9 okt 2024
Vrijwaringsincident binnen octrooizaak
Rechtbank Den Haag, IEF 22295; ECLI:NL:RBDHA:2024:16567 (LinXis tegen gedaagde) De hoofdzaak in dit geschil is eerder dit jaar doorverwezen naar de rechtbank Den Haag omdat het gaat om een octrooikwestie [zie IEF 22229]. LinXis vordert hierin dat de gedaagde zich niet als uitvinder van het onderwerp van de Octrooien mag presenteren tegenover derden. Ook stelt LinXis dat de gedaagde toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen onder de managementovereenkomst die tussen LinXis en de gedaagde en zijn vennootschap (hierna: de gedaagde) is gesloten. In dit incident dagvaardt de gedaagde verschillende derden in vrijwaring. Het betreft Rufus B.V., Alea B.V, gedaagde 2, SO-Compagnie B.V., BN Life Sciences Management B.V. en gedaagde 3 met diens vennootschap. De rechtbank stelt dat vrijwaring in beginsel toewijsbaar is indien er voldoende gemotiveerd en concreet wordt gesteld dat er een rechtsverhouding is tussen de gedaagde en de derde. De rechtbank beslist hier over de rechtsverhouding.
Tijdens de relevante periode was de gedaagde mede (middellijk)bestuurder van LinXis. LinXis stelt dat zij van de gedaagde als bestuurder had mogen verwachten dat hij de onderneming zou leiden op een manier die zou bijdragen aan het uiteindelijk succes. Volgens LinXis heeft de gedaagde zijn taak niet vervuld waardoor deze schade heeft geleden. De gedaagde stelt dat als hij aansprakelijk wordt gesteld voor onbehoorlijk bestuur, alle bestuurders verantwoordelijkheid dragen voor de algemene gang van zaken. Waardoor gedaagde 2, die middellijk via Rufus B.V. en Alea B.V. statutair bestuurder is geweest van LinXis, ook aansprakelijk zou moeten zijn. De rechtbank acht de rechtsverhouding in dit geval voldoende gesteld waardoor er aan de voorwaarden voor oproeping in vrijwaring is voldaan.
SO-Compagnie B.V. en BN Life Sciences Management B.V. hadden beide een managementovereenkomst die vergelijkbaar was met die van de gedaagde, waarbij de taakverdeling voor een groot deel overlapte. Hierdoor stelt de gedaagde dat als hij aansprakelijk wordt gesteld voor wanprestatie, deze ondernemingen ook tekort zijn geschoten in dezelfde verplichtingen. De rechtbank verwerpt dit standpunt. Het feit dat de taakverdeling van de partijen grotendeels overlapt geeft niet aan waarom SO-Compagnie B.V. en BN Life Sciences Management B.V. de nadelige gevolgen van de beslissing zouden moeten dragen. Hierdoor is de rechtsverhouding tussen de partijen onvoldoende onderbouwd, waardoor een beroep op vrijwaring niet toewijsbaar is.
LinXis heeft in de hoofdprocedure gevorderd dat de schade die als gevolg van de tekortkoming van en/of het onrechtmatig handelen door de gedaagde in ieder geval het bedrag moet omvatten dat is ontvreemd door de voormalig boekhouder. De gedaagde stelt dat als hij hier aansprakelijk wordt gesteld voor deze schade dat hij de betaling op de voormalig boekhouder kan verhalen, namelijk gedaagde 3 en zijn vennootschap. De rechtbank gaat hierin mee, als wordt vastgesteld dat de gedaagde is tekortgeschoten bij het controleren van en toezicht houden op de administratie betekent dit niet dat gedaagde 3 niet alsnog aansprakelijk is voor de fraude. Hierdoor is er een voldoende onderbouwde rechtsverhouding, waardoor aan de voorwaarden voor oproeping in vrijwaarding is voldaan.
5.10. In randnummer 4.53 en 4.54 stelt LinXis – kort samengevat – dat zij van [naam 1] als bestuurder had mogen verwachten dat hij de onderneming zou leiden op een manier die zou bijdragen aan het uiteindelijke succes, maar dat [naam 1] zijn rol als bestuurder niet heeft vervuld zoals van hem mocht worden verwacht, waardoor LinXis in zwaar weer terecht is gekomen en schade heeft geleden. Daarmee lijkt LinXis [naam 1] c.s. aansprakelijk te willen stellen voor onbehoorlijk bestuur in de zin van artikel 2:9 BW hetgeen kan leiden tot hoofdelijke aansprakelijk als bedoeld in voornoemd artikel.
5.11. Voor zover vast komt te staan dat [naam 1] c.s. jegens LinXis aansprakelijk is voor onbehoorlijk bestuur, stelt [naam 1] c.s. dat alle bestuurders uit hoofde van artikel 2:9 BW verantwoordelijkheid dragen voor de algemene gang van zaken. Voor zover de verwijten die aan de aansprakelijkheid van [naam 1] c.s. ten grondslag liggen de algemene gang van zaken betreffen, is [naam 2] c.s. daarvoor evenzeer aansprakelijk, aldus [naam 1] c.s..