24 apr 2024
Geschil tussen drie voormalige vennoten over handels- en merknaam
Rb. Overijssel 24 april 2024, IEF 22044; ECLI:NL:RBOVE:2024:2264 (Eisers tegen gedaagde). Onderhavige zaak betreft een geschil tussen drie voormalige vennoten. Eisers stellen zich (onder meer) op het standpunt dat zij de vennootschap onder firma (hierna: de vof) hebben voortgezet en dat gedaagde met de oprichting van een nieuwe onderneming in strijd handelt met het concurrentie- en relatiebeding uit de vennootschapsakte en inbreuk maakt op de handelsnaam en het merk van de vof. Eisers vorderen in conventie onder meer verklaring voor recht dat inbreuk wordt gemaakt op hun handels- en merknaam en verbod van dit gebruik. Tevens vorderen zij schadevergoeding.
De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde met zijn onderneming inbreuk maakt op de handels- en merknaam van eisers. Dit is gebaseerd op verschillende gronden, waaronder de sterke gelijkenis tussen de namen, de identieke aard van de ondernemingen, en het verwarringsgevaar dat daardoor ontstaat bij het publiek. Gedaage voert onder meer aan dat hij in staat moet worden gesteld zij eigen naam te kunnen gebruiken als handelsnaam. Ondanks dit verweer, heeft de rechtbank geoordeeld dat de vordering van eisers gegrond is en heeft daarom een verbod tot gebruik van de naam opgelegd aan gedaagde. Daarnaast is gedaagde veroordeeld tot het betalen van een dwangsom voor elke dag dat de inbreuk voortduurt. Ook is gedaagde veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding. Gedaagde eist dat eiser stopt met het gebruik van de naam, omdat volgens hen eisers doen alsof hij nog steeds bij dit bedrijf werkt, terwijl hij als zelfstandige werkt. De rechtbank oordeelt dat eiser inderdaad de naam niet meer mag gebruiken op hun website(s) en dat ze het bijbebehorend e-mailadres ook niet meer mogen gebruiken. Ze mogen echter wel de handelsnaam en het merk blijven gebruiken. Daarnaast moet eiser een rectificatie sturen omdat ze onterecht hebben gemeld dat gedaagde met pensioen is.
5.32. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de door [partij A] onder V. gevorderde verklaring voor recht dat de naam ‘[bedrijf 1]’ inbreuk maakt op de handels- en merknaam van [partij A 1] toewijsbaar is, net als het gevorderde verbod tot gebruik van de naam ‘[partij B]’. De ter zake van dat verbod gevorderde dwangsom zal wel worden beperkt tot een bedrag van € 500,00 per dag dat de inbreuk voortduurt, met een maximum van € 50.000,00.
5.33. Aangezien de rechtbank het aannemelijk acht dat [partij A 1] schade heeft geleden doordat [partij B] inbreuk heeft gemaakt op de handels- en merknaam van [partij A 1], zal zij de door [partij A] onder VI. gevorderde schadevergoeding op te maken bij staat in het te wijzen eindvonnis eveneens toewijzen. Dit geldt ook voor de over die schadevergoeding gevorderde rente.