26 apr 2016
Uitspraak ingezonden door Jacqueline Schaap, Visser Schaap & Kreijger.
Bij onduidelijkheid over merkenrechtelijke aanspraken past geen voorlopig voorziening voor de Europese markt
Hof Amsterdam 26 april 2016, IEF 15926; IEFbe 1789 (Bio World Merchandising tegen Sunset-Bioworld Europe)
Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Onrechtmatige daad. De voorzieningenrechter [IEF 15367] verbood gebruik van de door Merchandising ontwikkelde ontwerpen en de indruk te wekken nog steeds deel uit te maken van de distributieorganisatie van Merchandising. Of er een winnaar uit de juridische strijd om de Benelux en Europese merken op het teken BIOWORLD komt, is onzeker. Het BBIE heeft de inschrijving geweigerd en het Amerikaanse woordmerk is mogelijk te kwader trouw gedaan. Gezien de onduidelijkheid omtrent de merkenrechtelijke aanspraken, is een voorlopige voorziening die partijen belet van gebruikmaking van de naam/het teken niet gepast. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en wijst de vorderingen alsnog geheel af.
3.7. In het licht van de hierboven besproken onduidelijkheid omtrent de merkenrechtelijke aanspraken over en weer past het naar oordeel van het hof niet een voorlopige voorziening te geven die meebrengt dat een van de partijen wordt belet met gebruikmaking van de naam/het teken Bioworld te opereren op de Europese markt. (...)
3.9. Gelet op de vooralsnog bestaande onduidelijkheid hierover mag van Merchandising worden verlangd dat zij aan derden geen mededelingen doet die inhouden dat het Sunset c.s. niet zou zijn toegestaan het teken/de naam Bioworld te gebruiken. (...)
3.10 Het hof vindt in de stellingen van Merchandising ten slotte evenmin voldoende aanleiding om aan Sunset c.s. een verdergaand gebod/verbod op te leggen met betrekking tot de auteursrechten op ontwerpen van Merchandising dan de voorzieningenrechter in het dictum van het vonnis onder 6.1. heeft gedaan. (...) In het licht daarvan valt niet te toetsen in hoeverre bij een eventuele beperking van de uitlooptermijn en/of uitbreiding van het verbod nog een reëel belang bestaat. Dat het door de voorzieningenrechter opgelegd verbod ziet op "generiek artwork", zoals Merchandising betoogt, valt daarin niet te lezen.