DOSSIERS
Alle dossiers

Kamerstukken & EU  

IEF 11254

Drie IE-gerelateerde wetsvoorstellen

Wetsvoorstel auteurscontractenrecht (V&J)

- fase 1 - Advies door Raad van State.

Inhoud: Het wetsvoorstel beoogt de positie van auteurs en artiesten te verstreken door o.a. een herroepingsrecht. Op grond van het herroepingsrecht kunnen makers en uitvoerende kunstenaars een exploitatieovereenkomst ontbinden, wanneer de exploitant de aan hem overgedragen rechten niet (langer) uitbaat. Men kan de rechter verzoeken om aanpassing van de exploitatieovereenkomst in situaties waarin sprake is van een ernstige wanverhouding tussen de over en weer geleverde prestaties.

Wet implementatie richtlijn duurverlenging naburige rechten (V&J)

- fase 1 - Advies door Raad van State.

Inhoud: Overeenkomstig Richtlijn 2006/116/EG is de beschermingstermijn voor uitvoerende kunstenaars en producenten van fonogrammen (geluidsopnames) vastgesteld op 50 jaar na de eerste uitvoering of publicatie. De wijzigingsrichtlijn verlengt deze termijn naar 70 jaar. De wijzigingsrichtlijn geeft de uitvoerende kunstenaar het recht om het contract houdende overdracht of toekenning van zijn rechten aan een producent te beëindigen, indien de producent het fonogram niet voldoende voor het publiek beschikbaar stelt. Om dit mogelijk te maken, dient de wet te worden aangepast. Voorts moet in de Wet op de naburige rechten een verplichting voor producenten worden opgenomen om jaarlijks 20% van de met het fonogram verkregen inkomsten te reserveren voor een aanvullende uitkering aan de uitvoerende kunstenaar die ingaat 50 jaar na publicatie.

Wetsvoorstel versterking en verbreding van het toezicht op collectieve beheersorganisaties auteursrecht (V&J)

- fase 4 - Aanvaard door Tweede Kamer / naar Eerste Kamer.

Inhoud: Het toezicht door het College van Toezicht Auteursrechten wordt uitgestrekt tot de belangrijkste organisaties van vrijwillig collectief beheer, informatieplichten t.o.v. het College worden versterkt, het College krijgt de mogelijkheid om bestuurlijke boeten op te leggen en het preventieve toezicht door het College wordt geüniformeerd.

Op 18 augustus staat op de Ministerraadagenda: Richtlijn 2011/77/EU beschermingstermijn auteursrecht en bepaalde naburige rechten (zie hier op p.51).

Een wetsvoorstel doorloopt bij de behandeling deze zes fasen:
Fase 1. Ministerraad akkoord, wetsvoorstel voor advies naar Raad van State.
Fase 2. Wetsvoorstel ingediend bij Tweede Kamer, schriftelijke behandeling.
Fase 3. Aangemeld voor plenaire behandeling voor Tweede Kamer.
Fase 4. Tweede Kamer heeft wetsvoorstel aangenomen, ingediend bij de Eerste Kamer schriftelijke behandeling.
Fase 5. Aangemeld voor plenaire behandeling door Eerste Kamer.
Fase 6. Eerste Kamer heeft wetsvoorstel aangenomen, publicatie Staatsblad.

IEF 11253

Hergebruik digitaal erfgoed niet per sé gratis

Schriftelijk verslag overleg onderwijs, jeugd, cultuur en sport 10-11 mei, kamerstukken II 2011-2012, 21 501-34, nr. 183.

Hergebruik van digitaal erfgoed niet per sé gratis: Wanneer commerciële bedrijven met erfgoeddata verdienen, is er geen enkele reden om hen niet te laten meebetalen aan de kosten van digitalisering. Dwingende wetgeving niet proportioneel.

De staatssecretaris vindt hergebruik van digitaal erfgoed een zaak van nationaal beleid en van vrijwillige samenwerking rondom Europeana. Dwingende Europese wetgeving acht hij niet proportioneel. Ten eerste is er geen serieuze interne Europese markt voor commerciële exploitatie van digitaal erfgoed. Ten tweede zijn er veel uitdagingen te overwinnen – technische, organisatorische en auteursrechtelijke. Ten derde krijgen musea, archieven en bibliotheken door deze Europese richtlijn te maken met administratieve en juridische rompslomp. Vooral voor de talloze kleine instellingen is dit echt een probleem. Nederland staat niet alleen, ook andere lidstaten en het Europees Parlement hebben zorgen.

Wat betreft de auteursrechtelijke complicaties en de problematiek rondom verweesde werken, hebben de leden van de GroenLinks-fractie vragen gesteld over de collectieve licentieovereenkomsten.

De staatssecretaris geeft aan dat ten aanzien van de mogelijkheid van verruimde collectieve licenties vorig jaar een Memorandum of Understanding voor ‘out-of-commerce’ werken tot stand is gekomen. Thans wordt de MoU handen en voeten gegeven in de praktijk. In Nederland bestaan al enige ervaringen met verruimde collectieve licenties. Deze overeenkomsten zullen binnen een afzienbare termijn worden geëvalueerd. Aan de hand van die evaluatie zal nader worden bezien of en zo ja, welke vervolgstappen noodzakelijk zijn. Niet uitgesloten wordt daarbij dat het nodig is om wettelijke maatregelen te nemen. Gelet op het grensoverschrijdende karakter van de online beschikbaarstelling is het daarbij nodig dat ook de Uniewetgever betrokken wordt.

In reactie op het verzoek van de leden van GroenLinks om in de raadsconclusies te laten opnemen dat digitale erfgoed machineleesbaar moeten zijn en hergebruik gratis, als het om publiek gefinancierde collecties gaat, herhaalt de staatssecretaris dat het kabinet hergebruik van digitaal erfgoed zeker wil bevorderen. Hergebruik hoeft niet perse gratis te zijn. Wanneer commerciële bedrijven met erfgoeddata verdienen, is er geen enkele reden om hen niet te laten meebetalen aan de kosten van digitalisering. In de raadsconclusies is opgenomen dat metadata en digitale werken uit de erfgoedcollecties zo veel mogelijk “machineleesbaar” online komen.

Afbeelding gelinkt van Utoronto.ca.

IEF 11242

Auteursrecht en lesmateriaal dyslexie/dyscalculie

Verslag wijziging besluit staatsexamens, Kamerstukken II 2011-2012, 32 463, nr. 13.

Auteursrecht. Uitgeverijen ontwikkelen lesmateriaal, maar kunnen dat nog niet in een zodanig vorm aanbieden dat het toegankelijk is voor alle doelgroepen of direct uitleesbaar is met dyslexiesoftware. Er zijn afspraken met Dedicon: Dedicon zorgt dat lesmateriaal ontsloten kan worden. De beveiliging die Dedicon op op de bestanden toepast, beschermen de auteursrechten.

Vragen: Verkennend onderzoek dyslexie en dyscalculie

De leden van de VVD-fractie merken op dat de minister schrijft dat de daisyspeler steeds minder wordt gebruikt door de inzet van de laptop met speciale software. Kan zij aangeven in hoeverre scholen en uitgeverijen hierop anticiperen door het benodigde lesmateriaal digitaal beschikbaar te stellen voor deze software? Kunnen de uitgeverijen dit lesmateriaal ontwikkelen en de rechten van auteurs voldoende beschermen? Loopt men hier tegen uitvoeringsproblemen aan? Zo ja, welke? Is het waar dat moderne mogelijkheden veel goedkoper zijn en praktisch uitstekend toepasbaar, zo vragen de leden.

Reactie van de Minister: Verkennend onderzoek dyslexie en dyscalculie

Ook vragen de leden of de uitgeverijen dit lesmateriaal kunnen ontwikkelen en de rechten van auteurs voldoende kunnen beschermen. Tevens stellen ze de vraag of men hier tegen uitvoeringsproblemen aanloopt en zo ja welke.

 

Op dit moment is het voor de uitgeverijen nog niet mogelijk om lesmateriaal in een zodanige vorm te ontwikkelen dat het toegankelijk is voor alle doelgroepen, c.q. direct uitleesbaar is met dyslexiesoftware. Om veelgebruikte lesmethodes beschikbaar te maken voor leerlingen met dyslexie, zijn er afspraken gemaakt met Dedicon. Uitgevers leveren de digitale bestanden aan Dedicon aan, die er voor zorgt dat het lesmateriaal ontsloten kan worden met dyslexiesoftware. Door de beveiliging die Dedicon op de bestanden toepast, zijn de auteursrechten van de auteurs beschermd. Het is met deze bestanden niet mogelijk illegaal kopieën te maken of op illegale wijze deze leermiddelen te verspreiden. Voor nieuwe lesmaterialen zullen de educatieve uitgevers de gebruikelijke bescherming bieden ten aanzien van auteursrecht. Hierbij loopt men wel tegen uitvoeringsproblemen aan. In het project didactische en digitale toegankelijkheid van leermiddelen zal Dedicon in samenwerking met de uitgevers onderzoeken welke drempels er zijn bij het ontwikkelen van toegankelijk materiaal voor leerlingen met een visuele beperking. Dit onderzoek is ook relevant voor de doelgroep dyslectische leerlingen.

IEF 11232

Procesvertegenwoordiging HvJ EU. De inbreng van de NLse regering

Jaarbericht 2011 Procesvertegenwoordiging Hof van Justitie van de EU. De inbreng van de Nederlandse regering, bijlage bij Kamerstukken II 2011-2012, 33000-V nr. 143.

De rechtspraak van de Europese hoven is van groot belang voor Nederland. Hun uitspraken dragen namelijk bij aan belangrijke rechtsontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op het Nederlandse recht en beleid. Naar aanleiding van de Europese jurisprudentie moet de nationale regelgeving of uitvoeringspraktijk soms worden aangepast. Het is dan ook belangrijk om invloed uit te oefenen op deze rechtsontwikkelingen. Nederland is daarom een actieve lidstaat bij de Europese hoven en brengt regelmatig haar visie naar voren in Luxemburg.

Een selectie:
EEX-Realchemie
Reclamerecht - Ving Sverige
Douanerecht
Intellectueel Eigendom - DHL Express + Scarlet Extended
Diensten / commerciële communicatie van gereglementeerde
Advies Octrooigerecht

 

EEX
Arrest van het Hof van 18 oktober 2011, Realchemie, zaak C-406/09 (Nederland, Hoge Raad) [IEF 10364]
Deze zaak betreft de tenuitvoerlegging in Nederland van zes beslissingen van het Landgericht Düsseldorf waarmee deze rechterlijke instantie Realchemie, op verzoek van Bayer die een octrooi-inbreuk vorderde, verbood om in Duitsland bepaalde pesticiden in te voeren, voorhanden te hebben of te verhandelen.
De eerste vraag die aan het Hof wordt voorgelegd is of het begrip ‘burgerlijke en handelszaken’ in artikel 1 van de EEX-verordening 44/2001 van toepassing is op de erkenning en tenuitvoerlegging van een boetebeschikking die tot doel heeft een op het gebied van burgerlijke en handelszaken gegeven rechterlijke beslissing te doen nakomen. Het Hof overweegt dat de vordering in casu tot doel heeft privaatrechtelijke (octrooi)rechten te waarborgen. De rechtsverhouding tussen Bayer en Realchemie moet derhalve volgens het Hof worden aangemerkt als ‘privaatrechtelijke rechtsbetrekking’ en valt onder de werkingssfeer van artikel 1 van de EEX-verordening.
De tweede vraag die aan het Hof wordt voorgelegd is of de kosten van een in Nederland ingeleide exequaturprocedure (een procedure voor de uitvoerbaarverklaring van een beslissing die in een lidstaat gegeven is) in het kader van de handhaving van een intellectueel eigendomsrecht vallen onder artikel 14 van de Richtlijn Handhaving Intellectuele-eigendomsrechten 2004/48. Dit artikel verplicht lidstaten ervoor te zorgen dat de gerechtskosten van de in het gelijk gestelde partij in beginsel worden gedragen door de in het ongelijk gestelde partij. Het Hof oordeelt dat dit inderdaad het geval is. Deze uitspraak komt gedeeltelijk overeen met het standpunt van de Nederlandse regering.

Reclamerecht
Arrest van het Hof van 12 mei 2011, Ving Sverige, zaak C-122/10 (Zweden) [IEF 9648]
Deze zaak heeft betrekking op het begrip ‘uitnodiging tot aankoop’ in de zin van de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken 2005/29. De uitlegging van dit begrip is van belang omdat een ‘uitnodiging tot aankoop’ voor de verkoper een zwaardere informatieverplichting met zich meebrengt.
Het Hof oordeelt dat er sprake is van een uitnodiging tot aankoop wanneer de informatie omtrent een geadverteerd product dusdanig is dat het de consument in staat stelt een besluit over een aankoop te nemen. De commerciële boodschap hoeft volgens het Hof niet ook de mogelijkheid tot daadwerkelijke aankoop te bieden (bijvoorbeeld door middel van een telefoonnummer of internetlink in een advertentie). Voorts is het Hof van mening dat het is toegestaan om in een uitnodiging tot aankoop een ‘vanaf-prijs’ te vermelden, terwijl het geadverteerde product ook tegen prijzen wordt aangeboden die niet in de advertentie worden vermeld. Ook volstaat het als een handelaar slechts een aantal van de voornaamste productkenmerken in de commerciële boodschap vermeldt en voor het overige verwijst naar zijn website. In beide gevallen moet het echter wel zo zijn dat de consument over voldoende informatie beschikt om een geïnformeerd besluit over de aankoop te nemen. Dit dient de nationale rechter te beoordelen op basis van de aard en de kenmerken van het product en van het commerciële medium dat door de handelaar wordt gebruikt. Dit arrest is gedeeltelijk conform het standpunt van de Nederlandse regering.

Douanerecht
Arrest van het Hof van 7 april 2011, Sony Supply Chain Solutions, zaak C-153/10 (Nederland, Hoge Raad) [link]
Deze zaak gaat over bindende tariefinlichtingen (BTI) en meer specifiek over de uitleg van artikel 12 van het Douanewetboek en artikel 10 lid 1 van de Uitvoeringsverordening 2454/93. Sony Logistics Europe (SLE) heeft in
Nederland in 2000 en 2001 douaneaangiften gedaan van Playstation 2 spelcomputers. SLE tekent bezwaar aan tegen de Nederlandse postonderverdeling van deze spelcomputers en verwijst daarbij naar een BTI die in het Verenigd Koninkrijk is toegewezen aan een verwante vennootschap (Sony Computer Entertainment Europe, SCEE).
Het Hof overweegt dat uit artikel 12 van het Douanewetboek en artikel 10, lid 1 van de Uitvoeringsverordening blijkt dat enkel de rechthebbende of de voor rekening van de rechthebbende handelende vertegenwoordiger een beroep kan doen op de BTI. SLE heeft de spelcomputers in eigen naam en voor eigen rekening ingevoerd. Hierdoor kan SLE zich niet beroepen op een BTI waarvan SCEE rechthebbende is. Wel staat het een belanghebbende vrij om een douaneheffing te bestrijden door een BTI voor dezelfde goederen uit een ander land als bewijs te overleggen. In dat geval is het aan de
nationale rechter om te bepalen of de nationale procesregels dergelijk bewijs toestaan. Deze uitspraak komt in grote lijnen overeen met het standpunt van de Nederlandse regering.

Intellectueel Eigendom
Arrest van het Hof van 12 april 2011, DHL Express France SAS, zaak C-235/09 (Frankrijk) [IEF 9546]
Chronopost is houdster van het gemeenschapsmerk en het Franse merk ‘WEBSHIPPING’ en heeft DHL Express France gedagvaard voor het gebruik maken van een gelijksoortig teken voor bepaalde diensten. De Franse rechter heeft dit gebruik aangeduid als een inbreuk op het gemeenschapsmerk en het Franse merk en heeft een verbod opgelegd met dwangsom.
Aan het Hof wordt de vraag voorgelegd of een door de nationale rechter opgelegd verbod op basis van artikel 98, lid 1 van de Gemeenschapsmerkverordening 40/94 enkel van kracht is in de lidstaat waar het verbod is uitgesproken, of dat het van rechtswege van kracht is in de gehele Unie.
Volgens het Hof beoogt de Gemeenschapsmerkverordening een unitair merkensysteem in te stellen waarbij merken eenvormige bescherming genieten en rechtsgevolgen hebben op het gehele grondgebied van de Unie. Teneinde deze eenvormige bescherming te waarborgen is een door een nationale rechtbank voor het gemeenschapsmerk opgelegd verbod in beginsel van kracht op het gehele grondgebied van de Unie. Verder oordeelt het Hof dat ook nationale dwangmaatregelen die zijn opgelegd naast een inbreukverbod rechtsgevolgen kunnen hebben in andere lidstaten. De rechterlijke instanties van de andere lidstaten dienen deze maatregelen te erkennen op basis van hoofdstuk III van Verordening 44/2001. Indien de andere lidstaten geen soortgelijke dwangmaatregelen kennen, dienen zij relevante bepalingen uit het nationale recht toe te passen om het doel van de dwangmaatregelen zoveel mogelijk te verwezenlijken. Deze uitspraak is niet in lijn met het standpunt van de Nederlandse regering.

Arrest van het Hof van 24 november 2011, Scarlet Extended, zaak C-70/10 (België) [IEF 10551]
Scarlet, een Belgische internetprovider, wordt op basis van een rechterlijk bevel gelast een filtersysteem in te voeren (1) voor alle elektronische communicatie via zijn diensten, met name door het gebruik van ‘peer-topeer’- programma’s; (2) dat zonder onderscheid op al zijn klanten wordt toegepast; (3) dat preventief werkt; (4) dat uitsluitend door hem wordt bekostigd, en (5) dat geen beperking kent in de tijd. Dit filtersysteem moet elektronische bestanden die een muzikaal, cinematografisch of audiovisueel werk bevatten waarop SABAM, een Belgische vereniging voor auteursrechthebbenden, intellectuele-eigendomsrechten bezit, identificeren en vervolgens de overbrenging van deze bestanden blokkeren. De verwijzende rechter wenst te vernemen of dit rechterlijke bevel verenigbaar is met het Unierecht, en in het bijzonder met de Elektronische Communicatierichtlijn 2000/31.
Volgens het Hof is dit niet het geval. Het Hof oordeelt dat het in te stellen filtersysteem moet worden beschouwd als vorm van algemeen toezicht door de internetprovider. De Elektronische Communicatierichtlijn verbiedt nationale autoriteiten om dergelijke maatregelen op te leggen. Bovendien is het rechterlijke bevel in casu in strijd met verschillende grondrechten. Het intellectuele-eigendomsrecht is namelijk niet absoluut. Zodoende oordeelt het Hof dat het filtersysteem een ernstige beperking vormt van de vrijheid van ondernemerschap van internetproviders. Ook kan het filtersysteem een aantasting vormen van het recht van klanten van internetproviders op bescherming van persoonsgegevens en van hun vrijheid om informatie te ontvangen of te verstrekken. Het Hof concludeert dat het rechterlijke bevel in casu niet verenigbaar is met het Unierecht. Dit is ook wat de Nederlandse regering in deze zaak heeft bepleit.

Diensten / commerciële communicatie van gereglementeerde beroepen
Arrest van het Hof van 5 april 2011, Société fiduciaire nationale d´expertise comptable, zaak C-119/09 (Frankrijk)
Deze zaak betreft de uitleg van artikel 24 van de Dienstenrichtlijn 2006/123 dat lidstaten verplicht om algehele verboden op commerciële communicatie van gereglementeerde beroepen in te trekken. De Franse gedragscode voor accountants verbiedt het actief werven van cliënten. Aan het Hof wordt gevraagd of artikel 24 van de Dienstenrichtlijn zo moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die de beoefenaars van een gereglementeerd beroep, zoals accountants, verbiedt actief cliënten te werven.
In het licht van onder meer de bewoordingen en het doel van de Dienstenrichtlijn oordeelt het Hof dat de Uniewetgever niet alleen heeft beoogd een einde te maken aan algehele verboden met betrekking tot commerciële communicatie, maar ook aan verboden die één of meer vormen van commerciële communicatie (zoals reclame, direct marketing of sponsoring) verbieden. Vervolgens kwalificeert het Hof het actief werven van cliënten in de voorliggende gedragscode als direct marketing en derhalve als een vorm van commerciële communicatie in de zin van artikel 24. Aangezien de voorliggende gedragscode ieder actief werven van cliënten, ongeacht de vorm, inhoud of de gebruikte middelen, verhindert, is het Hof van mening dat deze gedragscode moet worden beschouwd als een algeheel verbod op commerciële communicatie in de zin van artikel 24 van de Dienstenrichtlijn en derhalve niet is toegestaan. Dit oordeel is in lijn met de Nederlandse inbreng in deze zaak.

Advies Octrooigerecht
Advies van het Hof van 8 maart 2011, 1/09 (link)
In dit door de Raad verzochte advies spreekt het Hof zich uit over de
verenigbaarheid met het Unierecht van de ontwerpovereenkomst tot oprichting van een Gerecht voor het Europees en het gemeenschapsoctrooi (hierna: Octrooigerecht).

Allereerst bevestigt het Hof dat het geen monopolie heeft op octrooirechtspraak aangezien procedures over octrooien gevoerd worden voor de nationale gerechtelijke instanties. Het Hof wijst echter wel op de autonomie van de EU-rechtsorde en het rechterlijk systeem dat daarbij hoort. De ontwerpovereenkomst voorziet namelijk dat het Octrooigerecht, dat buiten het institutionele en gerechtelijke kader van de Unie staat, prejudiciële vragen kan stellen aan het Hof wanneer de uitleg van het Unierecht in het geding is. Dit mechanisme ontneemt nationale gerechten echter de mogelijkheid om op octrooigebied prejudiciële verwijzingen aan het Hof voor te leggen en om het Unierecht toe te passen. Het Hof tekent hierbij eveneens aan dat beslissingen van het Octrooigerecht die het Unierecht zouden schenden niet het voorwerp van een niet-nakomingsprocedure zouden kunnen vormen en derhalve niet tot aansprakelijkheid van de lidstaten zouden kunnen leiden. Aldus oordeelt het Hof dat de ontwerpovereenkomst de bevoegdheden van de EU-instellingen en lidstaten die essentieel zijn voor het behoud van de aard en het recht van de Unie van karakter doet veranderen. De ontwerpovereenkomst is zodoende niet verenigbaar met het Unierecht. Deze conclusie wijkt af van het standpunt van de meerderheid van de interveniërende lidstaten, waaronder Nederland.

Lees het gehele verslag hier (pdf - 1,8 Mb)

IEF 11223

Leenrecht in het digitale domein

Verslag schriftelijk over herstructurering openbaar bibliotheekwerk, Kamerstukken II 28 330, Nr. 53.

In't kort: de discussie gaat over het leenrecht voor e-books en hoe dit past in het huidig wettelijk kader. D66 dringt aan op een snelle juridische regeling voor het uitlenen door bibliotheken. Echter een leenvergoeding zoals voor fysieke boeken is in strijd met Europees recht.

Indien bij ebooks gebruik gemaakt zou kunnen worden van de wettelijke uitzondering voor uitlening door publieke instellingen, zijn geen afspraken met individuele rechthebbenden nodig over titels en voorwaarden, maar hoeven er alleen afspraken gemaakt te worden over een billijke vergoeding.

Leenrecht
De leden van de SP-fractie vragen wanneer de Kamer de verkenning naar leenrecht in het digitale domein kan verwachten.

De leden van de fractie van D66 dringen aan op een snelle juridische regeling voor het uitlenen van e-books door bibliotheken. Is de staatssecretaris bereid hiertoe de Auteurswet aan te passen zodat daarin een leenrecht voor e-books wordt opgenomen?

De leden van GroenLinks zijn met de staatssecretaris van mening dat het vanuit het oogpunt van innovatie en efficiëntie van belang is dat er meer wordt samengewerkt door de verschillende spelers rond de digitale bibliotheek. Deze leden zien de ontwikkelingen met interesse tegemoet, maar hebben ook zorgen. De zorgen betreffen met name de positie van de auteurs van boeken. Voor fysieke boeken hebben auteurs een wettelijk recht op een leenvergoeding. Voor e-books ontbreekt dat recht. Auteurs maken zich dan ook zorgen dat een belangrijke inkomstenbron verloren gaat. Graag horen de leden hoe de staatssecretaris aankijkt tegen deze zorgen en welke rol zij daarbij voor zichzelf weggelegd ziet.

In antwoord op schriftelijke vragen van het lid Peters2 geeft het kabinet aan dat een leenvergoeding zoals voor fysieke boeken geldt in strijd is met Europese wetgeving en dat de markt aan zet is in het ontwikkelen van innovatieve bedrijfsmodellen. De aanschaf van digitale media en de afkoop van rechten of licenties zullen echter landelijk worden uitgevoerd en daarmee rechtstreeks onder de verantwoordelijkheid van het Rijk vallen. De leden horen graag hoe de staatssecretaris vanuit die verantwoordelijkheid van plan is om te gaan met de positie van auteurs en hun zorgen daarover. Zij hebben begrepen dat gedurende de pilot auteurs een vaste ‘leenvergoeding’ krijgen. Is dat ook een mogelijkheid bij de verdere ontwikkeling, zo vragen de leden.

Reactie van de Staatssecretaris, pagina. 18 e.v.

De leden van de fracties van de SP, D66 en GroenLinks hebben verschillende vragen gesteld over het e-book en het leenrecht. Zij wijzen er op dat de uitlening van fysieke boeken door de openbare bibliotheek geregeld is via het
leenrecht en stellen voor hetzelfde regime op het e-book van toepassing te verklaren. De Auteurswet regelt dat een auteur het exclusieve recht heeft zijn werk openbaar te maken of te verveelvoudigen. Hieronder valt ook het recht om uitlening van het werk te verbieden of toe te staan. Op dit recht maakt de wet een uitzondering voor uitleningen door publieke instellingen.11 Op grond hiervan mogen openbare bibliotheken werken tijdelijk en zonder commercieel of economisch voordeel ter beschikking stellen, mits hiervoor een billijke vergoeding wordt betaald. De hoogte van die vergoeding wordt
overeengekomen in onderhandelingen tussen rechthebbenden en bibliotheken in de Stichting Onderhandelingen Leenvergoedingen (StOL).

Op dit moment vormen e-books nog maar een bescheiden onderdeel van de collecties van de openbare bibliotheken. Voor zover bibliotheken e-books aanbieden, vindt dit plaats op basis van licenties en overeenkomsten die worden afgesloten tussen de bibliotheken en de uitgevers en niet op basis van de wettelijke mogelijkheid tot het uitlenen van werken door publieke instellingen. De Vereniging van Openbare Bibliotheken (VOB) heeft onlangs overeenstemming bereikt met de Groep Algemene Uitgevers (GAU) over de wijze waarop e-books via openbare bibliotheken kunnen worden uitgeleend.
Ik vind het positief dat langs deze weg dit jaar e-books beschikbaar kunnen komen voor de leden van de openbare bibliotheek. Nadeel van deze overeengekomen benadering is dat elke individuele uitgever zijn toestemming moet verlenen en met elke uitgever individuele afspraken moeten worden gemaakt over titels, condities en vergoedingen. Indien bij ebooks gebruik gemaakt zou kunnen worden van de wettelijke uitzondering voor uitlening door publieke instellingen, zijn geen afspraken met individuele rechthebbenden nodig over titels en voorwaarden, maar hoeven er alleen afspraken gemaakt te worden over een billijke vergoeding.

De openbare bibliotheek vervult de taak van publieke toegang tot informatie, educatie en cultuur. In het licht van de technologische ontwikkelingen geldt dit, zoals omschreven in paragraaf 3.2. van de hoofdlijnenbrief, ongeacht de verschijningsvorm (fysiek of digitaal). Tegen deze achtergronden vind ik het nuttig de wettelijke mogelijkheden in het digitale domein nader te verkennen. De verkenning is er op gericht te onderzoeken of uitlening van e-books op grond van nationale en internationale auteursrechtelijke regelgeving mogelijk is. De exacte onderzoeksopzet moet nog worden vastgesteld. Het onderzoek zal in ieder geval ingaan op de ervaringen die in andere landen, zoals Denemarken en Noorwegen, al zijn opgedaan met uitlening van e-books via de openbare bibliotheek. Deze verkenning zal voor de indiening van het wetsvoorstel beschikbaar zijn.
De fractie van GroenLinks heeft in samenhang hiermee een vraag gesteld over de vergoedingen voor auteurs. Zowel in de situatie van artikel 15c Auteurswet als in de situatie van licenties is sprake van een vergoeding voor de auteur. In het eerste geval geldt de vastgestelde billijke vergoeding. In het geval van uitlening op basis van licenties wordt de hoogte van de vergoeding in de licentieovereenkomst geregeld.

IEF 11182

Namaak in de mode: economische schade en maatregelen

Een bijdrage van Evert van Gelderen, De Gier|Stam & advocaten

Hoeveel namaakartikelen worden er aan de grens tegengehouden? Wat is de economische impact van de namaak? Wat doet de overheid daartegen? Wat wordt er gedaan tegen wasbeerhondenbont op nep-Uggs?

Minister Verhagen van Economische zaken heeft antwoord gegeven op Kamervragen over het Telegraaf-artikel “Nep-Uggs lopen goed op internet” d.d. 4 november 2011. In het artikel wordt gesproken over grootschalige verkoop van nagemaakte schoenen van het merk UGG Australia in Nederland. De antwoorden op de Kamervragen zijn interessant, omdat daaruit de omvang van namaak in de mode-branche wordt beschreven.

Anti-Piraterijverordening: 130.000 schoenen en kledingartikelen aan de Nederlandse grens aangehouden. 7 miljoen kledingartikelen aan de Europese grens.

In 2010 zijn door de Nederlandse douane op grond van de zogenaamde Anti-Piraterijverordening in totaal meer dan 6 miljoen artikelen aan de Nederlandse buitengrenzen tegengehouden. Ruim 130 000 artikelen (zo’n 2%) vallen in de categorie kleding en schoenen. Deze aantallen slaan op mogelijke inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht; het uiteindelijke weren van de markt geschiedt bij gerechtelijke uitspraak.

Op EU-niveau liggen de cijfers en de verdeling anders, aldus de Minister. De Europese Commissie heeft becijferd dat er in 2010 maar liefst 103 miljoen artikelen zijn tegengehouden, waarvan een kleine 7% bestond uit kleding. Het gaat dus om ruim 7 miljoen kledingartikelen

China de voornaamste bron
Uit cijfers van de Europese Commissie blijkt dat China de voornaamste bron is voor de invoer van namaakproducten in Europa, aldus de Minister.

Met de Chinese autoriteiten zijn zowel op EU- als op nationaal niveau regelmatig contacten over het tegengaan van namaak. Hieruit blijkt dat de Chinese autoriteiten de laatste jaren een actiever beleid voeren om namaak tegen te gaan. Al meer dan 25 jaar heeft de Nederlandse douane daarnaast een intensief uitwisselings- en trainingsprogramma met de Chinese douane.

Ernstige economische schade door inbreuk
De Minster geeft aan dat inbreuken op intellectuele eigendomsrechten in het algemeen en namaak en piraterij in het bijzonder zijn uitgegroeid tot een fenomeen met internationale dimensies, dat ernstige economische en sociale gevolgen heeft. Het verstoort de goede werking van de (interne) markt en brengt de consumentenbescherming in het gedrang; met name op het gebied van volksgezondheid en openbare veiligheid.

Hoewel het volgens de Minister lastig is om eenduidige cijfers te verkrijgen, kan wel worden gesteld dat het een probleem is van grote en groeiende omvang. Volgens de laatste cijfers van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) wordt de waarde van de internationale handel in nagemaakte en door piraterij verkregen goederen in 2007 op 250 miljard USD geraamd.

Het is aannemelijk dat het bij namaakgoederen in Europa om honderden miljoenen, zo niet miljarden euro’s gaat, aldus Minister Verhagen.

Wat doet de overheid tegen namaak?
Het Nederlandse beleid is dat bij inbreuken op intellectuele eigendomsrechten de civielrechtelijke handhaving voorop staat. In beginsel dient een private partij dus zelf tegen inbreukmakers op te treden. Strafrechtelijke handhaving geldt als uiterste middel.

In Nederland houden vele publieke en private partijen zich bezig met de handhaving van intellectuele eigendomsrechten. De douane een ondersteunende rol bij de handhaving van intellectuele eigendomsrechten van het grensoverschrijdende goederenverkeer.

De handhaving door de douane geschiedt op basis van de Douaneverordening. Dat houdt – kort gezegd – in dat de douane ofwel ambtshalve ofwel op grond van een verzoek van een rechthebbende van een intellectueel eigendomsrecht bepaalde goederen tegenhoudt waarvan men vermoedt dat deze inbreuk maken op dit recht en de houder van dit recht hiervan op de hoogte stelt.

Marktplaats

De Minister zijn geen cijfers bekend waaruit zou volgen dat Marktplaats het belangrijkste platform is waarop illegale waar wordt aangeboden. Dat werd in de vraag aan de Minister gesuggereerd. Marktplaats heeft een speciaal programma opgesteld, het programma Meldpunt Inbreuk. Dit programma is speciaal ingericht voor bedrijven om actie tegen inbreukmakende advertenties te kunnen ondernemen. Via een “notice-and-takedown”-procedure kunnen rechthebbenden een verzoek indienen bij Marktplaats tegen inbreukmakende advertenties.

Wasbeerhonden

De Minster wordt verder gevraagd welke maatregelen er genomen kunnen worden om te voorkomen dat producten die zijn voorzien van leer en bont van wasbeerhonden op de Nederlandse markt terecht komen.  In het geval van de namaak UGGs zou gebruik gemaakt worden van de pels van wasbeerhonden, die in China op gruwelijke wijze levend worden gevild.

De Minister antwoordt dat de Nederlandse regering actief inzet op het tegenhouden van namaakgoederen aan de Nederlandse grens. Hiermee wordt indirect ook het genoemde wasbeerhondenbont op nep-Uggs bestreden. Naast deze maatregelen ziet de Minister geen andere maatregelen om producten voorzien van leer en bont dat dieronvriendelijk is geproduceerd aan de grens tegen te houden.

Arbeidsomstandigheden
Tenslotte wordt nog gevraagd naar de arbeidsomstandigheden. Als namaakkleding en -schoeisel vaak onder slechte arbeidsomstandigheden worden vervaardigd, in zogenaamd “sweat shops” is dit voor de Minister een reden om extra alert te zijn op de import van en handel in illegale namaakproducten? De Minister stelt dat voor het optreden tegen inbreuk op intellectueel eigendomsrechten het geen verschil uitmaakt hoe de desbetreffende artikelen zijn vervaardigd.

Bron: Aanhangsel van de Handelingen II 2011-2012, nr. 2044 en nr. 2045.

IEF 11176

Herhalen dat ACTA geen inperkingen heeft

Kamerbrief verzoek reactie kritiek op ACTA en brede visie internetvrijheid.

1. ACTA-proces
2. Inhoudelijke kritiek op ACTA
3. Mogelijke effecten van ACTA
4. Verhouding met internetvrijheid
5. Huidige stand van Zaken

1. ACTA-proces
Met professor Geist zijn wij voorstanders van een zo groot mogelijke mate van openheid en transparantie ten aanzien van (het proces van) ACTA. De afgelopen jaren hebben wij er ons dan ook voortdurend sterk voor gemaakt om dit te realiseren.
(...) Concluderend zijn wij van mening dat het uiteraard de voorkeur geniet om een onderwerp zoals de bestrijding van namaak en piraterij in de daarvoor bestemde en bestaande multilaterale fora - zoals WTO of WIPO- te bespreken. Nederland zal zich ook blijven inzetten voor een goede discussie over dit onderwerp in deze fora, maar de onmogelijkheid om daar voortgang te boeken mag niet leiden tot passiviteit ten aanzien van de internationale bestrijding van namaak en piraterij. Daarvoor is het probleem te groot.
(...) Daar waar professor Geist vreest dat ACTA-landen derde landen onder grote druk zal zetten om toe te treden, is die vrees ongegrond. Er is er geen enkele indicatie noch enig voornemen dat de EU, al dan niet gesteund door Nederland, ACTA bepalingen aan derde landen waaronder ontwikkelingslanden zal opleggen door deze op te nemen in vrijhandelsovereenkomsten. Wel worden in deze overeenkomsten bepalingen uit het EU-acquis opgenomen, maar op die praktijk heeft ACTA geen invloed.

 

2. Inhoudelijke kritiek op ACTA
Volgens professor Geist betekent ACTA een nieuwe ontwikkeling in het internationaal intellectueel eigendomsrecht in de zin dat de handhaving zich zal gaan richten op derde partijen in plaats van de inbreukmaker.
(...)
Tot slot bekritiseert professor Geist het gebrek aan waarborgen binnen ACTA. Zo zou een proportionaliteitsvereiste ontbreken en voorziet ACTA niet in schadevergoeding ingeval vermeende inbreukmakende goederen ten onrechte door de douane zijn tegengehouden. Anders dan professor Geist veronderstelt, bevat ACTA in artikel 6 wel degelijk het uitgangspunt dat de tenuitvoerlegging van de maatregelen die rechthebbenden ter beschikking staan proportioneel moet zijn in verhouding tot de inbreuk en de belangen van derden. Artikel 12 kent bovendien een recht op schadevergoeding toe wanneer maatregelen ten onrechte zijn toegepast, bijvoorbeeld omdat er bij nader inzien geen inbreuk gemaakt blijkt te zijn. Artikel 18 geldt specifiek voor grenscontroles en biedt de garanties dat ook in geval de douane ten onrechte goederen vasthoudt de benadeelde gecompenseerd wordt. Artikel 27 bevat de waarborg dat grondbeginselen zoals de vrijheid van meningsuiting, een eerlijke procesgang en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer geëerbiedigd worden, als het gaat over handhaving in de digitale omgeving.

3. Mogelijk effecten van ACTA
Voor wat betreft de inhoud van het juridisch kader willen wij hierbij nogmaals herhalen dat ACTA geen betrekking heeft op de inperking van burgerlijke vrijheden of het belemmeren van consumenten. ACTA heeft alleen betrekking op de wijze waarop bedrijven en burgers hun rechten kunnen afdwingen in de rechtszaal, bij de buitengrenzen of via het internet. Er moet niet via een achterdeur Nederlandse en EU-wetgeving worden gewijzigd of met betrekking tot laatstgenoemde geharmoniseerd. ACTA heeft als zodanig dus geen invloed op Nederlandse en Europese bedrijven en burgers; het creëert geen nieuwe verplichtingen of verwijdert waarborgen als voorzien in reeds bestaande wetgeving en de TRIPS/Doha-verklaring, maar zal meer bescherming op de markten van de andere ACTA-deelnemers brengen.

ACTA creëert geen nieuwe intellectuele-eigendomsrechten, noch bepaalt het de duur, de reikwijdte van de bescherming, de wijze van verkrijging of overname hiervan; de aangesloten landen zullen de intellectuele-eigendomsrechten handhaven overeenkomstig de nationale definities hiervan. Daarnaast betreuren wij het dat de indruk blijft bestaan dat ACTA alleen bestaat uit een juridisch kader. Behalve dit kader bestaat ACTA ook uit een groot aantal belangrijke bepalingen ten aanzien van internationale samenwerking en het uitwisselen van best practices om namaak en piraterij te bestrijden.

4. Verhouding met internetvrijheid

In het regeerakkoord is aangegeven dat het kabinet een vrij en open internet bevordert. Een vrij en open internet is niet alleen van groot belang voor de Nederlandse economie, maar kan ook een belangrijke rol spelen in de bevordering van mensenrechten wereldwijd. Het uitgangspunt is dat eenieder vrij is om zich op internet te begeven en te bewegen, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Dit betekent niet dat zomaar alles mag op internet: ook internetvrijheid kent grenzen, die bij of krachtens de wet worden gesteld. De door regelgeving voorziene beperking moet kenbaar en voorzienbaar zijn. Bovendien moet zij noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Dat laatste houdt in dat de beperking proportioneel moet zijn en er redelijkerwijs geen minder ingrijpende maatregel mogelijk is. Zo zijn handelingen die in het wetboek van strafrecht zijn omschreven ook op internet verboden. Ook in de relatie tussen civiele partijen kan aanleiding zijn gelegen om de vrijheid in te perken. Zo kan onrechtmatige of inbreukmakende inhoud – na tussenkomst van de rechter – van internet worden gehaald, ook, in geval de inbreukmaker zelf niet kan worden aangesproken, bij of door een tussenpersoon zoals een internetprovider. Wij zijn ervan overtuigd dat ACTA aan de hiervoor genoemde eis van proportionaliteit voldoet. Op verzoek van uw Kamer hebben wij het verdrag voor voorlichting voorgelegd aan de Raad van State en steunen wij de stap van de Europese Commissie om advies van het Hof van Justitie van de Europese Unie in te winnen over de verhouding met de grondrechten.

IEF 11174

Om cassatieadvies verzocht

Consequenties van de uitspraak van Gerechtshof Den Haag in de zaak Norma c.s. tegen de Staat der Nederlanden, Kamerstukken II, 29 838, nr. 50.

 Naar aanleiding van de uitspraak heeft staatssecretaris Teeven de landsadvocaat verzocht om cassatieadvies uit te brengen. Gezien de complexiteit van de zaak is enige tijd nodig om de zaak te bestuderen en een weloverwogen beslissing te nemen over het wel of niet instellen van een cassatieberoep bij de Hoge Raad. Het verzoek om informatie over de implicaties van de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag zal de staatssecretaris beantwoorden nadat hij het advies van de landsadvocaat ontvangen heeft.

IEF 11166

The ACTA question

Update on ACTA's referral to the European Court of Justice, IP/12/354.

Uit't persbericht: The legal submission agreed by the College of Commissioners today is a broad legal question which will allow the European Court of Justice a detailed examination of whether ACTA is in line with European Fundamental Rights such as the freedom of expression and information or data protection and the right to property including that of intellectual property. The question which has been agreed upon unanimously is: "Is the Anti-Counterfeiting Trade Agreement (ACTA) compatible with the European Treaties, in particular with the Charter of Fundamental Rights of the European Union?"

IEF 11156

Spanning tussen kwekersrecht en octrooirecht

Brief aan de Europese Commissie over octrooirecht en kwekersrecht, 4 april 2012, kenmerk 12036015.

(...) De recente evaluatie van de Communautaire Kwekersrechtverordening 2100/94 heeft reeds aangegeven dat een groot aantal kwekers in vele Europese landen spanningen tussen het kwekersrecht en het octrooirecht ervaren.

In Nederlande heeft het hiervoor genoemde rapport "Veredelde zaken" [IEF 8770] geleid tot intensieve debatten met het parlement en met stakeholders over de gevoelde spanning tussen het kwekersrecht en het octrooirecht.

Recentelijk heeft het Nederlandse parlement een motie aangenomen (Kamerstukken II 2011/12, 32 627, nr. 5, [IEF 11061] zie bijlage), die de Nederlandse regering verzoekt in te zetten op de introductie van een beperkte veredelingsvrijstelling in de Rijksoctrooiwet 1995. Een daartoe strekkend wetsvoorstel zal binnenkort bij het Nederlands parlement worden ingediend. Voorts roept deze motie op deze beperkte vrijstelling ook op te nemen in de Verordening unitair octrooi. Zoals u bekend zal zijn, ligt een amendement met die strekking, hetwelk ik ondersteun, reeds voor in het Europees Parlement.