DOSSIERS
Alle dossiers

Film  

IEF 14644

Professioneel opererende criminele handel in Masterboxen

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 9 februari 2015, IEF 14644 (Masterboxen)
Strafrecht. Professioneel opererende criminele organisatie. Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim vier jaar samen met anderen schuldig gemaakt aan de illegale productie, invoer en handel in/van Masterboxen. Verzamelboxen onder de naam Masterbox en/of Masterbox Disney classics en/of Masterbox Family Special waarop met inbreuk op een anders auteursrecht (bioscoop)films en/of televisieseries en/of muziekwerken. Er was sprake van grootschalige namaak, gepleegd als bedrijf, dat de markt ernstig heeft verstoord, alleen al door de enorme winst die hierbij ten koste van anderen is gemaakt.

Daarnaast heeft verdachte deel uitgemaakt van een professioneel opererende criminele organisatie, die het oogmerk had illegale Masterboxen te produceren en te verkopen. In dit gestructureerde samenwerkingsverband hadden alle verdachten een eigen rol. Zij hebben op deze wijze op grote schaal inbreuk gemaakt op auteursrechten en hebben daardoor grote economische schade toegebracht aan de rechthebbenden.

Verdachte en zijn medeverdachten zijn veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Daarnaast is aan één van de medeverdachte ook een taakstraf opgelegd. Bij de strafbepaling is (onder meer) rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.

(...) De verdediging heeft ook betoogd dat er aanleiding bestaat om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het onderzoek door de politie in Polen an sich en dat de FIOD de daaruit verkregen informatie dus niet had mogen gebruiken.
De rechtbank gaat voorbij aan voormelde stelling, nu de FIOD op basis van het vertrouwensbeginsel er vanuit mag gaan dat informatie die in het kader van een rechtshulpverzoek aan haar wordt verstrekt rechtmatig is verkregen.
Al het vorenstaande in ogenschouw nemend, is de rechtbank van oordeel dat het private onderzoek van Stichting Brein en het daarop volgende strafrechtelijk onderzoek van de FIOD niet als onrechtmatig kunnen worden aangemerkt, zodat dit verweer terzijde wordt geschoven.
4.3 (...) De maandelijkse uitgifte van illegale Masterboxen
Zowel door Stichting Brein als door de stichting Buma Stemra, de Nederlandse Vereniging van de Producenten- en Importeurs van beeld- en geluidsdragers en Höcker Advocaten is aangifte gedaan ter zake van overtreding van de Auteurswet. Uit deze aangiftes blijkt dat de werken die in de Masterboxen zitten, zonder toestemming van de rechthebbenden zijn vervaardigd en verspreid. 1
(...)
Criminele organisatie
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat vast staat, dat er in de periode van 1 januari 2006 tot en met 16 oktober 2010 sprake is geweest van een criminele organisatie die tot oogmerk had om strafbare feiten te plegen, te weten de productie, verspreiding en distributie van illegale Masterboxen waarbij sprake was van overtreding van de Auteurswet. Naar het oordeel van de rechtbank was namelijk sprake van een samenwerkingsverband tussen meerdere personen, dat gedurende een periode van bijna 5 jaar op een gestructureerde wijze strafbare feiten pleegde. De rechtbank leidt uit de hierboven gebezigde bewijsmiddelen af, dat de organisatie als volgt te werk ging.


Op andere blogs:
BREIN

IEF 14635

Ex parte tegen illegaal gekopieerde dvd's op Marktplaats.nl

Vzr. Rechtbank Limburg 16 januari 2015, IEF 14635 (Stichting BREIN tegen DVD's op Marktplaats)
Ex parte beschikking ingezonden door Bastiaan van Ramshorst, Stichting BREIN. Auteursrecht. X biedt via Marktplaats.nl tegen betaling vele honderden illegaal gekopieerde filmtitels aan op DVD voor 2,50 per stuk. X houdt haar klantenkring middels een maandelijks nieuwsbrief op de hoogte van de titels van de illegale films die zij te koop aanbiedt (update). Artt. 1 jo. 13 en 12 Aw. Het gaat hier om een niet goed te praten grootschalige en voortdurende commerciële piraterij. Het stakingsverzoek wordt toegewezen onder last van een dwangsom van €2.000 of €1.000 voor iedere individuele openbaarmaking van een werk.

IEF 14634

Vragen aan HvJ EU over auteursrechtinbreuk door een ander via het open draadloos netwerk

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 3 november 2014, IEF 14634, zaak C-484/14 (McFadden)
Auteursrecht. Nederlandstalige vragen, zie eerder IEF 14470. Verzoeker heeft een bedrijf voor verkoop/verhuur van licht- en geluidstechniek. Hij stelt via een internetaansluiting een draadloos netwerk (WLAN) beschikbaar waarop op 04 september 2010 een muziekalbum van een band voor ‘file sharing’ wordt aangeboden aan een onbeperkt aantal gebruikers. Verweerster Phonogram is producent/auteursrechthouder van het album. Zij sommeert verzoeker wegens inbreuk op het auteursrecht dit ongedaan te maken, zonder resultaat. Verzoeker stelt dat het een open netwerk is (geen paswoord) waarover hij geen controle kan uitoefenen. Hij kan uitsluiten dat hij deze inbreuk zelf heeft gepleegd maar niet dat een derde dat via het netwerk heeft gedaan. Verzoeker is activist, lid van de piratenpartij en gebruikt zijn netwerk vooral om klanten te trekken. Hij wijzigt (‘om bepaalde redenen’) de naam van het netwerk regelmatig, zo heet het rond het litigieuze tijdstip ‘Freiheitstattangst’ om aandacht te vestigen op een demonstratie voor gegevensbescherming en tegen buitensporige overheidscontroles. Verweerster stelt echter aansprakelijkheid omdat verzoeker geen enkele maatregel ter beveiliging van zijn WLAN heeft genomen. In eerste instantie wordt verzoeker veroordeeld tot staking en schadevergoeding. De zaak ligt nu voor in beroep.

Het verwijzende Landgericht München gaat ervan uit dat de WLAN tot het bedrijf van verzoeker behoort en dat verzoeker de inbreuk niet persoonlijk heeft begaan. Hij acht verzoeker aansprakelijk voor hetgeen hem verweten wordt. Dit is in lijn met rechtspraak van het Bundesgerichtshof dat heeft vastgesteld dat ook van particulieren die een WLAN-toegangspunt inrichten kan worden verwacht dat zij controleren of die toegang met adequate maatregelen voldoende is beveiligd tegen misbruik door inbreukmakende derden, hetgeen ook in het belang van de WLAN-houder is, zeker als deze de activiteit beroepsmatig uitoefent. Partijen twisten echter over de vraag of verzoekers aansprakelijkheid wordt uitgesloten door artikel 12, lid 1, eerste zinsnede, van RL 2000/31.

Gestelde vragen:

1) Dient artikel 12, lid 1, eerste zinsnede, junctis de artikelen 2, sub a, van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn elektronische handel”) en 1, punt 2, van richtlijn 98/34/EG in de redactie van richtlijn 98/48/EG aldus te worden uitgelegd dat de zinsnede „gewoonlijk tegen vergoeding” betekent dat de nationale rechter moet vaststellen

a. of de concreet betrokken persoon, die zich beroept op de hoedanigheid van dienstverlener, de concrete dienst gewoonlijk tegen vergoeding levert,

b. of er überhaupt aanbieders op de markt zijn die de betrokken dienst of vergelijkbare diensten tegen vergoeding leveren, of

c. het merendeel van de betrokken of vergelijkbare diensten tegen vergoeding wordt geleverd?

2) Dient artikel 12, lid 1, eerste zinsnede, van richtlijn 2000/31/EG (enz) aldus te worden uitgelegd dat „het verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk” impliceert dat in de zin van de richtlijn uitsluitend relevant is dat het resultaat intreedt, te weten dat toegang tot een communicatienetwerk (bijvoorbeeld het internet) wordt verschaft?

3) Dient artikel 12, lid 1, eerste zinsnede, juncto artikel 2, sub b, van richtlijn 2000/31/EG (enz) aldus te worden uitgelegd dat het voor het „leveren” van een dienst in de zin van laatstgenoemde bepaling voldoende is dat de dienst van de informatiemaatschappij feitelijk wordt geleverd, in het concrete geval dus een open WLAN beschikbaar wordt gesteld, of moet er daarnaast bijvoorbeeld ook sprake zijn van het „promoten” van de betrokken dienst?

4) Dient artikel 12, lid 1, eerste zinsnede, van richtlijn 2000/31/EG (enz) aldus te worden uitgelegd dat de uitdrukking „niet aansprakelijk [...] voor de doorgegeven informatie” impliceert dat tegen de toegangsprovider in beginsel of althans met betrekking tot een eerste vastgestelde auteursrechtinbreuk geen vorderingen tot staking, schadevergoeding of vergoeding van de aanmaningskosten en de gerechtelijke kosten kunnen worden ingesteld door een benadeelde partij?

5) Dient artikel 12, lid 1, eerste zinsnede, juncto artikel 12, lid 3, van richtlijn 2000/31/EG (enz) aldus te worden uitgelegd dat de lidstaten de nationale rechter niet mogen toestaan, in een bodemprocedure aan een toegangsprovider te gelasten derden in de toekomst niet meer de mogelijkheid te bieden om via een concrete internetaansluiting een bepaald auteursrechtelijk beschermd werk op internetsites voor file-sharing langs elektronische weg toegankelijk te maken?

6) Dient artikel 12, lid 1, eerste zinsnede, van richtlijn 2000/31/EG (enz) aldus te worden uitgelegd dat in de omstandigheden van het hoofdgeding de regeling van artikel 14, lid 1, sub b, van die richtlijn van overeenkomstige toepassing is op een stakingsvordering?

7) Dient artikel 12, lid 1, eerste zinsnede, juncto artikel 2, sub b, van richtlijn 2000/31/EG (enz) aldus te worden uitgelegd dat de aan een dienstverlener te stellen eisen uitsluitend inhouden dat het moet gaan om een natuurlijke of rechtspersoon die een dienst van de informatiemaatschappij levert?

8) Indien de zevende vraag ontkennend wordt beantwoord, welke bijkomende eisen dienen aan een dienstverlener te worden gesteld in het kader van de uitlegging van artikel 2, sub b, van richtlijn 2000/31/EG (enz)?

9) a) Dient artikel 12, lid 1, eerste zinsnede, van richtlijn 2000/31/EG (enz) gelet op de bestaande grondrechtelijke bescherming van de intellectuele eigendom als onderdeel van het eigendomsrecht (artikel 17, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie), en op de regelingen van de volgende richtlijnen betreffende de bescherming van de intellectuele eigendom, met name van het auteursrecht:

– richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, en

– richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten,

alsmede op de informatievrijheid en het Uniegrondrecht van de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie) aldus te worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een beslissing van de nationale rechter in een bodemprocedure waarbij de toegangsprovider, onder veroordeling in de kosten, wordt gelast derden in de toekomst niet meer de mogelijkheid te bieden om via een concrete internetaansluiting een bepaald auteursrechtelijk beschermd werk of delen daarvan via een internetsite voor filesharing langs elektronische weg toegankelijk te maken, en het aan de toegangsprovider wordt overgelaten te bepalen welke specifieke technische maatregelen hij neemt om hieraan te voldoen?

b) Is dat ook dan het geval indien de toegangsprovider feitelijk alleen maar gevolg kan geven aan het gerechtelijke verbod indien hij de internetaansluiting blokkeert of van een paswoord voorziet of alle via die aansluiting lopende communicatie controleert om na te gaan of het concrete auteursrechtelijk beschermde werk opnieuw op illegale wijze wordt doorgegeven, wanneer dit al van meet af aan vaststaat en niet pas blijkt in het kader van de procedure van gedwongen tenuitvoerlegging of de sanctieprocedure?

 

IEF 14608

Prejudiciële vraag over rechtsbasis van claim op 'billijke vergoeding' en jurisdictie

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 11 december 2014, IEF 14608; zaak C-572/14 (Austro-Mechana)
Auteursrecht. Collectief beheer.

„Is de vordering tot betaling van een billijke compensatie op grond van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, die naar Oostenrijks recht bestaat jegens ondernemingen die dragers in het binnenland als eerste bedrijfsmatig onder bezwarende titel in het verkeer brengen, een vordering uit ‘onrechtmatige daad’ in de zin van artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken?”

 

Verzoekster is een Oostenrijkse collectieve beheersorganisatie van auteursrechten. Zij int de in de Oostenrijkse auteursrechtwet bedoelde vergoeding voor in Oostenrijk ingevoerde dragers en geeft uitvoering aan de vereiste ‘billijke compensatie’ voor de geoorloofde reproductie van beschermde werken voor privégebruik. Zij heeft een vordering ingesteld tegen verweersters: vijf Amazon-bedrijven uit Duitsland en Luxemburg die niet in Oostenrijk geregistreerd zijn. Verzoekster stelt hen hoofdelijk aansprakelijk voor de verschuldigde vergoeding. De vraag is of de Oostenrijkse rechter bevoegd is. De zaak gaat over sinds 2010 in het verkeer gebrachte opslagmedia in mobiele telefoons die geschikt zijn om muziek af te spelen of de opslagcapaciteit van die telefoons uit te breiden. Verzoekster vordert hiervoor een vergoeding op grond van de Oostenrijkse auteurswet waarvoor zij zich bevoegd meent op grond van artikel 5, pt 3 van Vo. 44/2001, alsmede een op artikel 5, lid 2, sub b, van RL 2001/29 gebaseerde billijke compensatie. Zij volgt daarbij de rechtspraak van het HvJEU voor wat betreft de ‘aansprakelijkheid voor schade’. Verweersters stellen dat het artikel van Vo. 44/2001 alleen van toepassing is in geval van een vordering uit onrechtmatige daad. Verzoeksters vordering op grond van de Oostenrijkse auteurswet betreft echter rechtmatig handelen – het bieden van compensatie wegens reproducties voor privégebruik die ook zonder toestemming van de auteur geoorloofd zijn. Het Oostenrijkse Oberster Gerichtshof heeft al in 2006 om die reden geweigerd artikel 5, punt 3 van Vo. 44/2001 op dergelijke vorderingen toe te passen. Zowel in eerste instantie als in beroep verklaart de OOS rechter zich onbevoegd. Verzoekster heeft herziening aangevraagd waarover de verwijzende rechter moet beslissen.

Het verwijzende Oostenrijkse Oberster Gerichtshof concludeert aan de hand van de hem voorgelegde feiten dat de Oostenrijkse gerechten slechts bevoegd kunnen zijn op grond van het in artikel 5, pt 3 van Vo. 44/2001 neergelegde forum locus delicti-beginsel. Volgens rechtspraak van het HvJEU is dit artikel van toepassing ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad. Hij vraagt zich af of de hier in geding zijnde vordering onder artikel 5 pt 3 van de Vo. valt en legt het HvJEU bovenstaande vraag voor:

IEF 14603

UPC hoeft persoonsgegevens van mogelijke pornofilmdownloaders niet af te geven

Vzr. Rechtbank Amsterdam 28 januari 2015, IEF 14603 (Belirex tegen UPC)
Uitspraak ingezonden door Joran Spauwen en Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan. Auteursrecht. Belirex is merkhouder van Inflagranti voor filmwerken van pornografische aard. Belirex verzocht UPC zonder succes tot afgifte van klantgegevens behorende bij door haar opgestelde lijst IP-adressen die deel uitmaken van BitTorrent-netwerken en gebruikt worden om films van Inflagranti te downloaden en aan te bieden. De voorzieningenrechter kan niet zonder meer uitgaan dat Belirex auteursrechthebbende is. Over de werking van de digitale techniek, en de resultaten van het programma dat is gebruik om de IP-adressen te achterhalen, verschillen partijen van mening. De voorzieningenrechter kan niet zonder meer van inbreuk uitgaan. De vorderingen worden afgewezen.

4.8. Belirex stelt dat zij handelt onder de merknaam Inflagranti. De Films waar het hier over gaat zijn gemaakt met behulp van professionele acteurs aan de hand van een vooraf geschreven script. Ook zijn de opnamen gemaakt met behulp van professionele ondersteuning van camerapersoneel en belichting. In een dergelijk geval ontstaat wel een auteursrecht, aldus Belirex.
4.9 De voorzieningenrechter stelt vast dat op grond van hetgeen Belirex heeft gesteld er niet zonder meer van uit kan worden gegaan dat zij auteursrechthebbende is. Wel is vast komen te staan dat Inflagranti een merk is dat eigendom is van Belirex. Ter terechtzitting is echter niet inzichtelijk geworden of de aanduiding "Inflagranti Film Berlin" ziet op een afzonderlijke rechtspersoon dan wel een merkaanduiding is.
4.13. Anders dan UPC is de voorzieningenrechter van oordeel dat het feit dat het in dit geval gaat om het bekijken van pornofilms geen reden is voor extra bescherming. In gevallen waar een inbreukmakende activiteit wordt geconstateerd behoeft de dader geen aanvullende bescherming ingeval het openbaar komen van zijn handelswijze meer dan in andere gevallen als gênant wordt ervaren. Een zodanig gevolg ligt in de risicosfeer van degene die tot een dergelijke illegale activiteit overgaat
IEF 14534

Opgaveplicht aantal Digitenne abonnees en dooronderhandelen met Buma

Vzr. Rechtbank Amsterdam 7 januari 2015, IEF 14534; ECLI:NL:RBAMS:2015:338 (Vereniging BUMA tegen KPN en Digitenne)
Uitspraak ingezonden door Christiaan Alberdingk Thijm en Douwe Linders, bureau Brandeis. In't kort: Auteursrecht. Vertegenwoordig. Voor de doorgifte van RTV heeft KPN een overeenkomst met CBO's zoals Buma. De voorzieningenrechter veroordeelt KPN tot opgave van aantal unieke abonnees, tot vergoeding voor het gebruik van het Buma-repertoire in 2013 en 2014 en tot betaling van €373,437,78 aan toegewezen voorschotten. In reconventie wordt Buma veroordeelt om de onderhandelingen met Digitenne over tarieven en overige voorwaarden gedurende vier maanden voort te zetten. Buma kan haar verbodsrecht niet uitoefenen of daarmee dreigen.

5.7. en 5.8. Medewerker X heeft ter zitting verklaard dat hij nimmer namens Digitenne bij de door NLKabel gevoerde tariefonderhandelingen aanwezig is geweest. (…) Dat enige e-mailcorrespondentie tussen NLKabel, Buma, KPN en ook X, die geen bestuurder is van Digitenne, is toegezonden, is voorshands onvoldoende om aan te kunnen nemen dat Digitenne tijdens de tariefonderhandelingen door X is vertegenwoordigd. (…) KPN is gedurende de onderhandelingen vertegenwoordigd door medewerker Y. (…) Buma heeft onvoldoende onderbouwd dat Y gedurende de gesprekken de indruk heeft gegeven mede namens Digitenne op te treden. (…) dat KPN het volledige aandelenkapitaal van Digitenne in handen heeft (…) is onvoldoende.

5.9. (…) Digitenne heeft betwist dat Digitenne een dienst van KPN is. Zij heeft aangevoerd dat zij het zenderpakket zelf samenstelt, zelf houder van de benodigde frequentievergunning is en de aan Buma verschuldigde vergoeding steeds zelf heeft voldaan. Zij heeft erkend dat KPN Digitenne aan de consument aanbiedt. Digitenne heeft geen eigen abonnees. Zij levert een ‘wholesale’ product aan KPN, die het vervolgens aan de consument aanbiedt. (…) De voorzieningenrechter is van oordeel dat Digitenne de stelling van Buma dat zij een dienst van KPN is, daarmee heeft weerlegd. Dat betekent dat voorshands niet kan worden aangenomen dat Digitenne een dienst van KPN is en evenmin dat zij om die reden aan het mede namens KPN uitonderhandelde tarief is gebonden. Uit het voorgaande volgt dat voorshands niet kan worden aangenomen dat Digitenne tijdens de tariefonderhandelingen door KPN is vertegenwoordigd.
5.11. (…) Ten eerste is niet gebleken dat uit het lidmaatschap van RoDAP voortvloeit dat Digitenne automatisch gebonden is aan alle afspraken die namens RoDAP met derden worden gemaakt. Zij kan met andere woorden niet tegen haar wil in onderhandelingen met derde partijen worden vertegenwoordigd. (…)

5.12. De voorzieningenrechter komt daarmee tot de conclusie dat voorshands niet aannemelijk is dat Digitenne aan het uitonderhandelde tarief is gebonden. Dat betekent dat tussen partijen thans nog geen overeenstemming bestaat over het voor Digitenne over 2014 te hanteren tarief voor het gebruik van het Buma-repertoire.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 14438

Levering door bezitsoverdracht in Nederland is 'importeren'

Rechtbank Den Haag 3 december 2014, IEF 14438 (Stichting De Thuiskopie tegen Verbatim)
Uitspraak ingezonden door Hanneke Holthuis, Griffiths advocaten. Thuiskopievergoeding. Verbatim heeft blanco informatiedragers vanuit Duitsland naar Nederland vervoerd en ze in Geleen op een door Nierle opgegeven adres afgeleverd. Levering geschiedde via FCA 'Free Carier' door bezitsoverdracht. Tijdens het vervoer van Duitsland naar Geleen was Verbatim eigenaar en dus importeur in de zin van 16c lid 2 Aw. Dat Nierle statutair is gevestigd in Duitsland is niet relevant. Wel relevant is of de blanco informatiedragers in Nederland in het handelsverkeer zijn gebracht. Voor STOBI-leden, ongeacht of er getrouw aan de thuiskopieregeling wordt uitgevoerd, geldt een korting van 20%, zodat Verbatim (slechts) € 11.731.704,83 verschuldigd is.

 

Met de uitspraak ACI c.s./Thuiskopie c.s. is het verzoek tot aanhouding achterhaald, de gevolgen van de beantwoording van de prejudiciële vragen is niet of nauwelijks door Verbatim uiteengezet. Het oordeel laat onverlet dat er door De Thuiskopie wordt geheven.

Importeur
4.6. Verbatim heeft blanco informatiedragers vanuit Duitsland naar Nederland vervoerd en ze in Geleen op een door Nierle opgegeven adres afgeleverd. Tussen partijen is niet in geschil dat dat op de conditie “FCA” (free Carier) is geschied. De Thuiskopie heeft onweersproken gesteld dat die conditie inhoudt: ‘The seïler hands over the goods, cleared for export, into the disposaÏ ofthe first carrier (named by the bztyer) at the namedpiace. The buyer pays for carriage to the namedpoint ofdeÏiveiy, and risk passes when the goods are handed over to the first carrier’. Levering van de informatiedragers vindt plaats door bezitsoverdracht.2 Die bezitsoverdracht vond, gelet op deze condities, pas plaats in Nederland waar de dragersbij Verbatims transporteur in Geleen zijn afgeleverd. Uit de stellingen van partijen blijkt niet anders. Tijdens het vervoer van Duitsland naar Geleen was Verbatim derhalve eigenaar van de dragers. Verbatim, en niet Nierle, is daarmee de importeur. Daaraan doet niet af dat de levering in Nederland geschiedde op verzoek van Nierle, zoals Verbatim aanvoert. De taalkundige uitleg van het begrip importeur sluit ook aan bij deze gang van zaken.

4.7. Voor zover Verbatim voorts heeft willen bestrijden dat er van invoer in Nederland sprake is, omdat Nierle een rechtspersoon is die statutair gevestigd is in Duitsland, wordt ook dat verweer gepasseerd. Dat feit betekent niet dat er geen sprake kan zijn van invoer in Nederland. Voor de vraag of sprake is van invoer in Nederland is relevant of de blanco informatiedragers in Nederland in het handelsverkeer zijn gebracht. Dat een leverancier of zijn afnemer statutair niet in Nederland is gevestigd, is daarbij niet van belang. Ook buitenlandse rechtspersonen kunnen immers in Nederland handel drijven.

De STOBI-korting
4.12. In het bericht opgenomen in de Staatscourant van 15 december 2006 (aangehaald in 2.12) is vermeld dat voor van de door STOBI-leden te betalen thuiskopievergoeding een korting van 20% zal gelden. Niet ter discussie staat dat Verbatim lid van STOBI is. Verbatim heeft terecht opgemerkt dat dat bericht geen nadere voorwaarden verbonden aan die korting noemt. Dat die korting alleen zou gelden voor STOBI-leden die getrouw uitvoering geven aan de thuiskopieregeling en niet voor STOBI-leden die op grote schaal dragers verkopen zonder de thuiskopievergoeding af te dragen — zoals de Thuiskopie naar voren heeft gebracht — valt niet uit dat bericht af te leiden. Omdat ook overigens door de Thuiskopie niets is aangevoerd dat tot het achterwege laten van deze korting noopt, zal de rechtbank de STOBI-korting toepassen en de gevorderde thuiskopievergoeding met 20% verminderen. Verbatim heeft de berekening van de door de Thuiskopie opgegeven verschuldigde thuiskopievergoeding verder niet bestreden. Dat betekent dat Verbatim verschuldigd is (80% x € 14.664.631,04 =) € 11.731.704,83.

ACI c.s./de Thuiskopie c.s.
4.15. Met deze uitspraak — die aansluit op de door Verbatim voorgestane interpretatie — is het verzoek van Verbatim tot aanhouding van de procedure achterhaald. Welke gevolgen de beantwoording van de prejudiciële vragen in de voor Verbatim gunstige zin behoren te hebben voor de onderhavige procedure, is voorts door Verbatim niet of nauwelijks uiteengezet. Het oordeel van Europese Hof laat onverlet dat de Thuiskopie de door SONT vastgestelde thuiskopie dient te heffen en dat deze door fabrikanten en importeurs dient te worden afgedragen aan de Thuiskopie. Verbatim heeft in ieder geval niet toegelicht hoe deze door haar gewenste beantwoording van vragen door het Europese Hof haar verplichting raakt en welke concrete gevolgen aan de uitspraak van het Europese Hof ten aanzien van haar betalingsverplichtingen dienen te worden verbonden. Hoewel het in de lijn van de verwachting ligt dat de Nederlandse thuiskopieregeling dient te worden aangepast naar aanleiding van deze uitspraak, is op dit moment onvoldoende duidelijk op welke wijze die regeling zal worden aangepast en welke gevolgen dit zal hebben voor reeds verschuldigd geworden vergoedingen zoals die van Verbatim. Verbatim heeft derhalve onvoldoende aangevoerd dat meebrengt dat zij door de uitspraak van het Europese Hof niet langer tot betaling van de bedoelde vergoeding gehouden is.

IEF 14416

Geen incidentele muziekverwerking in Verliefd op Ibiza

Rechtbank Noord-Holland 26 november 2014, IEF 14416; ECLI:NL:RBNHO:2014:11165 (2Houses tegen Stemra)
Uitspraak ingezonden door Jacqueline Seignette, Höcker en Roland Wigman, Versteeg Wigman Sprey advocaten. Auteursrecht. Inbreuk. Incidentele verwerking art. 18a Aw. Unierechtelijk begrip art. 5 lid 3 sub i Richtlijn 2001/29/EG. Filmmuziek. Incidentele verwerking is volgens de rechtbank geen unierechtelijk begrip, zodat geen prejudiciële vragen zijn gesteld. De Nederlandse rechter komt daarom een ruime beoordelingsmarge toe. Ondergeschiktheid moet worden beoordeeld naar omvang (in kwantitatieve zin) en het gebruik (in kwalitatieve zin) van zowel het gebruikte werk als het werk waarin het wordt gebruikt, afgezet tegen alle omstandigheden van het geval.

Het betreft een zeer bewuste keuze om een specifiek onderdeel van het muzieknummer te gebruiken: het draagt sterk bij aan een van de verhaallijnen van de speelfilm en is ook in de ‘trailer’ opgenomen. Het gebruik van het muzieknummer in de speelfilm vindt plaats ‘met het oogmerk van integratie in en vergroting van de waarde van het nieuwe werk’. De vorderingen van 2Houses worden afgewezen en Stemra ontvangt een schadevergoeding.

4.18 Voor wat betreft bedoelde kwantitatieve zin heeft 2Houses gesteld dat het fragment van de film waarin een deel van het muzieknummer wordt gebruikt slechts 3 seconden duurt, zijnde 1,5% van het hele het muzieknummer en 0,044% van de totale vertoningsduur van de speelfilm. Daartegenover heeft Stemra gesteld dat het fragment 5 (in plaats van 3) seconden duurt en dat de eerste tekstregel van het gekozen fragment in 7 van de 8 coupletten van het muzieknummer voorkomt en de tweede regel in alle 8 (twee keer). Gelet op de korte duur van het gebruik van het muzieknummer in de film, en gelet op het feit dat slechts een paar woorden uit het muzieknummer worden gebruikt, stelt de rechtbank vast dat dit gebruik in kwantitatieve zin van ondergeschikte betekenis is. Naar het oordeel van de rechtbank is het gebruik van het onderhavige fragment in kwalitatieve zin echter niet van ondergeschikte betekenis. Het volgende is daarvoor redengevend.

4.19 Tussen partijen is niet in geschil dat het fragment waarin (een deel van) het muzieknummer ten gehore wordt gebracht is ‘gescript’. Het betreft derhalve een zeer bewuste keuze van de scriptschrijvers van de speelfilm om dit specifieke (onderdeel van het) muzieknummer te gebruiken. De keuze voor dit muzieknummer – gezongen door één van de hoofdrolspelers, die in de desbetreffende scène nogal prominent in beeld is – draagt bovendien sterk bij aan één van de verhaallijnen van de speelfilm (twee van de hoofdrolspelers vinden elkaar in hun voorliefde voor Franse chansons). In dit verband is mede van belang dat het in de speelfilm gezongen fragment een zeer herkenbaar en vele malen herhaald onderdeel is van het muzieknummer. Daar komt bij dat het bewuste fragment niet alleen in de speelfilm zelf, maar ook als onderdeel van de ‘trailer’ daarvan is opgenomen. Van algemene bekendheid mag worden geacht dat een trailer van een speelfilm in het algemeen bedoeld is om een zo groot mogelijk publiek in de film te interesseren. Om dat effect te bewerkstelligen, zullen in een trailer van een film doorgaans met name die fragmenten zijn opgenomen die (kunnen) leiden tot een zo groot mogelijke afzetmarkt voor de desbetreffende speelfilm. Anders dan 2Houses is de rechtbank dan ook van oordeel dat het gebruik van het muzieknummer de waarde van de speelfilm vergroot, waarmee tevens het commercieel belang van 2Houses bij dat gebruik gegeven is. Hoewel in de parlementaire geschiedenis wat dit betreft louter wordt gesproken van “het gebruik van bepaalde, weloverwogen gekozen geluidsfragmenten in een nieuw muziekwerk”, is de rechtbank van oordeel dat de wetgever hiermee slechts heeft bedoeld een (niet limitatief) voorbeeld te geven van gevallen waarin gebruik van een werk in een ander werk – hoewel van bescheiden omvang – niet is toegestaan. Ook in het onderhavige geval vindt het gebruik van het muzieknummer in de speelfilm immers plaats ‘met het oogmerk van integratie in en vergroting van de waarde van het nieuwe werk’. Daarmee is geen sprake (meer) van een verwerking van ondergeschikte betekenis. Bovendien valt dergelijk gebruik onder de normale exploitatie van rechthebbende.

4.21 Naar het oordeel van de rechtbank valt het gebruik van muziekwerken in filmwerken – anders dan 2Houses heeft betoogd – bovendien onder de ‘normale exploitatie’ van de werken van rechthebbenden van (zowel muziek- als film)werken. Immers, filmmakers en producenten dienen in beginsel voor gebruik van rechtendragende (muziek)werken te contracteren met Stemra en te betalen voor dat gebruik. Slechts indien sprake is van gebruik dat valt onder één van de door de Nederlandse wetgever in de Auteurswet opgenomen excepties op het auteursrecht van de maker, of indien de gebruiker van een werk daarvoor uitdrukkelijke toestemming van de rechthebbende heeft, kan dat anders zijn. Dit in tegenstelling tot het incidenteel gebruik in een film van bijvoorbeeld een populair kledingstuk of bekend type auto, waarbij de normale exploitatie van een en ander niet is gelegen in het tonen c.q. ten gehore brengen van die werken, maar in de verkoop ervan.
IEF 14397

Kroeg heeft zakelijke licentie nodig voor vertoning eredivisiewedstrijden

Vzr. Rechtbank Amsterdam 20 november 2014, IEF 14397 (Eredivisie tegen Café Hegeraad)
Uitspraak ingezonden door Reindert van der Zaal en Stijn Wijnker, Kennedy Van der Laan. Auteursrecht. Inbreuk. Vgl. IEF 13972. Via FOX Sports worden de auteursrechten op de registraties van voetbalwedstrijden geëxploiteerd. Café Hegeraad heeft een consumentenabonnement afgesloten, maar gebruikt deze voor uitzending in zijn café, daarvoor is een zakelijke licentie vereist. Het café is openbaar toegankelijk en het is aannemelijk dat de vertoning een commercieel doel had, het beperkte aantal kijkers kan niet worden gelijkgesteld met een besloten familie- of vriendenkring. Het beroep van X op goede trouw, omdat UPC hem niet op de vereiste zakelijke licentie zou hebben gewezen, wordt verworpen.

4.3. De inbreuk op de auteursrechten van eiseressen 2 tot en met 20 [red. Eredivisieclubs] wordt niet gerechtvaardigd voor zover zou worden aangenomen dat de televisie in het café zoals is aangevoerd, een sociale functie heeft en daarmee een maatschappelijk doel dient. Tenslotte wordt ook aan het verweer van X dat hij te goeder trouw zou zijn, omdat zijn provider (UPC) hem niet op het vereiste van een zakelijke licentie heeft gewezen en Fox-Sports UPC had moeten opdragen X af te sluiten, voorbij gegaan. X had na de eerste aanschrijving van FOX-Sports kunnen weten dat hij een zakelijke licentie nodig had, maar hij is desalniettemin bewust doorgegaan met de ongeoorloofde vertoning van de Wedstrijdbeelden in zijn kroeg. Fox-Sports kan UPC niet sommeren het aan X doorgegeven signaal te blokkeren aangezien UPC dat signaal op basis van het door X afgesloten consumenten abonnement doorgeeft. Niet UPC maar X is aansprakelijk indien X het signaal vervolgens niet voor het daarvoor bestemde doel gebruikt.

Lees de uitspraak hier (html/pdf)

IEF 14387

Ex parte tegen handel in illegale dvd's op Facebook Groups

Vzr. Rechtbank Limburg 23 oktober 2014, IEF 14387 (Stichting BREIN tegen Facebook dvd's)
Uitspraak ingezonden door Bastiaan van Ramshorst, stichting BREIN. Ex parte verzoek. Via Facebook Groups en een eigen website drijft gerekwestreerde een handel in illegaal gekopieerde dvd's. Tegen betaling worden meer dan 3000 filmtitels aangeboden die op bestelling worden gekopieerd en verspreid. Leden van de groep worden bovendien voortdurend op de hoogte gehouden van het nieuwe aanbod, omdat een collage van uploads verschijnt in de 'timeline' van het groepslid. Het verzoek tot staking binnen 24 uur wordt toegewezen, versterkt door een dwangsom.
Lees verder