Gepubliceerd op donderdag 18 november 2010
IEF 9231
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

De relatie tussen karkas en ingewanden

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 17 november 2010, HA ZA 08-2635, Linco Food Systems B.V. tegen Meijn Food Proceessing Technology B.V. en HA ZA 08-2877,  Meijn Food Processing Technology B.V tegen Linco Food Systems B.V. c.s. (met dank aan Paul Steinhauser, Arnold + Siedsma).

Octrooirecht. Bodemprocedure na ex parte en opheffingskortgeding (vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 15 mei 2008, IEF 6134). EP Meijn m.b.t. ‘een inrichting voor het bewerken van gevogelte.’ Linco (voorheen Tieleman) vordert vernietiging van het octrooi van Meijn,  Meijn vordert een inbreukverbod in àlle aangewezen landen. De rechtbank vernietigt het Nederlandse geddelte van het octrooi en verklaart zich onbevoegd voor zover de vorderingen betrekking hebben op de buitenlandse delen van het EP. 

4.5. Met het inzicht dat de relatie tussen karkas en ingewanden behouden kan blijven door gebruik te maken van een synchroon aangedreven extra transporteur, ligt de uitvinding volgens EP 828 binnen handbereik. Dat inzicht leidt direct tot de twee kenmerken van , conclusie 1 van EP 868 die Meijn in haar conclusie van antwoord als de belangrijkste berschillen tussen EP 868 en Harris kwalificeert. Het eerste'"be1angijke verschil" waar Meijn op wijst, is dat de ingewanden volledig zijn uitgehaald op het moment van het passeren van het inspectiestation. De enige reden waarom de vakman karkas en ingewanden niet volledig zou scheiden voor de inspectie, is dat bij scheiding de l:1 relatie tussen karkas en ingewanden verloren zou gaan. Nu de vakman inziet dat dit probleem kan worden opgelost met een synchroon aangedreven  extra transporteur, zou de vakman daadwerkelijk overgaan tot volledige scheiding, gegeven de wens om besmetting te voorkomen, en gegeven het feit dat, zoals Meijn bij pleidooi heeft erkend, het volledig scheiden van karkas en ingewanden een maatregel is die bekend was in de stand van de techniek.

4.6. Het tweede "belangrijke verschil" waar Meijn op wijst, is dat bij EP 868 de extra transporteur na het bewerkingsstation waar de ingewanden worden uitgehaald, is geplaatst, teewijl bij de inrichting volgens Harris de extra transporteur is opgesteld voor dat bewerkingsstation (maar wel na het station waar de ova worden verwijderd). Het is echter evident dat het inzicht dat een extra transporteur kan worden gebruikt om de ingewanden te vervoeren, meebrengt dat de extra transporteur niet moet worden geplaatst voor het bewerkingsstation waar de ingewanden worden uitgehaald. De ingewanden kunnen immers niet op de extra transporteur worden geplaatst voordat zij door het bewerkingsstation uit de vogel zijn gehaald.

4.10. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat conclusie I van EP 868 niet inventief is en daarmee nietig.

(…)

4.14. Her feit dat Linco Food en Linco Benelux de nietigheid inroepen van EP 868 brengt, ondanks het gegeven dat de buitenlandse rechter op grond van artikel 22 lid 4 EEX Vo exclusief bevoegd s tot kennisneming van geschillen betreffende de geldigheid van de  de buitenlandse delen van EP 868 (HvJ EG (…) GAT/LUK), niet mee dat deze rechtbank haar grensoverschrijdende bevoegdheid verliest (HR 30 november 2007, LJN BA9608, Roche-Primus). Het brengt wel mee dat de rechtbank pas tot een definitief oordeel over de inbreuk op een buitenlands deel van EP 868 kan komen indien de krachtens 22 lid 4 EEX-Vo bevoegde buitenlandse rechter over de geldigheid van het betreffende deel van EP 868 heeft beslist. Daarom zal de rechtbank de zaak in zoverre aanhouden totdat de betreffende buitenlandse rechter over de geldigheid van EP 868 heeft geoordeeld, zoals Meijn ter comparitie heeft verzocht

Lees het vonnis hier.