Gepubliceerd op donderdag 1 augustus 2024
IEF 22170
Rechtbank Amsterdam ||
17 jul 2024
Rechtbank Amsterdam 17 jul 2024, IEF 22170; ECLI:NL:RBAMS:2024:4255 (Stichting Farma Ter Verantwoording tegen AbbVie), https://delex.nl/artikelen/wamca-procedure-door-stichting-farma-ter-verantwoording

WAMCA-procedure door Stichting Farma Ter Verantwoording

Rb. Amsterdam 17 juli 2024, IEF 22170, LS&R 2247; ECLI:NL:RBAMS:2024:4255 (Stichting Farma Ter Verantwoording tegen AbbVie). AbbVie is een biofarmaceutisch bedrijf dat zich richt op immunologie, hematologische oncologie, neurowetenschap, esthetica en huidverzorging. Zij verkopen in Nederland het medicijn adalimumab onder de naam Humira. Dit is een medicijn tegen reumatoïde artritis, psoriasis, de ziekte van Crohn en uveïtis (oogontsteking). Het medicijn is ontwikkeld door Knoll Pharmaceuticals en zij had hier een octrooirecht op. Stichting Farma Ter Verantwoording (hierna: FTV) streeft ernaar dat geneesmiddelen op een duurzame en maatschappelijk betamelijke wijze op de markt beschikbaar zijn. In deze zaak vordert FTV dat de rechtbank voor recht verklaart dat AbbVie onrechtmatig heeft gehandeld en misbruik heeft gemaakt van haar economische machtspositie. Dit omdat zij in de periode waarvoor Humira octrooibescherming genoot een veel te hoge prijs zou vragen voor Humira.

FTV heeft vorderingen ingesteld jegens AbbVie NL, AbbVie US en AbbVie Deutschland. Ten aanzien van de vorderingen jegens AbbVie Deutschland is de Nederlandse rechtbank onbevoegd. FTV heeft namelijk niet gesteld waaruit kan worden afgeleid welke gedragingen AbbVie Deutschland in Nederland zou hebben verricht of welke tot schade hebben geleid in Nederland. Ten aanzien van de vorderingen jegens AbbVie US is de Nederlandse rechtbank wel bevoegd, want het is aannemelijk dat AbbVie NL en AbbVie US een economische eenheid vormen. Met betrekking tot de WAMCA ontvankelijkheid van FTV concludeert de rechtbank dat niet is gebleken dat de vorderingen van FTV summierlijk ondeugdelijk zijn op grond van evident gebrek aan belang. Over het belang als bedoeld in artikel 3:303 BW kan en moet in het inhoudelijke deel van de procedure nader worden gedebatteerd. Concluderend verklaart de rechtbank zich onbevoegd kennis te nemen van de vorderingen jegens AbbVie Deutschland en verklaart de rechtbank dat FTV voldoet aan de ontvankelijkheidseisen uit artikel 1018c lid 5 Rv.

4.22. FTV heeft geen verdere feiten en omstandigheden gesteld over het concrete verband tussen de rol en de positie van AbbVie Deutschland en het voorwerp van de beweerde inbreuk in Nederland, die ziet op de prijsstelling van Humira op de Nederlandse markt. Voor een beroep op de ondernemingsrechtelijke aansprakelijkheid van een rechtspersoon voor gedragingen van een andere rechtspersoon uit diezelfde groep ondernemingen is dat een minimaal vereiste, zoals blijkt uit het arrest Sumal [18]. Daaraan heeft FTV niet voldaan. Het enkele feit dat AbbVie Deutschland in de laatste maanden van de octrooiperiode registratiehouder was van het medicijn Humira is daartoe onvoldoende.

6.6. Uit deze antwoorden van partijen blijkt dat zij het oneens zijn over de vraag of op dit moment al voldoende debat is gevoerd over het belang als bedoeld in artikel 3:303 BW. In dit stadium kan niet worden uitgesloten dat FTV een belang heeft bij haar vorderingen. Daarover kan en moet in het inhoudelijke deel van de procedure nader worden gedebatteerd. Op die wijze wordt ook recht gedaan aan het uitgangspunt dat een eiser alleen in een uitzonderlijke situatie niet ontvankelijk wordt verklaard vanwege een gebrek aan een procedureel belang. Vooralsnog (in dit stadium van de procedure) kan dus niet worden vastgesteld dat FTV geen belang (als bedoeld in artikel 3:303 BW) heeft bij de collectieve vorderingen namens de door haar nauw omschreven groep. De beslissing daarover wordt aangehouden.