Winstafdracht bij kwade trouw
Benelux Gerechtshof, 11 februari 2008, zaak A 2006/4, Ondeo Nalco tegen Michel Company.
Arrest over betekenis van begrip winstafdracht bij merkinbreuk te kwader trouw. Niet beperkt tot gevallen van piraterij. Kwade trouw bij merkinbreuk kan ontbreken vanwege jarenlange contractuele relatie, die niet rechtsgeldig is opgezegd of in geval van geschil over de vraag wie rechthebbende van het merkrecht was. Allerhande omstandigheden kunnen in de weg staan aan de toewijzing van winstafdracht.
Artikel 13A lid 5 BMW (oud) (artikel 2.21 lid 4 BVIE) maakt winstafdracht bij merkinbreuk mogelijk, maar volgens de tekst niet bij merkgebruik niet te kwader trouw.
Niet beperkt tot piraterij
Het Benelux Gerechtshof oordeelt dat artikel 13 A lid 5 BMW (oud) niet beperkt is tot gevallen van piraterij, waarbij het gaat om moedwillige namaak van merkartikelen: “Noch uit de bewoordingen van die artikelen noch uit de Memorie van Toelichting bij het Protocol kan evenwel blijken dat de toepassing van die artikelen daartoe is beperkt. In de Memorie van Toelichting bij het Protocol wordt met betrekking tot het vereiste dat de inbreuk 'te kwader trouw' is gemaakt, overwogen dat op deze wijze wordt voorkomen dat de bedoelde vorderingen ook worden ingezet in gevallen van 'niet-opzettelijke inbreuk' op het merk. Aldus wordt een onderscheid gemaakt tussen opzettelijke en niet-opzettelijke inbreuk. Daarmee wordt het toepassingsbereik van lid 5 van voornoemd artikel 13.A niet beperkt tot 'moedwillige namaak' van merkartikelen.” Er is volgens het Benelux Gerechtshof geen verschil tussen moedwillig of opzettelijk gepleegde inbreuk (r.o. 13).
Aangenomen moet worden, aldus het Benelux Gerechtshof, dat van 'gebruik te kwader trouw' als bedoeld in artikel 13A lid 5 BMW (oud) slechts sprake is in geval van moedwillig of opzettelijk gepleegde inbreuk (r.o. 14).
“Van opzettelijke of moedwillige inbreuk is sprake indien degene wiens handelen achteraf inbreukmakend wordt geoordeeld, zich ten tijde van zijn handelen bewust is geweest van het inbreukmakend karakter daarvan. Daarbij geldt dat ieder die beroeps- of bedrijfsmatig in het economisch verkeer gebruik maakt van een teken, geacht wordt bekend te zijn met de inhoud van het merkenregister. (…) Van bewustheid in vorenbedoelde zin is geen sprake indien degene wiens handelen achteraf inbreukmakend wordt geoordeeld, het verwijt van inbreuk heeft bestreden met een verweer dat in redelijkheid niet als bij voorbaat kansloos kan worden aangemerkt. Dit zal zich bijvoorbeeld kunnen voordoen indien het verweer gebaseerd is op a) de stelling dat geen sprake is van verwarringsgevaar b) de stelling dat zijn gebruik van het teken wordt gerechtvaardigd door een contractuele relatie met de merkhouder c) de stelling dat de merkinschrijving nietig of het merkrecht vervallen is” (r.o. 15).
Relevante beoordelingscriteria
In casu werken de beoordelingscriteria als volgt uit. De omstandigheid dat IWC de markt voor CORBLOK buiten de Verenigde Staten en Canada heeft gecreëerd neemt opzet op de merkinbreuk niet weg (r.o. 18).
De omstandigheid dat tussen partijen een jarenlange contractuele relatie heeft bestaan, krachtens welke tussen 1978 en ten minste 1997, het door IWC geproduceerde product door Michel in de Verenigde Staten en Canada werd gedistribueerd en door IWC, met toestemming van Michel, onder het merk CORBLOK buiten de Verenigde Staten en Canada, terwijl de afspraken niet (rechtsgeldig) zijn opgezegd althans niet onder aanbieding van een vergoeding, kan bijdragen aan het oordeel dat van gebruik te kwader trouw geen sprake is (r.o. 19).
Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat er een geschil was omtrent de vraag of IWC dan wel Michel een merkrecht hield, waarbij IWC reden had te menen dat zij een sterker recht had (r.o. 20).
Het Benelux gerechtshof merkt in zijn algemeenheid nog op dat alle omstandigheden van het geval aan toewijzing van de vordering tot winstafdracht in de weg kunnen staan (r.o. 21).
Lees het arrest hier (via IEPT, nog niet gepubliceerd op de website van het BenGH).