Mediarecht  

IEF 15552

Miskenning dat het hof EHRM-uitspraken als uitgangspunt heeft genomen

HR 18 december 2015, IEF 15552; ECLI:NL:HR:2015:3627 (Hearst tegen verweerder)
Mediarecht. In cassatie is alleen de aansprakelijkheid van eiser en Hearst Magazines voor genoemde publicaties aan de orde. Onderdeel klaagt dat het hof [IEF 14018] is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, althans dat 10 EVRM op onjuiste wijze heeft toegepast dan wel onvoldoende aansluiting heeft gezocht bij de criteria die zijn ontwikkeld door het EHRM. In elk van deze zaken is sprake van een publicatie over een persoon die werd verdacht van het plegen van een strafbaar feit, waarbij de volledige naam van deze persoon werd vermeld. Het EHRM heeft telkens geoordeeld dat het resultaat van de door de nationale rechter op de voet van 10 lid 2 EVRM verrichte noodzakelijkheidstoets een ontoelaatbare inperking van de (journalistieke) vrijheid van meningsuiting behelsde. Deze klacht faalt, want zij miskent dat het EHRM geen andere rechtsopvatting of criteria heeft ontwikkeld dan het hof als uitgangspunt heeft genomen.

3.4.2. Deze klacht faalt. Zij miskent in de eerste plaats dat het EHRM in de hiervoor in 3.4.1 genoemde uitspraken geen andere rechtsopvatting of criteria heeft ontwikkeld dan die welke het hof in rov. 3.6 tot uitgangspunt heeft genomen. Voorts miskent de klacht dat het EHRM in elk van deze drie zaken weliswaar tot het oordeel is gekomen dat sprake was van een schending van art. 10 EVRM, maar zijn oordeel in belangrijke mate heeft gebaseerd op een motiveringsgebrek in de beslissing van de nationale rechter – doordat niet duidelijk was welke betekenis daarin was toegekend aan bepaalde, op zichzelf relevante, omstandigheden (vgl. Eerikaïnen c.s./Finland rov. 69-70), of de appelrechter niet was ingegaan op een door de rechter in eerste aanleg in aanmerking genomen, relevante omstandigheid (vgl. Standard Verlags/Oostenrijk, rov. 45) – dan wel op het onevenredig zware karakter van de opgelegde sanctie (vgl. Lahtonen/Finland, rov. 78-81). Ook in zoverre volgt uit deze uitspraken van het EHRM niet dat het oordeel van het hof berust op een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot art. 10 EVRM.
IEF 15547

Onterecht om beschoten journalist toegang tot Passageproces te ontzeggen

Vzr. Rechtbank Den Haag 15 december 2015, IEF 15547; ECLI:NL:RBDHA:2015:14518 (Vrijepers.org tegen Staat)
Mediarecht. Persvrijheid. Rechtspraak.nl: Aan eiser is door het Hof Amsterdam toestemming verleent om in de perskamer met gebruikmaking van de persfaciliteiten het "Passageproces" te volgen. Medio november 2015 heeft het gerechtsbestuur van het gerechtshof Amsterdam deze toestemming ingetrokken vanwege veiligheidsredenen omdat eiser op grove wijze is bedreigd door beschietingen op zijn auto en woning. Het recht op vrije nieuwsgaring (10 lid 1 EVRM) kan enkel worden beperkt wanneer de wet in deze beperking voorziet en de beperking noodzakelijk is in een democratische samenleving (art. 10 lid 2 EVRM). Het gerechtsbestuur is in beginsel gerechtigd om op basis van het Protocol Toegangsverlening Gerechtshof Amsterdam het recht op vrije nieuwsgaring te beperken. Of deze beperking noodzakelijk is, dient de voorzieningenrechter in dit geval terughoudend te toetsen, nu een overheidsorgaan een zekere mate van beleidsvrijheid toekomt. In het onderhavige geval kon het gerechtsbestuur echter in redelijkheid niet tot zijn beslissing komen de toestemming in te trekken.

4.5. De voorzieningenrechter is - met [eiser] - van oordeel dat het gerechtsbestuur de ordemaatregel, gebaseerd op voornoemde redenen, in redelijkheid niet kon nemen. Veronderstellenderwijs aannemende dat [eiser] door zijn publicaties op zijn website in combinatie met de grove bedreiging daadwerkelijk een veiligheidsrisico loopt, dan is door de Staat niet onderbouwd - en door [eiser] gemotiveerd betwist - dat dit veiligheidsrisico zich tijdens de zittingen van het Passageproces zou kunnen voordoen. Partijen zijn het erover eens dat het JCS het best beveiligde gerechtsgebouw van Nederland is. De Staat heeft voorbeelden gegeven van de strenge veiligheidsmaatregelen die worden getroffen, zoals dat de bezoekers van het Passageproces al hun bezittingen moeten inleveren voordat zij op de tribune mogen plaatsnemen. Alleen journalisten mogen hun laptop en telefoon mee naar binnen nemen. Dat in dit streng beveiligde complex de veiligheid van bezoekers, procesdeelnemers of medewerkers door de aanwezigheid van [eiser] in het geding zou zijn, valt niet te verwachten. Integendeel, aannemelijk is dat alle betrokkenen en belangstellenden in het JCS veiliger zullen zijn dan daarbuiten. Daarnaast heeft de Staat zelf al aangegeven dat het risico op aanslagen op verdachten (en mogelijk andere bezoekers) van het Passageproces reeds levensgroot aanwezig is. Dat is immers een reden om de zittingen in het JCS te houden. Niet aannemelijk is daarom dat de enkele aanwezigheid van [eiser] de reeds bestaande risico’s vergroot, althans de Staat heeft dit niet nader onderbouwd. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter in zijn overweging dat het recht op vrije nieuwsgaring een belangrijk democratisch goed is en naar de jurisprudentie van het EHRM niet te snel mag worden ingeperkt. In een democratische rechtsstaat zou het een ongewenst signaal opleveren wanneer bedreiging van (misdaad)journalisten tot gevolg zou hebben dat deze journalisten door de overheid uit een rechtszaal zouden worden geweerd.
Dat de ordemaatregel tevens genomen is om het risico te verkleinen dat [eiser] rondom het gerechtsgebouw slachtoffer wordt van een aanslag (en eventuele omstanders met hem), zoals de Staat betoogt, kan de voorzieningenrechter niet volgen. [eiser] is immers enkel de toegang tot het gerechtsgebouw zelf ontzegd. Het staat hem vrij zich rondom het gerechtsgebouw op te houden, zodat de ordemaatregel dit risico geenszins verkleind.
Ten slotte gaat de voorzieningenrechter voorbij aan de stelling van de Staat dat de ordemaatregel noodzakelijk is vanwege een mogelijke procesverstoring. De Staat heeft niets gesteld waaruit kan volgen dat de aanwezigheid van [eiser] (in het JCS en buiten de zittingzaal) op enigerlei wijze procesverstorend zou werken of heeft gewerkt.

4.6. Het voorgaande betekent dat het gerechtsbestuur in redelijkheid niet tot zijn beslissing kon komen om de aan [eiser] verleende toestemming om als journalist toegelaten te worden tot de perskamer in het JCS en om te mogen twitteren tijdens de zittingen van het Passageproces, in te trekken, zodat er sprake is van een ongeoorloofde inbreuk op artikel 10 EVRM.
IEF 15546

Ook access provider moet naw-gegevens afgeven, inbreuk nu niet aannemelijk gemaakt

Rechtbank Midden-Nederland 16 december 2015, IEF 15546; ECLI:NL:RBMNE:2015:8974 (Stichting Brein tegen Ziggo)
Uitspraak ingezonden door Joran Spauwen en Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan en Dirk Visser en Patty de Leeuwe, Visser Schaap & Kreijger. Mediarecht. Brein vordert de naw-gegevens van een van de klanten van Ziggo. Deze klant zou een zogenaamde Spotweb applicatie op haar server hebben geïnstalleerd, welke gebruikt wordt voor illegale downloads. Er wordt getwist over de toepasselijkheid van het Lycos/Pessers-arrest: dit arrest is ook van toepassing is op access providers en niet alleen op hosting providers. Een doelbewust faciliteren en aanmoedigen van auteursrechtinbreuken is onvoldoende aannemelijk gemaakt door Brein. Er kan dan ook niet gesproken worden van onrechtmatig handelen door de klant en Ziggo. De vordering wordt afgewezen.

4.6 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter maakt de omstandigheid dat in het arrest Lycos/Pesser sprake was van een hosting provider niet dat het daarin vermelde toetsingskader niet kan worden toegepast op een access provider als Ziggo. Artikel 6:196c BW gaat over aansprakelijkheid voor door de provider opgeslagen informatie, niet over de vraag of een provider zijn medewerking moet verlenen aan de opsporing door auteursrechthebbenden van (rechts-)personen die inbreuk maken op auteursrechten of die dergelijke inbreuken faciliteren en aanmoedigen. Zoals de Hoge Raad in ro. 5.1.4-5.1.6 van het arrest Lycos/Pessers reeds heeft overwogen:
- doet de Richtlijn waarop voormelde bepaling is gebaseerd (nr. 2000/31), geen afbreuk aan de mogelijkheid dat de nationale rechter maatregelen treft die van deze tussenpersonen redelijkerwijs kunnen worden verlangd in verband met op hen rustende zorgvuldigheidsverplichtingen om onwettige activiteiten op te sporen en te voorkomen,
- doet deze Richtlijn geen afbreuk aan de aansprakelijkheid van tussenpersonen in gevallen die buiten de in de Richtlijn omschreven beperkingen vallen, en
- heeft de Nederlandse wetgever in de parlementaire geschiedenis met betrekking tot de omzetting van de Richtlijn expliciet overwogen dat dienstverleners kunnen worden verplicht om informatie te verstrekken waarmee de afnemers van hun dienst kunnen worden geïdentificeerd, en de bron van de informatie bekend te maken.
Deze overwegingen van de Hoge Raad zien niet alleen op de specifieke situatie van die betreffende casus, maar in algemene zin op alle internetdienstverleners die onder die bepaling vallen, dus ook op access providers.

4.12 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Brein in het onderhavige geval onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het de bedoeling was van de klant van Ziggo om derden gebruik te laten maken van de Spotweb app die hij op zijn server had geïnstalleerd, en dat hij dat gebruik heeft aangemoedigd.

4.13 Er zijn een aantal omstandigheden die op een dergelijke bedoeling duiden:
- de klant heeft de Spotweb app bereikbaar gemaakt voor derden door de daarvoor benodigde poort (88) open te zetten voor internetverkeer van buiten zijn lokale omgeving, en de lokale omgeving niet te beveiligen met een wachtwoord,
-de klant heeft de doorzoekbaarheid van de Spotweb app door Google niet uitgeschakeld (productie 12 van Brein),
- rechthebbenden hebben aan Google meldingen gedaan met betrekking tot het lP-adres van de klant (productie 12 van Brein),
- de klant heeft geen onthoudingsverklaring getekend.

4.14 Maar daar staan de volgende omstandigheden tegenover die op het tegendeel duiden:
- de klant is niet de maker van de Spotweb app, maar een gebruiker daarvan die deze op zijn eigen server heeft geïnstalleerd,- op de server van de klant staan niet de auteursrechtelijk beschermde werken zelf of links daar naartoe, maar staat alleen een app die het mogelijk maakt om spots op Spotnet (Usenet) te vinden die verwijzen naar auteursrechtelijk beschermde werken die zich op Usenet bevinden,
- het openstellen van de betreffende poort (88) van zijn server voor internetverkeer van buiten de lokale omgeving kan een ongewild gevolg zijn van het openstellen van poorten voor gewoon internet- en mailverkeer (zoals Ziggo heeft uitgelegd), of bedoeld zijn voor eigen gebruik van de klant, indien hij elders verblijft,
- het niet uitschakelen van de doorzoekbaarheid op Google kan een omissie van de klant zijn geweest; bovendien kan uit productie 12 van Brein niet worden afgeleid dat een enkele zoekactie op een titel van een auteursrechtelijk werk reeds een zoekresultaat op het lP-adres van de klant oplevert: in die productie is immers louter gezocht op het lP-adres van de klant; in ieder geval kan niet geconcludeerd worden dat een auteursrechtelijk beschermd werk op die manier eenvoudiger kan worden gevonden,
- niet gesteld of gebleken is dat derden voordeel hebben bij het gebruik van de Spotweb app die op de server van de klant is geïnstalleerd: vaststaat immers dat iedere internetgebruiker die app kan downloaden van internet en op zijn eigen server kan installeren, dan wel op zijn computer een Spotnet Client kan installeren, en dan dezelfde functionaliteit verkrijgt als met de Spotweb app van de klant van Ziggo,
- niet gesteld of gebleken is dat de klant van Ziggo voordeel haalt uit het laten gebruiken van zijn Spotnet app door derden,
- niet gesteld of gebleken is dat de klant van Ziggo (bv. op intemetfora) reclame heeft gemaakt voor zijn Spotweb app en zo derden heeft aangemoedigd daarvan gebruik te maken, dan wel zelf actiefwas in het spotten van nieuw auteursrechtelijk beschermd materiaal op Usenet, dan wel zelf dergelijke content naar Usenet heeft geupload,
-de klant van Ziggo heeft de Spotweb app zelf offline gehaald. Dat is weliswaar pas gebeurd na sommatie daartoe van Brein (via Ziggo ), maar de reden voor het off line halen (en het niet tekenen van de onthoudingsverklaring) is niet bekend.

4.15 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn de aanwijzingen die duiden op een doelbewust faciliteren en aanmoedigen van inbreuken op auteursrechten niet van voldoende gewicht om voldoende aannemelijk te achten dat de klant van Ziggo onrechtmatig heeft gehandeld jegens de bij Brein aangesloten auteursrechthebbenden. Nu dat een basisvoorwaarde is om tot onrechtmatigheid van de weigering van Ziggo (om de NAW-gegevens van de klant te verstrekken) te komen, kan de vordering van Brein niet op de primaire grondslag worden toegewezen.

Lees de uitspraak (pdf/html)
Op andere blogs:
MediaReport
BREIN heeft in principe recht op afgifte persoonsgegevens door internet access provider

IEF 15542

Retweeten van opruiende tweet is in beginsel niet strafbaar

Rechtbank Den Haag 10 december 2015, IEF 15542; ECLI:NL:RBDHA:2015:14365 (Context-zaak)
Mediarecht. Strafrecht. Artikel 131 en 132 Sr. In deze zaak staan negen personen terecht die verdacht worden van o.a. retweets met een jihadistisch en opruiend karakter. De rechtbank onderschrijft dat op Twitter het uitgangspunt geldt: retweet is not endorsement. Dat brengt mee dat het retweeten van een bericht dat op zich als opruiend wordt beoordeeld in beginsel niet strafbaar is ingevolge artikel 131 Sr. Wel valt deze gedraging onder de reikwijdte van artikel 132 Sr. Dat is anders indien uit het commentaar van verdachte bij de retweet blijkt dat hij de inhoud onderschrijft, of wanneer het geretweete bericht past binnen een reeks van berichten van verdachte van dezelfde aard en/of strekking, binnen een bepaalde periode. Hetzelfde geldt ook voor het delen van een hyperlink.

 

11.22 In een aantal gevallen is de ten laste gelegde uiting een retweet van een bericht van een ander, al dan niet voorzien van commentaar van verdachte. De rechtbank onderschrijft dat op Twitter het uitgangspunt geldt: retweet is not endorsement. Dat brengt mee dat het retweeten van een bericht dat op zich als opruiend wordt beoordeeld in beginsel niet strafbaar is ingevolge artikel 131 Sr. Wel valt deze gedraging onder de reikwijdte van artikel 132 Sr. Dat is anders indien uit het commentaar van verdachte bij de retweet blijkt dat hij de inhoud onderschrijft, of wanneer het geretweete bericht past binnen een reeks van berichten van verdachte van dezelfde aard en/of strekking, binnen een bepaalde periode. Hetzelfde geldt ook voor het delen van een hyperlink.

IEF 15540

Suggestie dat getuige anders betrokken was bij Arnhemse Villamoord, is onrechtmatig

Rechtbank Limburg 9 december 2015; IEF 15540; ECLI:NL:RBLIM:2015:10521 (Boek over Arnhemse Villamoord)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Gedaagde is projectleider 'rechterlijke dwaling' aan UMaastricht en heeft samen met vier studenten een boek geschreven met titel "De Arnhemse Villamoord - Valse Bekentenissen" [vgl. IEF 13920]. Gedaagde heeft onrechtmatig gehandeld door in het boek en tijdens tv-programma EenVandaag, beide gewijd aan de zogenaamde Arnhemse Villamoord, te suggereren dat iemand die door justitie is aangemerkt als getuige van een roofmoord wellicht in een andere rol (dan als getuige) bij die moord betrokken was. Het gaat om de ernst van de uitlating, een verdenking of een suggestie en de mate waarin deze steun vindt in het feitenmateriaal. Dit is getoetst aan de criteria van Hof Amsterdam in Deventer Moordzaak ECLI:NL:GHAMS:2009:BI0274. De uitgebreidere onderbouwing van de omstreden suggestie in de procedure kan niet (als het ware met terugwerkende kracht) dienen als onderbouwing van de tekortschietende onderbouwing in het boek. De rechtbank wijst immateriële schadevergoeding toe van € 17.500.

3.1. Inleidend merkt de rechtbank het volgende op. [gedaagde] geeft in de onderhavige procedure een aanzienlijk uitgebreidere onderbouwing van zijn stelling dat er twijfel mogelijk is over de rol van [eiseres] bij de gepleegde roofmoord dan in het boek is neergelegd. Hiervoor geeft [gedaagde] geen onderbouwing; hij stelt in de conclusie van antwoord slechts dat er meer “evidentie” is, die welbewust niet in het boek is opgenomen, maar die in de procedure wél wordt gepresenteerd om, naar [gedaagde] stelt, te laten zien hoe terughoudend de formuleringen zijn en hoe gerechtvaardigd de “tentatieve” beantwoording is van de in hoofdstuk 10 van het boek aan de orde gestelde vraag. In het kader van de beoordeling van de eventuele onrechtmatigheid van de uitlatingen van [gedaagde] zal de rechtbank echter alleen acht slaan op de inhoud van het omstreden boek, waarvan de relevante passages hierboven zijn geciteerd, en op de verklaring van [gedaagde] tijdens de uitzending van EénVandaag op 5 februari 2014. Immers, het verwijt dat [eiseres] [gedaagde] maakt, houdt in dat haar eer en goede naam zijn geschonden door de omstreden publicatie en de uitlating van [gedaagde] in de voornoemde televisie-uitzending. De (potentiële) lezers van het boek en kijkers van de televisie-uitzending zullen de rol van [eiseres] in het gebeurde in beginsel slechts kunnen baseren op hetgeen zij daarover in het boek kunnen hebben gelezen, respectievelijk in het programma hebben gehoord. De nadere onderbouwing van [gedaagde] van zijn suggestie dat [eiseres] niet enkel getuige is geweest van de roofmoord op Van ’t Leven in de onderhavige procedure, kan die lezers, respectievelijk de kijkers van de televisie-uitzending niet bekend zijn, zodat deze onderbouwing derhalve niet met terugwerkende kracht als onderbouwing en rechtvaardiging van de omstreden uitlatingen kan dienen.

3.7. Of [gedaagde] een beschuldiging heeft geuit in de richting van [eiseres] , of dat [gedaagde] slechts zou hebben gesuggereerd dat [eiseres] geen getuige was van de roofmoord, maar daarbij als (mede)dader, dan wel anderszins was betrokken, is op zich niet doorslaggevend. Het gaat om de ernst van de uitlating, zij het een verdenking, dan wel een suggestie, en om de mate waarin die uitlating steun vond in het door [gedaagde] gepresenteerde feitenmateriaal.

3.16. Bij de beoordeling van de in 3.3. genoemde omstandigheden komt de rechtbank tot de volgende conclusies. De omstreden uitlatingen zijn uitlatingen van beschuldigende aard, in die zin dat zij betrokkenheid bij een zeer ernstig delict suggereren. Voor de hand ligt dat vanwege de aard van die uitlatingen deze ernstige gevolgen kunnen hebben voor [eiseres] (a). De misstand die [gedaagde] aan de kaak wil stellen is een ernstige, namelijk dat een negental mensen ten onrechte zou zijn veroordeeld tot lange gevangenisstraffen voor een ernstig delict (b). De omstreden uitlatingen vinden onvoldoende steun in de in het boek en de televisie-uitzending gepresenteerde feiten (c). In het licht van hetgeen omtrent de aspecten a, b en c is overwogen, heeft [gedaagde] zijn beschuldigingen, dan wel suggesties onvoldoende ingekleed (d). [gedaagde] had het nagestreefde doel ook langs een andere, voor [eiseres] minder schadelijke weg met een redelijke kans op spoedig succes kunnen bereiken (e). [gedaagde] had zijn twijfels over de rol van [eiseres] bij de roofoverval, zoals in zijn boek uiteengezet, namelijk ook kunnen delen met de politie en het openbaar ministerie (f). In dat kader is van belang dat de misstand die [gedaagde] aan de kaak heeft willen stellen, is gelegen in zijn stelling dat negen mensen op basis van valse bekentenissen zijn veroordeeld wegens betrokkenheid bij de roofmoord. Die misstand had [gedaagde] ook kunnen aantonen zonder enige suggestie te wekken dat [eiseres] bij de moord betrokken zou (kunnen) zijn. [eiseres] heeft immers niets uit te staan met de gestelde valse bekentenissen. Gelet op het vakgebied van [gedaagde] en, meer in het bijzonder, zijn rol in het project “Gerede Twijfel” en het doel van dat project, zullen derden veel gezag toekennen aan de onderzoeken van [gedaagde] en de conclusies die hij daarbij trekt. Een dergelijke (maatschappelijke) positie heeft [eiseres] niet. Ze is zelf, zonder noodzaak daartoe, zoals de rechtbank hieronder nog zal overwegen, herkenbaar en onder haar volledige eigen naam opgetreden in een televisie-uitzending (h).
IEF 15537

PowNed heeft fragmenten interview vluchteling 'uit zijn verband gerukt'

Vzr. Rechtbank Amsterdam 15 december 2015, IEF 15537; ECLI:NL:RBAMS:2015:8976 (Vluchteling tegen PowNed)
Mediarecht. Syrische vluchteling verblijft in een noodopvanglocatie in Apeldoort. Verslaggeefster van PowNed verzorgt een undercover reportage. De mededeling dat het een 'project for school' betrof, moeten de geïnterviewden niet op bedacht zijn dat het op landelijke televisie of internet geplaatst zou worden. Er wordt  een beeld gecreëerd van een op seks beluste asielzoeker die een gevaar voor de Nederlandse samenleving vormt. Recht op privacy weegt zwaarder dan uitingsvrijheid nieuwsmedium, onder meer omdat de verslaggever niet met open vizier heeft gehandeld en fragmenten uit de context zijn gehaald. De kwalificatie ‘uit zijn verband gerukt’ is voor de vertoonde fragmenten naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook zeker op zijn plaats. PowNed heeft de beelden verwijderd en wordt bevolen om genoemde websites, Google en Yahoo aan te schrijven dit ook te doen. Vluchteling krijgt €2.500 als voorschot op schadevergoeding.

3.2. [eiser] heeft aan zijn vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. PowNed c.s. hebben onrechtmatig jegens hem gehandeld door het maken en uitzenden van het filmpje. De uitzending is een inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer en tast zijn eer en goede naam aan. PowNed c.s. heeft de medewerking aan het interview onder valse voorwendselen gekregen, de uitspraken uitgelokt door de vraagstelling en de uitspraken in de uitzending totaal uit hun verband gerukt. Dit binnen een context van een uitzending met als onderwerp de mogelijke gevaren die de komst van vluchtelingen meebrengt voor de Nederlandse samenleving. Door de montage van de beelden, waar alle (leidende) vragen van [verslaggeefster] zijn uitgeknipt, wordt de indruk gewekt dat de vluchtelingen (spontaan) hun afkeer hebben geuit over westerse normen en waarden en wordt van [eiser] een beeld gecreëerd van een intolerante en op seks beluste vreemdeling die een mogelijk gevaar vormt voor de samenleving. Dit blijkt ook uit de (negatieve) commentaren op de fragmenten op Facebook en dergelijke. Op geen enkele wijze wordt recht gedaan aan de inhoud van de interviews, noch wordt rekening gehouden met de kwetsbare positie waarin vluchtelingen zich bevinden. Dit is des te schrijnender nu de vluchtelingenkwestie toch al onderwerp vormt van heftige discussies, waarbij felle reacties niet worden geschuwd. Aldus [eiser] .

4.6. Niet geheel duidelijk is hoe [verslaggeefster] zichzelf in voornoemde context precies heeft geïntroduceerd – omdat daarvan het beeldmateriaal ontbreekt, aangezien dat begint met de zin: “You don’t believe me?” – maar duidelijk is wel dat zij en de cameraman geen openheid van zaken hebben gegeven over hun journalistieke bedoelingen. Integendeel, zij hebben in strijd met de waarheid meegedeeld dat de interviews en de beelden voor eigen gebruik, voor een ‘project’ waren. [verslaggeefster] zegt immers, kennelijk naar aanleiding van vragen die haar op dat punt worden gesteld, aan het begin van de gesprekken met zoveel woorden: “Its only, it’s a project for school. Its only for me.” Later wanneer ‘the government’ ter sprake komt, herhaalt zij: ‘It’s only for me’. Naderhand maakt een van de geïnterviewden zelf ook melding van ‘the project’. De gesprekken vinden plaats in een lacherige, soms flirterige, sfeer, waarbij de interviewster, een jonge vrouw, bij de geïnterviewde (jonge) mannen, zoals blijkt uit het ruwe materiaal, telkens expliciet het onderwerp seksualiteit ter sprake brengt en indringend blijft doorvragen op dit punt. In deze setting komen de geciteerde uitspraken tot stand.

4.13. De genuanceerdere uitspraken van [eiser] en de andere geïnterviewden (te vinden in het ruwe materiaal) over (homo)seksualiteit, meisjes en vrouwen, waarin zij ook ingaan op verschillen tussen de eigen cultuur en de Nederlandse samenleving, zijn niet uitgezonden, maar (afgezien van zijn humoristisch bedoelde uitspraak over het nemen van taxi’s of de bus naar de toiletten) alleen [eiser] ’s ontboezemingen over zijn vergrote ballen en een fragment waarin [eiser] zich negatief uitlaat over homoseksualiteit. Daarbij neemt het fragment over de grote ballen van [eiser] de meeste tijd in beslag (zo’n 30 seconden), terwijl van het overgrote deel van de gesprekken (ongeveer een uur en negen minuten) niets in de uitzending terecht is gekomen. Mede in het licht van de commentaren van Castricum bij de wel vertoonde beelden, waar hij zegt ‘dat een vrouwelijke verslaggever het flink te verduren kreeg’ en opmerkt: ‘dan zal je dit in je huis hebben. En dan?’ en tegen de vrouwelijke studiogast ‘ [naam 4] , ik denk niet dat jij heel lekker slaapt, vanavond’ wordt hierdoor inderdaad, zoals [eiser] terecht heeft gesteld, een beeld gecreëerd van een op seks beluste asielzoeker die een gevaar voor de Nederlandse samenleving vormt. Door de plaatsing van (alleen) fragment 4, onder de titel: “vluchteling; mijn ballen zijn heel groot” op Internet wordt dit beeld nog eens versterkt. De commentaren van derden onder dit Facebookbericht wijzen erop dat het fragment ook in deze zin is opgevat. Het ruwe materiaal rechtvaardigt dat beeld echter niet. Het verhaal van [eiser] vormt een miniem onderdeel van de gevoerde gesprekken, is verteld nadat deze al geruime tijd op gang waren (in het transcript is dit pas aan de orde op pagina 13, in de elfde ‘take’) in een medische context in een informele sfeer, na een zeer expliciete op seksualiteit gerichte vraagstelling van de journaliste, waarbij zij de geïnterviewden bepaalde antwoorden over ‘westerse normen en waarden’ bijna in de mond legt en niet rust voordat zij een door haar kennelijk gewenst antwoord krijgt. De kwalificatie ‘uit zijn verband gerukt’ is voor de vertoonde fragmenten naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook zeker op zijn plaats.

4.20. PowNed heeft de beelden van [eiser] verwijderd van de PowNed website, van PowNed’s Youtube, van de Facebook pagina’s en van uitzendinggemist.nl (tegenwoordig npo.nl). Bij toewijzing van de vordering onder i) heeft [eiser] derhalve geen belang meer. De voorzieningenrechter gaat er daarbij van uit dat PowNed de beelden van genoemde kanalen verwijderd zal houden.

4.21. [eiser] heeft onder ii) gevorderd PowNed te bevelen te (doen) bewerkstelligen dat de fragmenten worden verwijderd van de in de dagvaarding genoemde websites, door middel van het aanschrijven van deze websites en van de zoekmachines Google en Yahoo en daarvan bewijzen over te leggen aan (de raadslieden van) [eiser] . Volgens PowNed is deze vordering niet toewijsbaar, omdat PowNed geen zeggenschap heeft over deze websites, omdat de Nederlandse voorzieningenrechter geen rechtsmacht heeft ten aanzien van buitenlandse websites of ten aanzien van zoekresultaten die naar websites buiten Nederland verwijzen en omdat de vordering te breed zou zijn geformuleerd aangezien een aantal links geen betrekking zou hebben op de fragmenten met [eiser] .
IEF 15527

Aspergerpatiënt uitschelden op Facebook overschrijdt grens

Ktr. Rechtbank Rotterdam 29 oktober 2015, IEF 15527; ECLI:NL:RBROT:2015:9169 (Aspergerpatiënt op Facebook)
Mediarecht. Medio juli 2013 zijn de verhoudingen tussen partijen verslechterd, eiser heeft laten weten dat bij hem het syndroom van Asperger is vastgesteld. Gedaagde heeft eiser de toegang tot het door hun geëxploiteerde café ontzegd, omdat zij het gedrag onbehoorlijk vinden. Ook heeft gedaagde berichten geplaatst over eiser. Dat eiser gedaagde stalkt en onwaarheden over hem verkondigt, is nog geen reden om eiser voor sukkel en loser uit te maken en de spot te drijven met zijn psychische problemen (e.g. komkommer-syndroom). Gedaagde heeft met zijn uitlatingen op Facebook de grenzen van de betamelijkheid overschreden.

4.4 Hoewel de naam van [eiser] in die berichten niet is genoemd, is niet betwist dat bij de groep van bekenden van café [naam café] duidelijk was dat de berichten op [eiser] betrekking hebben. Bij beantwoording van de vraag of [gedaagde 2] door de hiervoor geciteerde berichten op Facebook onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, spelen twee fundamentele rechten een rol, te weten het recht op vrijheid van meningsuiting (artikel 7 Grondwet en artikel 10 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven (artikel 8 EVRM), anders gezegd het recht op bescherming van de eer en goede naam. Toewijzing van de vordering van [eiser] levert een beperking op van de vrijheid van meningsuiting. [eiser] legt aan die beperking een onrechtmatige daad ten grondslag en stelt dat die beperking strekt tot bescherming van zijn eer en goede naam.

ad b.
4.4.2 De uitlatingen van [gedaagde 2] komen erop neer dat [eiser] iemand is met een psychische afwijking die [VOF] stalkt en aan wie op Facebook geen aandacht moet worden geschonken. Verder is daarin vermeld dat [eiser] een sukkel en een loser is, wordt daarin de suggestie gewekt dat [eiser] een leugenaar is en wordt de spot gedreven met de door [eiser] aan [gedaagde 2] en [gedaagde 3] kenbaar gemaakte psychische problemen van [eiser] . [gedaagde 2] heeft geen feiten gesteld waaruit kan worden opgemaakt dat [eiser] [VOF] stalkt en onwaarheden over hen verkondigt. Maar ook als juist zou zijn dat [eiser] [VOF] stalkt en onwaarheden over [VOF] verkondigt, dan is dat nog geen reden om [eiser] voor sukkel en loser uit te maken en de spot te drijven met zijn psychische problemen. [gedaagde 2] heeft met zijn uitlatingen op Facebook de grenzen van de betamelijkheid overschreden.

ad. c.
4.4.3 De berichten zijn geplaatst op Facebook in een groep van bekenden van café [naam café] en hebben dus geen groot publiek bereikt. Deze omstandigheid bezien in samenhang met de aard van de gewraakte uitlatingen en de maatschappelijke positie van [eiser] maken dat het niet aannemelijk is dat de schadelijke gevolgen voor
[eiser] groot zijn.
IEF 15510

Artikelen Volkskrant over ex-accountant die oud-burgemeester Schiedam onderzocht

Vzr. Rechtbank Amsterdam 23 november 2015, IEF 15510; ECLI:NL:RBAMS:2015:8336 (ex-accountant tegen De Volkskrant)
Mediarecht. In De Volkskrant van 19 december 2014 is een artikel verschenen naar aanleiding van een uitspraak van CBb. Het artikel ging over het onderzoek dat de ex-accountant in 2011 heeft verricht naar de toenmalige burgemeester van Schiedam. Volgens de ex-accountant is het artikel onrechtmatig omdat de feiten verkeerd worden weergegeven en omdat het lukrake beschuldigingen aan zijn adres bevat. Hij vordert daarom onder meer een rectificatie en een schadevergoeding van € 100.000,-. De voorzieningenrechter wijst deze vorderingen af, omdat het artikel wel voldoende steun vindt in de feiten. Na een belangenafweging weegt de vrijheid van meningsuiting van De Volkskrant zwaarder dan de belangen van eiser.

Zie ook RvdJ, IEF 14234 en CBb-persbericht.

4.4. De conclusie tot zover is dat het artikel van 19 december 2014 voldoende steun vond in het op dat moment beschikbare feitenmateriaal. Wat voorts gewicht in de schaal legt ten voordele van De Volkskrant is dat zij aandacht heeft besteed aan een debat dat in de publieke belangstelling staat en dat [eiser] als een ‘public figure’ kan worden aangemerkt. Het CBb heeft [eiser] berispt, hetgeen als een ernstige maatregel kan worden aangemerkt, en een berisping van het CBb rechtvaardigt voorshands stevige kritiek in de pers, zeker nu het gaat om een publiek figuur als [eiser] , die zich profileert als specialist op het gebied van integriteit. Ook tal van andere media hebben op min of meer dezelfde wijze aandacht besteed aan [eiser] en aan de uitspraak van het CBb van 18 december 2014, zoals blijkt uit de door De Volkskrant in het geding gebrachte producties. Zo hebben De Telegraaf en het Algemeen Dagblad artikelen gepubliceerd met respectievelijk de kop College van Beroep geeft ex- burgemeester gelijk en Uitspraak is desastreus voor BING. Bovendien blijkt uit de producties van De Volkskrant dat [eiser] vaker (volgens De Volkskrant minstens acht keer, hetgeen [eiser] ter zitting niet heeft bestreden) tuchtrechtelijk is veroordeeld en dat daar veel media-aandacht voor is geweest. Er kan dan ook niet worden gesproken van lichtvaardige verdachtmakingen van De Volkskrant aan het adres van [eiser] .

Op andere blogs:
Mediareport

IEF 15509

Commissie OCW spreekt met deskundigen over wijziging Mediawet

Persbericht: De commissie voor OCW hield op dinsdag 8 december van 9.30 tot 12.00 uur in de plenaire vergaderzaal een deskundigenbijeenkomst over de bij de Eerste Kamer aanhangige wijziging van de Mediawet voor het toekomstbestendigmaken van de publieke mediadienst. De bijeenkomst is onderdeel van de voorbereiding van de plenaire behandeling van het wetsvoorstel. Die zal mogelijk nog dit jaar en anders begin volgend jaar plaatsvinden; hierover moet nog een besluit genomen worden. De commissie levert op 15 december aanstaande inbreng voor het (nader voorlopig) verslag.

Het programma van de bijeenkomst is als volgt:
Sessie 1
- Nico van Eijk, hoogleraar informatierecht IViR
- Huub Wijfjes, bijzonder hoogleraar Geschiedenis van Radio en Televisie;
- Henk Hagoort, voorzitter raad van bestuur NPO;
- Jack de Vries, voorzitter ROOS;
- Henri Swinkels, gedeputeerde cultuur provincie Noord-Brabant.

Sessie 2
-  Jan Slagter, voorzitter Omroep MAX;
- Gerard Timmer, voorzitter college van omroepen;
- Dick van der Graaf, directeur vereniging Onafhankelijke Televisie Producenten;
- Joop Daalmeijer, voorzitter Raad voor Cultuur;
- Thomas Bruning, algemeen secretaris van de NVJ.

De bijeenkomst is openbaar en wordt ook uitgezonden via de livestream van de Eerste Kamer. Na afloop wordt een video van de bijeenkomst op YouTube geplaatst. Personen en organisaties die een schriftelijke reactie op het wetsvoorstel willen geven, kunnen een e-mail sturen naar postbus@eerstekamer.nl

IEF 15493

Journalist kritisch op gebruikte feiten en valse verklaring door verslaggever

EHRM 23 juni 2015, IEF 15493; application 32297/10 (Niskasaari en Otavamedia tegen Finland)
Mediarecht. Defamation. Just satisfaction. Niskasaari is een journalist die werkt voor een groot weekblad dat door Otavamedia wordt uitgegeven. Niskasaari heeft zich over twee tv-documentaires kritisch uitgelaten, over gebruikte feiten en een onderzoekersverklaring waarvan de verslaggever wist dat die onjuist was. De journalist wordt in beroep veroordeeld voor laster en moet  €240 betalen, daarbovenop nog eens € 2000 voor schade en Otavamedia € 4000 voor de schade en kosten. Vanwege een schikking wordt deze zaak geschrapt.
Op andere blogs: Journalist mag vergaande kritiek uiten op andere journalist - MediaReport