Uitvindingsgedachte
Rechtbank 's-Gravenhage, 27 januari 2006, KG ZA 05-1527. Angiotech Pharmaceuticals Inc-Boston Scientific Corp tegen Occam Int. B.V.-Biosensors B.V. Stents!
Angiotech is werkzaam op het gebied van geneesmiddelen- afgevende medische instrumenten en biomateriaal. De voornaamste activiteit van Biosensors bestaat uit het exploiteren van een beleggingsholding en het in licentie geven van geoctrooieerde medische technologie. Occam is een licentiehouder van Biosensors en brengt onder de naam Axxion een intravasculaire stent op de markt. Angiotecht beticht Occam van inbreuk op haar EP octrooi betreffende de behandeling van stenoses (geblokkeerde of vernauwde bloedvaten).
Occam stelt geen inbreuk te maken op het octrooi: "De Axxion stent voldoet ook volgens Occam aan alle onderdelen van conclusie 1, met uitzondering evenwel van het aanwezig zijn van een polymeric carrier." De rechter gaat vervolgens uitgebreid in op de vraag wat de uitvindingsgedachte van de uitvinding is. Is toepassing van een "polymeric carrier" onderdeel een noodzakelijke maatregel voor toepassing van de uitvinding en ten tweede, wat is dan te verstaan is onder een "polymic carrier"?
De eerste vraag beantwoord de rechter in positieve zin:
4.6 Bij de beoordeling of sprake is van (letterlijke) inbreuk wordt vooropgesteld dat bij de uitleg van de conclusies van een octrooischrift, mede in het licht van beschrijving en tekeningen, onder ogen dient te worden gezien wat volgens de gemiddelde
vakman die daarvan kennis neemt, voor de uitvinding waarvan de bescherming wordt ingeroepen, wezenlijk is – anders gezegd: wat de achter de woorden van die conclusies liggende uitvindingsgedachte is – teneinde een uitsluitend op de letterlijke betekenis van de bewoordingen gegronde en daarom voor een redelijke bescherming van de octrooihouder wellicht te beperkte (of onnodig ruime) uitleg te vermijden. De tot uitleg van de conclusies van het octrooischrift geroepen rechter zal evenwel tevens moeten beoordelen of het resultaat van zijn onderzoek de rechtszekerheid voor derden voldoende tot haar recht laat komen. Dit laatste gezichtspunt zal een restrictieve, meer bij de bewoordingen van de conclusies aansluitende uitleg kunnen rechtvaardigen in dier voege dat gebrek aan duidelijkheid voor de gemiddelde vakman die de grenzen van de door het octrooi geboden bescherming wil vaststellen, in beginsel ten nadele van de octrooihouder werkt.
4.9. Naar voorlopig oordeel betreft de achter de conclusies liggende uitvindingsgedachte, het gebruik van taxol, of een derivaat daarvan, als het geneesmiddel dat is te gebruiken om restenose als gevolg van het aanbrengen van een stent te vermijden. In deze uitleg lijkt het gebruik van een polymeric carrier niet relevant voor de toepassing van de uitvindingsgedachte en daarmee een kenmerk dat zich ogenschijnlijk laat weg interpreteren.
4.10. Voorshands dient er van uit te worden gegaan dat toepassing van een polymeric carrier toch een noodzakelijke maatregel is voor toepassing van het octrooi. Op de eerste plaats staan de uitdrukkelijke bewoordingen van de conclusie daaraan in de weg. De vinding is thans, na de oppositieprocedure, neergelegd in een aantal productconclusies waaruit in duidelijke bewoordingen blijkt dat de uitvindingsgedachte wordt toegepast door taxol en een polymeric carrier aan te brengen op de stent. Het octrooi betreft aldus een product bestaande uit (cumulatief) een stent, taxol en een polymeric carrier. De rechtszekerheid voor derden brengt dan met zich mee dat de gemiddelde vakman erop mag vertrouwen dat op het octrooi alleen inbreuk wordt gemaakt indien in het gesteld inbreukmakende product cumulatief de drie genoemde maatregelen worden toegepast.
Ten slotte vindt de maatregel naar het oordeel van de rechter ook een grondslag in de beschrijving (4.12)
Met betrekking tot de tweede vraag overweegt de rechter dat "de aanwezigheid van een polymere drager impliceert dat het geneesmiddel is opgenomen in polymeer materiaal waarbij het materiaal zo gekozen is dat het geneesmiddel op naar tijd en hoeveelheid de meest wenselijke wijze beschikbaar komt. De voorzieningenrechter zal dan ook in de verdere beoordeling uitgaan van de aanname dat volgens het octrooi de actieve stof (Paclitaxel) in een polymeer materiaal is opgenomen en vanuit dat materiaal gereguleerd wordt afgescheiden."
De door Occam aangebrachte Calix laag is naar het oordeel van de rechter als een polymeer te kwalificeren. Echter, "Angiotech gaat evenwel uit van een drager die is aan te merken als een grondlaag of support. Hierboven heeft de voorzieningenrechter evenwel geoordeeld dat dat een onjuiste aanname is en dat dient te worden uitgegaan van een drager die een rol speelt bij de gereguleerde afgifte van de actieve stof."
4.24. Het voorgaande voert tot de conclusie dat Occam naar voorlopig oordeel geen inbreuk maakt op conclusie 1. De overige conclusies, Angiotech heeft met name het oog op conclusies 6 en 12, zijn volgconclusies waarop dan evenmin inbreuk wordt gemaakt.
4.25. Bij bespreking van het door Occam gevoerde bevoegdheidsverweer heeft zij bij deze stand van zaken geen belang meer.
4.26. Het verweer van Occam dat EP 376 ongeldig is kan de voorzieningenrechter thans eveneens onbesproken laten.
Lees het vonnis hier