19 jun 2024
Verzoek om schorsende werking afgewezen
UPC CoA 19 juni 2024, IEF 22152, IEFbe 3759; UPC_CoA_301/2024 (ICPillar tegen ARM). In deze zaak verzoekt appellant, ICPillar, bij het Hof van Beroep van het UPC om schorsende werking toe te kennen aan een beschikking uit Rule 220.2 RoP. Volgens Rule 223.5 RoP is er echter geen schorsende werking voor beschikkingen op grond van Rule 220.2 RoP. Op basis van artikel 74 UPCA kan het Hof van Beroep van het UPC op een gemotiveerd verzoek beslissen dat aan een beschikking schorsende werking toekomt. De UPCA prevaleert boven de RoP, dus het Hof van Beroep wijst erop dat het toekennen van schorsende werking op een beschikking van Rule 220.2 RoP mogelijk is. Er dient wel sprake te zijn van uitzonderlijke omstandigheden, gezien het beginsel dat de procedure van het Gerecht in Eerste aanleg zoveel mogelijk ongehinderd moet worden voortgezet.
ICPillar verzoekt om schorsende werking voor een beschikking waarin zij een geldbedrag dient te storten of een bankgarantie dient te verstrekken voor dat bedrag. Het Hof van Beroep oordeelt dat geen sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid en kent geen schorsende werking toe aan de beschikking. Het beroep is niet kennelijk onjuist en tenuitvoerlegging van de beschikking zou gewoon ongedaan gemaakt kunnen worden, indien de beschikking later zou worden vernietigd (zie ook IEF 22033).
Naast een verzoek om schorsende werking, heeft ICPillar ook een verzoek tot bespoediging van de beroepsprocedure ingediend op grond van Rule 9.3 (b) RoP. Het Hof van Beroep wijst ook dit verzoek af, omdat de omstandigheden niet van een zodanig spoedeisend karakter zijn dat het belang van ICPillar zwaarder weegt dan het belang van ARM en de beginselen van een behoorlijke procesorde.
11. The consequences of enforcement of the impugned order and a later decision by the Court of Appeal setting aside this order, can effectively be reversed by return of the deposit or the bank guarantee and (if justified by the facts) a compensation of costs incurred. The situation that the appeal would be devoid of purpose if no suspensive effect is given to the impugned order therefore does not arise.
12. The complaints brought forward by ICPillar against the impugned order are not such that the order must be considered to be manifestly wrong.
13. The Court of Appeal is thus of the opinion that under the circumstances of the case, ICPillar’s interest in maintaining the status quo until the decision on its appeal is issued, does not sufficiently outweigh ARM’s interest in enforcing the order without delay.