23 feb 2023
Uitspraak ingezonden door Maarten Russchen, Coda Advocaten
Weduwe behoudt voorlopig intellectuele eigendomsrechten van André Hazes
Rechtbank Midden-Nederland 23 februari 2023, IEF 21264; ECLI:NL:RBMNE:2023:709 (eisers tegen gedaagde) Er spelen in deze zaak een aantal aspecten met betrekking tot de intellectuele eigendomsrechten van wijlen André Hazes. De rechten zijn niet meegenomen bij de verdeling tussen zijn ex-echtgenote en de erfgenamen (de kinderen). Wel zijn de aandelen van twee BV's toebedeeld aan de ex-echtgenote die stelt dat de IE-rechten waren ingebracht in deze BV's en zodoende wel zijn betrokken bij de verdeling. De vraag is of de auteursrechten, naburige rechten en merkrechten, die privé van André Hazes sr. waren, bij leven werden ingebracht in één van zijn vennootschappen. Een akte tot overdracht is door gedaagde niet overgelegd. Gedaagde stelt dat de rechten economisch zijn ingebracht in één van de BV's en aldus wel betrokken zijn bij de verdeling. Gedaagde wordt veroordeeld tot afgifte van o.a. het PWC-rapport waaruit dit volgens gedaagde zou moeten blijken.
4.4. Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] in het testament is benoemd tot mede-erfgenaam. Ook staat vast dat het testament een uitsluitingsgrond bevat, inhoudende dat [gedaagde] geen erfgenaam zal zijn als tussen haar en [A] ten tijde van het overlijden van [A] een echtscheidingsprocedure in rechte aanhangig is. Evenmin is in geschil dat [gedaagde] in 2003 – via haar advocaat van destijds – een echtscheidingsverzoek heeft ingediend bij de rechtbank. De vraag die partijen nu verdeeld houdt, is of de echtscheidingsprocedure nog in rechte aanhangig was ten tijde van het overlijden van [A] . De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het voldoende aannemelijk is dat daarvan sprake is. De volgende omstandigheden zijn daarvoor van belang.
4.6. Verder acht de voorzieningenrechter de inhoud van de akte van verdeling van belang. Daarin staat herhaaldelijk vermeld dat [eiseres sub 1] en [B] de erfgenamen zijn van de nalatenschap van [A] . Daarin staat niet dat [gedaagde] (ook) erfgenaam is. [gedaagde] was aanwezig ten tijde van het opstellen van de akte van verdeling en is met de inhoud daarvan akkoord gegaan, zo volgt uit de akte. Het is voldoende aannemelijk dat de reden van het in de akte niet vermelden van [gedaagde] als erfgenaam is gelegen in het feit dat destijds de echtscheidingsprocedure nog in rechte aanhangig was. Als de reden hiervan anders was, namelijk, zoals [gedaagde] stelt, dat zij afstand heeft gedaan van haar erfdeel door dat erfdeel te verwerpen, dan had het voor de hand gelegen dat een daartoe strekkende verklaring aan de akte van verdeling was gehecht, althans dat de notaris daarvan melding had gemaakt in de akte. Daarvan is geen sprake. Ook is niet gesteld of gebleken dat er van een dergelijke verwerping destijds een (door artikel 4:191 BW vereiste) verklaring door [gedaagde] aan de rechtbank is gezonden.
4.12. Het door [eiseres sub 1] gevorderde verbod wordt afgewezen. Daarvoor is het volgende van belang. Ten eerste geldt dat, zoals hiervoor al is overwogen, in de akte van verdeling alle bezittingen (en schulden) aan [gedaagde] zijn toebedeeld. Dit betekent dus ook dat alle intellectuele eigendomsrechten aan haar zijn toebedeeld. In zoverre wordt [eiseres sub 1] dus niet gevolgd in haar stelling. Verder geldt dat [eiseres sub 1] ook bij deze vordering een spoedeisend belang moet hebben. Dat belang ontbreekt. Zoals ook bij de eerste vordering is overwogen, weet [eiseres sub 1] al sinds in ieder geval 2020 dat [gedaagde] geen erfgenaam is. Ondanks dit gegeven, is zij niet opgetreden tegen het feit dat [gedaagde] overeenkomsten sluit met betrekking tot de aan haar toebedeelde intellectuele eigendomsrechten. Zij heeft die situatie dus in stand gelaten. [eiseres sub 1] heeft daarom nu, (ruim) twee jaar later, geen spoedeisend belang bij het door haar gevorderde verbod. Van haar mag worden verwacht dat zij de uitkomst van een eventueel te voeren bodemprocedure afwacht. Bovendien hoort ook de beoordeling van deze vordering veeleer in een bodemprocedure thuis. Zoals hierna onder 4.24 en verder wordt overwogen, strijden partijen immers over de vraag of en zo ja, in hoeverre, de intellectuele eigendomsrechten bij zijn overlijden nog aan [A] zelf toebehoorden of dat deze door hem economisch waren ingebracht in zijn vennootschappen. Als dat laatste het geval is, mag [gedaagde] die rechten in zoverre exploiteren, omdat zij de eigendom van de holdingvennootschap heeft verkregen. Voor zover [A] bij zijn overlijden nog enig intellectueel eigendomsrecht had, geldt dat partijen het niet eens zijn over de vraag of die rechten aan [gedaagde] zijn geleverd conform de eisen die in de desbetreffende wetten op het gebied van intellectuele eigendom staan. Of [gedaagde] die rechten zelfstandig mag exploiteren, hangt ook daarvan af.
4.27. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het op dit moment onvoldoende duidelijk of de intellectuele eigendomsrechten in het kader van de verdeling zijn gewaardeerd. Het volgende is daarvoor van belang. [gedaagde] heeft stukken in het geding gebracht die haar stelling onderbouwen. Zo heeft zij onder meer een verklaring van de heer [D] (fiscalist) van PWC overgelegd. Hij verklaart dat de economische waarde van de intellectuele eigendomsrechten in [onderneming] is ingebracht en die waarde daarom ook is betrokken bij de aandelenwaardering van [holding] . [gedaagde] heeft ook stukken in het geding gebracht waaruit volgt dat de inkomsten uit de exploitatie van de intellectuele eigendomsrechten altijd door [onderneming] zijn ontvangen. [eiseres sub 1] heeft op haar beurt terecht gewezen op het opvallende verschil tussen de concept boedelbeschrijving van 25 april 2005 en de definitieve boedelbeschrijving van 13 mei 2005 voor wat betreft de intellectuele eigendomsrechten. In de concept boedelbeschrijving staan de intellectuele eigendomsrechten als PM-post vermeld. In de definitieve boedelbeschrijving komt deze PM-post niet meer voor en staan de intellectuele eigendomsrechten ook niet elders in de boedelbeschrijving (expliciet) vermeld. In de akte van verdeling ontbreekt een toelichting hierop. Volgens [gedaagde] is dit verschil te verklaren door het feit dat de intellectuele eigendomsrechten uiteindelijk gewaardeerd zijn in het kader van de aandelenwaardering van [holding] . [eiseres sub 1] heeft verder naar voren gebracht dat [onderneming] weliswaar heeft gefungeerd als betaaladres voor de inkomsten uit de exploitatie van de intellectuele eigendomsrechten, maar dat dit niet betekent dat deze rechten ook daadwerkelijk economisch in [onderneming] zijn ingebracht. Formele stukken waaruit dat blijkt, ontbreken volgens [eiseres sub 1] .