13 jun 2017
Vragen aan HvJEU: zijn sigaretten met gementholiseerde bestanddelen verboden onder de Tabaksrichtlijn?
Prejudicieel gestelde vragen aan HvJEU 13 juni 2017, IEF 17183; RB 3003; LS&R 1515; IEFbe 2379; C-439/17 (British American Tobacco). Tabak. Consumentenbescherming. Via MinBuZa: Verzoekster (British American Tobacco GmbH) komt op tegen een beslissing van verweerster (Freie und Hansestadt Hamburg) waarbij haar het in de handel brengen van het product Lucky Strike Click Flow Switch-sigaretten is verboden. Deze sigaretten bevatten een capsule met menthol houdende vloeistof in de filter die door knijpen wordt afgegeven. Met het oog op de inwerkingtreding van bepaalde voorschriften van de wet betreffende tabaksproducten en verwante producten heeft verzoekster zich tot verweerster als de voor haar bevoegde toezichthoudende autoriteit gericht. Verzoekster heeft in haar brief uiteengezet dat met de overgangsbepaling van §47(4) TabakerzG, op grond waarvan het verbod in §5(1) punt 1a TabakerzG, om sigaretten en shagtabak met een kenmerkend aroma in de handel te brengen, pas met ingang van 20.05.2020 van toepassing is, het verdergaande voorschrift als vervat in de overgangs-bepaling van de richtlijn niet correct in Duits recht is omgezet. Daardoor mogen op grond van het verbod in §5(1) punt 1b TabakerzG sigaretten en shagtabak waarbij de menthol zich bevindt in de bestanddelen niet zijnde het eigenlijke tabaksrolletje, niet meer in de handel worden gebracht, zelfs indien op die manier een kenmerkend aroma in de zin van §5(1) punt 1a TabakerzG wordt gecreëerd. Dit is in strijd met het Unierecht. De verschillende behandeling van de beide productvarianten – mentholsigaretten die door de toevoeging van menthol aan bestanddelen is gementholiseerd, en sigaretten waarbij het tabaksrolletje is gementholiseerd – heeft geen basis in de richtlijn en is ook niet objectief gerechtvaardigd.
Bij brief van 11.05.2016 heeft verweerster verzoekster medegedeeld dat het verbod van §5(1) punt 1b TabakerzG met ingang van 20.05.2016 van toepassing is, aangezien de wetgever voor dit onderdeel van het verbod in §47 TabakerzG niet in een overgangstermijn heeft voorzien. Bij brief van 23.06.2016 heeft verzoekster verweerster medegedeeld dat zij voornemens is om een sigarettenproduct met een mentholcapsule in de Bondsrepubliek Duitsland te produceren en in de handel te brengen. Daarop heeft verweerster haar bij beslissing van 20.07.2016 het in de handel brengen van die sigaretten verboden stellende dat de overgangsregeling van §47(4) TabakerzG alleen ziet op §5(1) punt 1a (gementholiseerd tabaksrolletje) en niet op §5(1) punt 1b (gementholiseerd bestanddeel). Tegen deze beslissing heeft verzoekster bij brief van 25.07.2016 bezwaar gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 26.10.2016 heeft verweerster verzoeksters bezwaar ongegrond verklaard. Op 10.11.2016 heeft verzoekster tegen deze beslissingen beroep ingesteld.
Overweging: De prejudiciële vragen zijn van belang voor de beslechting van het geschil en het is nodig dat deze door het Hof worden beantwoord. Voor de beslechting van het geschil is in dit kader de werkingssfeer van de overgangsbepaling in artikel 7, lid 14, van richtlijn 2014/40/EU van belang. Reeds de omstandigheid dat de lidstaten die bepaling verschillend hebben opgevat en omgezet, toont aan dat er op dit punt behoefte aan uitlegging bestaat.
Prejudiciële vragen:
1) Dient artikel 7, lid 7, eerste zin, van richtlijn 2014/40/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot intrekking van richtlijn 2001/37/EG (hierna: richtlijn), aldus te worden uitgelegd dat het verbod op het in de handel brengen van tabaksproducten met bestanddelen die geur- of smaakstoffen bevatten, geen betrekking heeft op tabaksproducten die als gevolg van de in de bestanddelen daarvan aanwezige geur- en smaakstoffen een kenmerkend aroma in de zin van de definitie van artikel 2, punt 25, van de richtlijn hebben?
2) Indien de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord: Dient artikel 7, lid 14, van de richtlijn aldus te worden uitgelegd dat die overgangsbepaling enkel ziet op het verbod op het in de handel brengen van tabaksproducten met een kenmerkend aroma als vervat in artikel 7, lid 1, eerste zin, van de richtlijn of – mede – op het verbod op het in de handel brengen van tabaksproducten met bestanddelen die geur- of smaakstoffen bevatten als vervat in artikel 7, lid 7, eerste zin, van de richtlijn?
3) Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord of de tweede vraag aldus moet worden beantwoord dat artikel 7, lid 14, van de richtlijn mede ziet op het verbod op het in de handel brengen van tabaksproducten met bestanddelen die geur- of smaakstoffen bevatten als vervat in artikel 7, lid 7, eerste zin, van de richtlijn: hoe dienen dan de bewoordingen „tabaksproducten met een kenmerkend aroma” en „bepaalde productcategorie” in artikel 7, lid 14, van de richtlijn te worden opgevat?