Verlies van kracht
Gerechtshof Leeuwarden, 26 juli 2006, Storteboom Kornhorn tegen G.H. Fraas (Met dank aan Patrick Koerts, Trip advocaten en notarissen).
Over het verlies van kracht van een voorlopige voorziening ex artikel 260Rv.
In eerste aanleg heeft Fraas van Storteboom gevorderd - in essentie - dat laatstgenoemde zal worden bevolen elk gebruik in de Benelux van de merken "Olympia" en "Olympia Luxus Hänchen" of een daarmee overeenstemmend teken te staken en gestaakt te houden. De voorzieningenrechter heeft de vordering toegewezen. De ingestelde nevenvorderingen zijn allen afgewezen.
Tegen de toewijzing van de hoofdvordering heeft Storteboom in het principaal appel twee grieven voorgedragen. Tegen de afwijzing van de nevenvordering heeft Fraas in incidenteel appel vier grieven naar voren gebracht. De vijfde grief richt zich op de kostencompensatie.
De voorzieningenrechter heeft, uitvoering gevend aan het bepaalde in art. 260 Rv overwogen dat hij geen termijn zal opnemen voor het instellen van een eis in de bodemprocedure, nu hij lid 2 van toepassing acht. Fraas heeft binnen deze termijn geen bodemprocedure aanhangig gemaakt, maar heeft Storteboom opnieuw in kort geding gedagvaard tot hetzelfde als waarop het eerste kort geding betrekking had, daarbij tevens opnieuw een termijn vorderende ex art. 260 Rv. De voorzieningenrechter heeft Fraas niet-ontvankelijk verklaard. Storteboom heeft een verklaring gedeponeerd als bedoeld in artikel 260 Rv.
Het hof is van mening dat "het in art. 260 Rv voorziene verlies van kracht van een voorlopige voorziening, niet kan worden teniet gedaan of uitgesteld door het telkenmale opnieuw in kort geding instellen van (nagenoeg) dezelfde vordering onder het (steeds) vorderen van een nieuwe termijn voor het aanhangig maken van de bodemprocedure, nu dit een en ander strijdig moet worden geacht met de inhoud en strekking van genoemd artikel en voorts met hetgeen een goede procesorde meebrengt."
Aangezien Storteboom op juiste wijze een verklaring ex art. 260 Rv heeft gedeponeerd mist zij belang ten aanzien van het in het principaal appel gevorderde. Ditzelfde geldt voor de incidenteel appel ingestelde vordering tot het alsnog toewijzen van de nevenvorderingen, "nu het niet denkbaar is dat nevenvorderingen toegewezen worden terwijl de onderliggende hoofdvordering is vervallen en niet (opnieuw) voor toewijzing in aanmerking kan komen."
Beide partijen worden niet-ontvankelijk in hun vorderingen verklaard. Het overwogene geeft het hof aanleiding om de kosten van de procedure te compenseren.
Lees hier het arrest.