Waar ongeregeld partijen worden aangeboden
Rechtbank Zwolle-Lelystad 21 april 2010, HA ZA 08-808 (Van Cranenbroek tegen Garden Impressions / 't Inboedelke BVBA) - tussenvonnis 25 augustus 2010 - tussenvonnis 9 maart 2011 2
Met dank aan Niels Mulder, DLA Piper.
Zojuist ingezonden. Merkgebruik. Restpartijhandel. Woordmerk in (jonger) beeldmerk verwerkt. Omvang van de inbreuk en de bewijsvoering daaromtrent. Tussenvonnis met deskundigenbenoeming. Tweede tussenvonnis: onderzoek deskundige is gepasseerd station, Van Cranenbroek draagt rekening en risico. Getuigenverhoor.
Van Cranenbroek verhandelt producten voor tuininrichting/onderhoud en is houdster van Benelux woordmerk BOIS LE DUC en beeldmerk met woordelement COLLECTION BOIS LE DUC. Garden Impressions is gespecialiseerd in tuinmeubelhandel en 't Inboedelke handelt in restpartijen en koopt regelmatig in bij Garden Impressions.
Bij 't Inboedelke staan Teakhouten tuinstoelen voorzien van artikelherkenningslabels die Van Cranenbroek voerde (nieuw depot). Vermoedelijk is Garden Impressions de leverancier en aldaar wordt bewijsbeslag gelegd.
Van Cranenbroek - 't Inboedelke: het staat vast dat een aantal stoelen is aangeboden voorzien van het beeldmerk, waar het (eerder geregistreerde woordmerk deel van uitmaakt). Een bevrijdend verweer door een beroep op uitputting (2.23 lid 3 BVIE) wordt echter niet toereikend feitelijk onderbouwd. Omdat van een ondernemer mag worden verwacht dat deze nauwkeurig de waren onderzoekt die zij ten verkoop aanbiedt. Dat klemt te meer bij een onderneming als 't Inboedelke waar ongeregeld partijen worden aangeboden. De omvang van de inbreuk staat niet vast.
Van Cranenbroek - Garden Impressions: Garden Impressions heeft nimmer het type stoel verkocht en Van Cranenbroek, op wie de bewijslast rust, heeft daarvan geen bewijs overlegt. Het komt de rechtbank geraden voor een forensisch accountant de bescheiden te laten onderzoeken, omdat (i) 't Inboedelke Garden Impressions aanvankelijk als haar leverancier aanwees en (ii) Garden Impressions eerder, zij het een tiental jaren geleden vergelijkbare stoelen aan Van Cranenbroek heeft geleverd. Na dit deskundigenbericht mag Van Cranenbroek nog eventueel (nader) bewijs door getuigen aanbieden.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. Ook beslissing op de reconventionele vordering gebaseerd op onrechtmatig beslag wordt aangehouden. In het laatste tussenvonnis wordt Van Cranenbroek gemaand tot schikken. Mede gelet op Van Cranenbroek’s eigen stelling dat de proceskosten niet in verhouding staan tot de met de inbreuk geleden schade. Ten overvloede wijst de rechtbank op de mogelijkheid van de schadestaatprocedure.
6.1. Onbetwist staat vast dat 't Inboedelke in juli 2007 een aantal vijf-standen stoelen voorzien van het beeldmerk te koop aanbood. Juist is dat het beeldmerk eerst daarna is geregistreerd, zodat 't Inboedelke daarop geen inbreuk heeft gemaakt. Wel had Van Cranenbroek het woordmerk reeds in 1999 laten registreren. Nu het woordmerk een onderdeel is van het beeldmerk maakte 't Inboedelke in beginsel inbreuk op het uitsluitend recht van Van Cranenbroek op het merk door bedoelde stoelen ten verkoop aan te bieden. Dat 't Inboedelke het beeldmerk niet had opgemerkt moge zo zijn maar dat disculpeert haar niet ten aanzien van de merkinbreuk, omdat van een ondernemer mag worden verwacht dat deze nauwkeurig de waren onderzoekt die zij ten verkoop aanbiedt. Dat klemt te meer bij een onderneming als 't Inboedelke waar ongeregeld partijen worden aangeboden.
6.2. Uit het verweer van 't Inboedelke begrijpt de rechtbank dat deze zich beroept op uitputting van het merk als bedoeld in artikel 2.23 lid 3 BVIE, in die zin dat de stoelen door of met toestemming van Van Cranenbroek in de Europese Gemeenschap in het verkeer zijn gebracht. Van Cranenbroek bestrijdt dat. Het ligt dan op de web van 't Inboedelke om feiten te stellen, en zonodig te bewijzen, waaruit kan volgen dat haar bevrijdend verweer juist is. Het feit dat de stoelen waren voorzien van het beeldmerk en dat verpakking en labels van Van Cranenbroek afkomstig waren is daartoe niet dienstig. De stelling van 't Inboedelke dat aannemelijk is dat Van Cranenbroek wel toestemming zal hebben gegeven om de stoelen in het verkeer te brengen, is zonder nadere feitelijke onderbouwing -welke ontbreekt- niet toereikend. Anders dan 't Inboedelke meent ligt het noch op de weg van Van Cranenbroek noch op de weg van Garden Impressions om aan 't Inboedelke te verklaren waar de bij haar aangetroffen stoelen hun oorsprong hebben gevonden. De rechtbank passeert daarom dit verweer.Uit tussenvonnis 2 - rekening en risico/gepasseerd station:
2.3. De omstandigheid dat Van Cranenbroek het voorschotbedrag niet heeft betaald waardoor het deskundigenonderzoek geen doorgang heeft gevonden, komt naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van Van Cranenbroek. Dit betekent dat een onderzoek door een deskundige naar de in het kader van het bewijsbeslag in beslag genomen stukken in deze procedure een gepasseerd station is. Indien en voor zover het achterwege blijven van het bevolen deskundigenbericht in het verdere verloop van deze procedure ook anderszins van belang zal blijken te zijn voor een te nemen beslissing, zal de rechtbank op grond van artikel 196 lid 2 Rv daaruit de gevolgtrekking maken die de rechtbank geraden acht. Dit betekent echter niet dat Van Cranenbroek niet meer in de gelegenheid dient te worden gesteld het van haar verlangde bewijs door middel van getuigen te leveren.2.5. Gelet op voorgaande overweging en mede gelet op de proceskosten die gemoeid zullen zijn met voortprocederen, geeft de rechtbank partijen in het licht van de eigen stelling van Van Cranenbroek dat een bedrag van EUR 37.000,00 niet in verhouding staat tot de met de inbreuk geleden schade e.g. de aanspraak op winstafdracht, nadrukkelijk in overweging (nogmaals) te trachten een schikking te bereiken met betrekking tot de geschillen in conventie en in reconventie.
Ten overvloede wijst de rechtbank Van Cranenbroek erop dat als de rechtbank al wel tot een verwijzing naar de schadestaatprocedure had kunnen komen, Van Cranenbroek zich vervolgens wederom geconfronteerd had gezien met de op haar rustende bewijslast. Ook in die schadestaatprocedure zou immers een afweging tussen de hoogte van de kosten van een deskundigenonderzoek en de hoogte van geleden schade noodzakelijk zijn geweest.