30 jan 2019
Merkenrechtelijke bescherming, ook al is merk niet zelf bedacht
Rechtbank Rotterdam 30 januari 2019, IEF 18230; ECLI:NL:RBROT:2019:783 (Handelsnaam dansgroep). Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Eerste aanleg. Eiser en gedaagde zijn beiden danser en choreograaf van beroep. Zij hebben beiden deel uitgemaakt van dezelfde dansgroep (genaamd: handelsnaam 1). Deze groep is in 2005 opgericht. In 2010 heeft eiser een onderneming opgericht en geregistreerd bij de KvK (genaamd: handelsnaam 2). Sinds oktober 2016 exploiteert gedaagde een onderneming op het gebeid van dans (genaamd: handelsnaam 3). Eiser is van mening dat handelsnaam 3 inbreuk maakt op zijn merk- en handelsnaamrecht. De rechtbank oordeelt dat het feit dat eiser de naam niet zelf bedacht heeft niet in de weg staat aan een geldig merkdepot. Gedaagde betwist vervolgens niet dat hij de handelsnaam heeft gebruikt, maar stelt dat het gebruik met toestemming was. Dat dit niet het geval is dient nu bewezen te worden door eiser. Dit bewijs zal eiser vandaag (13 februari 2019) proberen te leveren.
4.10. De rechtbank stelt voorop dat de omstandigheid dat [eiser] de naam [handelsnaam 1] niet zelf zou hebben bedacht, zoals door [gedaagde] is aangevoerd, op zichzelf niet in de weg staat aan een beroep op het handelsnaamrecht en/of een rechtsgeldige verkrijging van het merkrecht. Het door [eiser] verrichte depot van het merk is voor het overige niet bestreden, zodat in rechte uit dient te worden van een rechtsgeldig depot/een door inschrijving verkregen merkrecht. Of [gedaagde] al dan niet bekend was met de merkinschrijving van [eiser] is voor de vraag of sprake was van inbreuk niet van belang.
4.11. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij – zij het tezamen met anderen – tussen (november) 2012 en januari 2016 het teken [handelsnaam 1] heeft gebruikt voor optredens en dat dit gebruik kan kwalificeren als handelsnaam- en/of merkgebruik als hiervoor omschreven. Ook de rechtbank gaat daar in het navolgende vanuit. [gedaagde] heeft evenwel gemotiveerd betwist dat sprake is geweest van inbreuk, omdat voor zover hij de naam [handelsnaam 1] heeft gebruikt, hij voor dit gebruik de toestemming van [eiser] had verkregen. Voorts heeft hij betwist dat hij het teken na januari 2016 überhaupt nog heeft gebruikt. [eiser] heeft op zijn beurt een en ander weersproken.
4.17. Indien [eiser] in het hem opgedragen bewijs als hiervoor bedoeld onder 4.13.3 en/of als bedoeld onder 4.16. slaagt, komt vast te staan dat [gedaagde] na 6 januari 2016 dan wel na enig eerder moment inbreuk heeft gemaakt op de handelsnaam en merkrechten van [eiser] . De verklaring voor recht en het inbreukverbod zullen dan worden toegewezen. In hoeverre [eiser] alsdan daarnaast belang heeft bij de door hem gevorderde overlegging van de boekhouding is afhankelijk van de alsdan vast te stellen periode waarin de inbreuk heeft plaatsgehad. Indien [eiser] slaagt in het bewijs dat sprake is geweest van inbreuk is [gedaagde] gehouden de schade die [eiser] door dat gebruik heeft geleden te vergoeden, die alsdan in beginsel op de wijze van artikel 6:97 BW en artikel 6:104 BW zal worden begroot op de door [gedaagde] met dat gebruik genoten winst. Hierbij benadrukt de rechtbank dat dit slechts kan gaan om het aandeel in de winst dat aan [gedaagde] kan worden toegerekend, nu alleen hij is gedagvaard. Ten slotte wordt daarbij opgemerkt dat het bij de vaststelling van de schade niet kan gaan om het door [eiser] gestelde nadeel in verband met naheffingsaanslagen van de Belastingdienst. Het geschil daaromtrent is in deze procedure immers niet voorgelegd.
Barry Goyette from San Luis Obispo, USA - https://www.flickr.com/photos/93765931@N00/2147032210 Greg Sample and Jennita Russo of Deyo Dances performing in the modern ballet Brasileiro. CC BY 2.0