Gepubliceerd op woensdag 14 maart 2012
IEF 11043
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Verdrag van vriendschap

Rechtbank Breda 7 maart 2012, HA ZA 11-1349 (Dreamgirl tegen Benstout)

Uitspraak ingezonden door Rutger van Rompaey, QuestIE Advocatuur.

Incident in navolging van het executievonnis [IEF
10147] over de exclusieve licentierechten op foto's van erotisch lingerie. Het incident gaat over het stellen van zekerheid voor de proceskostenveroordeling nu Dreamgirl geen woon- of bekende verblijfplaats in Nederland heeft. Echter vanwege het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen Nederland en de VS (overheid.nl) is Dreamgirl van zo'n zekerheid vrijgesteld via de uitzondering uit lid 2 van artikel 224 Rv. Het verweer dat de toepassing van dit verdrag achterwege dient te blijven, omdat - in dit geval - de executie in de VS extra tijd en kosten met zich meebrengt, wordt gepasseerd. De incidentele vordering tot het stellen van zekerheid wordt afgewezen.


2.3. De rechtbank stelt voorop dat krachtens het bepaalde in artikel 224 lid 1 Rv een in het buitenland gevestigde partij op vordering van  de wederpartij verplicht is zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarin zij veroordeeld zou kunnen worden, maar dat op grond van artikel 224 lid 2 Rv zo een verplichting niet bestaat, onder meer indien zulks voortvloeit uit een verdrag of een EG-Verordening. Dreamgirl is gevestigd in de Verenigde Staten van Amerika. Dit brengt met zich dat zij op grond van artikel V van het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika (tractatenblad 1956, 40, hierna: "het verdrag") juncto artikel 5 van het daarbij behorende Protocol is vrijgesteld van het stellen van de in artikel 224 Rv bedoelde zekerheid.

 

2.4. Benstout heeft nog als verweer gevoerd dat toepassing van het verdrag in dit specifieke geval achterwege dient te blijven omdat toepassing ervan in strijd met de redelijkheid en billijkheid is. Ter ondersteuning van zijn verweer voert Benstout aan dat toepassing van het verdrag tot de volstrekt  onredelijke situatie zal leiden dat zij een proceskostenveroordeling van Dreamgirl onmogelijk kan executeren, althans dat zulks zoveel extra tijd en kosten mee zal brengen dat het bijna onmogelijk wordt om betaling van de proceskostenveroordeling af te dwingen. Dreamgirl betwist dat executie in de VS onmogelijk zou zijn en stelt dat dit juist relatief eenvoudig is. De rechtbank overweegt dat, anders dan Benstout stelt, van een onmogelijkheid van executie geen sprake is. Executie in de VS zal extra tijd en kosten met zich brenggen, maar dit laat onverlet dat executie mogelijk is. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de toepassing van het verdrag niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid is zodat het verweer van Benstout niet slaagt.