken moet worden aangehouden, hoewel geen tijdseenheid wordt vermeld in EP ‘219), kan niet overtuigen. De interpretatie steunt immers niet op de beschrijving of op de tekeningen en bovendien is de opbouw van de conclusie helemaal niet duidelijk, bij gebruik aan een eenduidige terminologie en voldoende informatie in het octrooi zelf.
7. Het beschikkende gedeelte
Op grond van de bovenstaande overwegingen neemt de stakingsrechter volgende beslissing. De stakingsrechter verklaart de vordering van de eisende partijen ontvankelijk maar niet gegrond.