19 okt 2017
Voormalig Mazda-dealer mag "Mazda" nog gebruiken mits geen bijzondere of commerciële band met Mazda wordt gesuggereerd
Vzr. Rechtbank Amsterdam 19 oktober 2017, IEF 17218; ECLI:NL:RBAMS:2017:7770 (Mazda Motor Logistics Europe tegen Mazda-dealer) Merkgebruik Mazda. Mazda heeft de Mazdadealerovereenkomst met gedaagde opgezegd. Omdat gedaagde volgens Mazda toch nieuwe voertuigen te koop aanbood en Mazda "identificatiematerialen" gebruikte vordert Mazda elk gebruik van het Mazda beeld- en woordmerk en de verkoop van nieuwe Mazda-voertuigen te staken. uit arrest BMW/Deenik volgt dat het de merkhouder niet is toegestaan een derde te verbieden van zijn merk gebruik te maken om bij het publiek aan te kondigen dat hij de reparatie en het onderhoud van waren voorzien van dit merk verricht die door dan wel met toestemming van de merkhouder onder het merk in de handel zijn gebracht, tenzij het merk zo wordt gebruikt, dat de indruk kan worden gewekt dat er een commerciële band tussen de derde onderneming en de merkhouder bestaat. Mazda heeft voldoende aannemelijk gemaakt met foto's dat gedaagde door het structureel gebruik van het Mazda-logo een directe commerciële band suggereert met het Mazdanetwerk. Zonder het gebruik van de woorden 'reparatie' of 'occasion' wekt gedaagde de onterechte indruk dat zij behoort tot het officiële distributienetwerk van Mazda. Gedaagde moet het gebruik van het beeldmerk van Mazda staken en het woordmerk ook, tenzij het wordt gebruikt in een andere kleur of lettertype dan gebruikelijk binnen de Mazda-organisatie, zodat geen bijzondere of commerciële band met Mazda wordt gesuggereerd.
4.3. Waar het de schending van de postcontractuele verplichtingen betreft, verwijt Mazda [gedaagden gezamenlijk] : (1) dat zij door gebruikmaking van allerlei Mazda-uitingen de indruk wekt nog steeds deel uit te maken van het Mazda dealer- en servicenetwerk en (2) dat zij nieuwe Mazdavoertuigen verkoopt.
4.4. Uitgangspunt bij beantwoording van de vraag of [gedaagden gezamenlijk] zich schuldig maakt aan het eerstgenoemde verwijt zijn de onder 2.1 en 2.3 genoemde contractuele bepalingen, met name bijlage 5C bij de dealerovereenkomst, bijlage 6A bij de reparateursovereenkomst en artikel 2.6 van de vaststellingsovereenkomst. Uit de standpunten van beide partijen kan worden afgeleid dat deze bepalingen moeten worden gelezen tegen de achtergrond van het hiervoor al aangehaalde arrest BMW/Deenik. Uit dit arrest volgt dat het de merkhouder niet is toegestaan een derde te verbieden van zijn merk gebruik te maken om bij het publiek aan te kondigen dat hij de reparatie en het onderhoud van waren voorzien van dit merk verricht die door dan wel met toestemming van de merkhouder onder het merk in de handel zijn gebracht, of dat hij gespecialiseerd is in de verkoop of de reparatie en het onderhoud van die waren, tenzij het merk zo wordt gebruikt, dat de indruk kan worden gewekt dat er een commerciële band tussen de derde onderneming en de merkhouder bestaat, en met name dat de onderneming van de wederverkoper tot het distributienet van de merkhouder behoort of dat een bijzondere relatie tussen de twee ondernemingen bestaat.
4.5. Het bovenstaande betekent dat [gedaagden gezamenlijk] het beeldmerk (logo), zoals hiervoor onder 4.2 afgebeeld, niet mag gebruiken omdat hiermee een directe (commerciële) band wordt gesuggereerd met het officiële Mazdanetwerk. Mazda heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagden gezamenlijk] dit wel doet. Zowel in de dagvaarding als in haar pleitnota heeft Mazda foto’s opgenomen waarop te zien is dat het bovenste gedeelte van haar logo is aangebracht in de showroom en het onderste gedeelte nog zichtbaar is op de buitenkant van het pand van [gedaagden gezamenlijk] , alsmede op raamstickers. Verder heeft Mazda voldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagden gezamenlijk] nog gebruik maakt van visitekaartjes, smeerkaarten, orderbevestigingen en briefpapier met het volledige beeldmerk van Mazda. [gedaagden gezamenlijk] heeft het desbetreffende gebruik steeds afgedaan als een “foutje” (van derden) of als een “vergissing”, maar naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het gebruik dermate structureel dat dit toewijzing van vordering 1 rechtvaardigt. De lange contractuele relatie die heeft bestaan tussen Mazda en [gedaagden gezamenlijk] rechtvaardigt niet dat dit voorshands structurele gebruik door de vingers moet worden gezien.
4.6. Vordering 2 ziet op een verbod van het gebruik van het woordmerk Mazda, tenzij dit gebeurt op een wijze die geen bijzondere of commerciële band met Mazda suggereert. Dit betekent allereerst dat het woordmerk niet mag worden gebruikt in hetzelfde lettertype als in het onderste gedeelte van het beeldmerk (met de gestileerde Z). Ook mag [gedaagden gezamenlijk] het woordmerk niet in een ander lettertype gebruiken indien dat niet geschiedt in combinatie met bijvoorbeeld de woorden ‘reparatie’ en/of ‘occasion’ en/of ‘specialist in Mazda’, waarbij die woorden duidelijk zichtbaar moeten zijn. Indien [gedaagden gezamenlijk] het woordmerk Mazda gebruikt zonder die duidelijk zichtbare woorden wekt zij immers wederom de onterechte indruk dat zij behoort tot het officiële distributienetwerk van Mazda. Voorshands heeft Mazda voldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagden gezamenlijk] inderdaad die onterechte indruk wekt. Zowel in de dagvaarding als in de pleitnota heeft Mazda foto’s opgenomen van borden op de gevel van de showroom en van vlaggen op het buitenterrein waarop het woord Mazda substantieel groter is dan bijvoorbeeld het woord ‘occasion’. Dit vormt voldoende aanleiding ook vordering 2 toe te wijzen.
4.8. Vordering 3 ziet op de aan- en verkoop van nieuwe Mazdavoertuigen, tenzij [gedaagden gezamenlijk] hierbij optreedt als tussenpersoon. Dat dit [gedaagden gezamenlijk] niet is toegestaan, volgt uit de onder 2.1 en 2.3 aangehaalde contractuele bepalingen. Dat [gedaagden gezamenlijk] dit desondanks doet of gedaan heeft, volgt uit het voorbeeld met de klant [klant] . Hij heeft een orderbevestiging getekend voor een “Door ons te leveren nieuwe auto: Mazda CX-3 (WGN)”. Dat [gedaagden gezamenlijk] per ongeluk zou zijn vergeten [klant] een machtigingsformulier te laten ondertekenen, maakt niet dat vordering 3 niet toewijsbaar is. Ook hier geldt dat niet kan worden uitgesloten dat [gedaagden gezamenlijk] het desbetreffende verbod min of meer structureel overtreedt. Voor de definitie van het begrip “nieuw” dient te worden aangesloten bij artikel 2.4 van de vaststellingsovereenkomst van 8 maart 2016.
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] binnen twee weken na betekening van dit vonnis het gebruik van het beeldmerk (logo) van Mazda (afgebeeld onder 4.2 van dit vonnis) te staken en gestaakt te houden,
5.2. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] binnen twee weken na betekening van dit vonnis het gebruik van het woordmerk “Mazda” te staken en gestaakt te houden, tenzij dit gebeurt op een wijze die geen bijzondere of commerciële band met Mazda suggereert, dus in andere kleuren/lettertypes dan gebruikelijk binnen de Mazda-organisatie, zoals bedoeld in r.o. 4.6 van dit vonnis,