Mediarecht  

IEF 15494

Schadevergoeding van 25x pensioen is excessief

EHRM 23 juni 2015, IEF 15494; 41158/09 (Koprivica tegen Montenegro)
Mediarecht. Just satisfaction. Koprivica was voormalig hoofdredacteur van weekmagazine Liberal. De zaak gaat over lasterprocedures die tegen hem worden opgevoerd vanwege het schrijven over een rechtszaak tegen 16 journalisten die voor het Joegoslavië-tribunaal worden geleid. Koprivica moet € 5.000 betalen aan schadevergoeding. Een schadevergoeding van 25x zijn pensioen is excessief en levert schending van artikel 10 EVRM op. Op basis van artikel 41 (just satisfaction) wordt dat verlaagd tot € 1.133,31.

IEF 15492

Turkse YouTube-blokkade schendt artikel 10 EVRM

EHRM 1 december 2015, IEF 15492; application 48226/10 en 14027/11 (Cengiz e.a. tegen Turkije)
Uit het persbericht: Mediarecht. In 2008 heeft de Turkse rechter geoordeeld dat de website YouTube in zijn geheel geblokkeerd moest worden, vanwege een video die Atatürk zou beledigen. Cengiz, Akdeniz en Altparmak doceren rechten aan verschillende Turkse universiteiten en hebben gezamenlijk bezwaar gemaakt tegen deze blokkade. Dit bezwaar werd door de nationale rechters afgewezen.

Het Hof oordeelde dat de blokkade niet op klagers persoonlijk was gericht, maar dat YouTube wel een belangrijk middel voor hen was waarmee zij hun recht uit artikel 10 ’to receive and impart information or ideas’ uitoefenden. Op deze grond konden zij dan ook rechtmatig claimen dat zij werden geraakt door de blokkade. De nationale regel waarop de blokkade was gebaseerd gaf niet het recht om een hele website te blokkeren op basis van een video. Op grond van het ontbreken van ‘lawfulness’ oordeelt het Hof dat er sprake is van een inbreuk op artikel 10 EVRM.

IEF 15487

Vrijheid van meningsuiting prevaleert in geschil over EO's De Vijfde Dag

Rechtbank Noord-Nederland 25 november 2015, IEF 15487; ECLI:NL:RBNNE:2015:5428 ([voornaam] tegen Evangelische Omroep en [gedaagde 2])
Mediarecht. Onrechtmatige daad. Eiser is werkzaam als psychiater in een GGZ-instelling. In een programma van de EO wordt negatief gerapporteerd over zijn handelswijze en beroepsethiek. In de reportage is ook [gedaagde 2] te horen, welke zich negatief uitlaat over eiser. Eiser stelt dat beide uitingen onrechtmatig zijn. De rechter oordeelt dat in dit geval de vrijheid van meningsuiting prevaleert boven de belangen van eiser. De uitzending is niet onrechtmatig en de vordering jegens de EO wordt afgewezen. De vordering tegen [gedaagde 2] wordt wel toegewezen, nu haar uitingen onrechtmatig worden bevonden met vergoeding van immateriële schade en verwijzing naar schadestaatsprocedure.

Uitzending onrechtmatig?
4.26. Met betrekking tot de ernst van de aan de kaak gestelde misstand (de in rechtsoverweging 4.22 weergegeven omstandigheid onder (b)) overweegt de rechtbank dat onderzoeksjournalisten, en daarmee ook de EO, zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend moeten kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken. Een achterliggend belang dat met een uitzending als de onderhavige is gediend, is dat misstanden die de samenleving raken niet blijven voortbestaan. De (rechts)positie van personen die een gedwongen opname ondergaan in een forensisch-psychiatrische kliniek en misstanden binnen een forensisch-psychiatrische kliniek zijn naar het oordeel van de rechtbank maatschappelijk relevante onderwerpen. De populatie van de kliniek betreft vaak personen die vanuit het gedwongen karakter van de opname veelal niet in staat zullen zijn vanuit hun afhankelijke positie (effectief) op te treden tegen mogelijke misstanden in een dergelijke kliniek. Een misstand die deze groep personen raakt waaronder het onderwerp van het programma, is naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf beschouwd als ernstig te betitelen en vanuit het algemeen belang is het aan de orde stellen daarvan ook gerechtvaardigd. [eiser] heeft dat op zichzelf ook niet betwist.

4.31. Naar het oordeel van de rechtbank neemt het voorgaande niet weg dat de EO in de uitzending een eenzijdig beeld heeft geschetst van problemen die op de GGZ-afdeling Cederborg van Lentis te Zuidlaren hebben gespeeld. De EO had zeer wel op basis van het tot haar beschikking staande feitenmateriaal een beeld kunnen schetsen van de afdeling dat minder belastend voor [eiser] zou zijn geweest, maar het was aan de EO om daarvoor al dan niet te kiezen. (…) Dat de uitzending op deze wijze een eenzijdig en onvolledig beeld oplevert, waarvan [eiser] de dupe is geworden, betekent evenwel niet dat zij ook onrechtmatig is. Aan de belangen die gediend zijn door de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid komt in dit geval een zwaarder gewicht toe dan aan de belangen van [eiser] .

Uitlatingen in de uitzending onrechtmatig?
4.60. Resumerend gaat het bij de hiervoor verweten uitspraken voornamelijk om meningen van [gedaagde 2] , die als zodanig niet hoeven te worden bewezen. Dat het meningen zijn, acht de rechtbank ook voor het publiek voldoende duidelijk. Voor zover de uitspraken aangaande bejegening (los van separatie), sfeer en cultuur op de afdeling niet zuiver een mening zijn, vinden deze voldoende steun in de verklaringen van de andere bronnen, terwijl de verklaring omtrent de sedatie een beschrijving is, die verder niet is weersproken. Deze conclusie in aanmerking nemend, overweegt de rechtbank ten aanzien van de hiervoor verweten uitspraken, mede tegen de achtergrond van de overige onder 4.22 opgenomen omstandigheden, het navolgende. In het algemeen kan een onheuse bejegening door een psychiater van groep kwetsbare patiënten als de onderhavige en een onprofessionele cultuur op de afdeling waar deze mensen verblijven, zonder meer worden aangemerkt als misstand. De ernst daarvan rechtvaardigt dat het publiekelijk aan de orde wordt gesteld, ook door een privépersoon (vergelijk ook rechtsoverweging 4.26). Tegen deze achtergrond is de rechtbank, gezien in het bijzonder de inkleding van de verdenkingen als persoonlijke opvattingen van [gedaagde 2] , dan wel als een beschrijving van hetgeen zij heeft waargenomen, van oordeel dat niet gezegd kan worden dat zij in dit geval de grenzen waarbinnen zij vrijelijk haar mening, ook publiekelijk, mag geven, heeft overschreden. Daarbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat [gedaagde 2] zowel bij [eiser] , alsook verder binnen Lentis en bij de IGZ eerder haar bezwaren had geuit, maar aanvankelijk en in ieder geval voor de uitzending, geen voor haar bevredigend gehoor kreeg. Van een onrechtmatige inbreuk op de eer en goede naam van [eiser] met de hiervoor besproken, verweten uitlatingen is geen sprake.

4.63. De rechtbank is van oordeel dat in het licht van de stellingen van [eiser] , [gedaagde 2] onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd dat [eiser] lichtvaardig, zonder deugdelijke medische of juridische grondslag, patiënten heeft gesepareerd dan wel verpleegkundigen daartoe heeft aangezet. Nu zij aldus niet aan haar stelplicht heeft voldaan is voor bewijslevering geen plaats. De beschuldigingen vinden ook geen steun in het ten tijde van de uitzending beschikbare feitenmateriaal. [eiser] heeft onder overlegging van schriftelijke stukken gesteld dat in de maanden mei en juni 2011, toen [gedaagde 2] op Cederborg bij Lentis werkzaam is geweest, twee separaties hebben plaatsgevonden waarvan één, een vrijwillige is geweest. Niet gesteld of gebleken is dat bij deze separaties een deugdelijke juridische of medische grondslag heeft ontbroken. Voorts vinden de beschuldigingen onvoldoende steun in de verklaringen van (ex-) patiënten en/of familieleden van hen. Dat zij mogelijkerwijze beslissingen die in het kader van de behandeling of het forensisch kader zijn genomen, hebben geïnterpreteerd als ‘straf’, wil nog niet zeggen dat vrijheden disproportioneel zijn beperkt dan wel zijn opgelegd in strijd met de wet BOPZ en/of zonder deugdelijk medische grond. Ook anderszins kan een en ander niet uit de gedingstukken worden afgeleid, ook niet uit de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege in de zaak [patiënt] . De verklaring van Lentis van 13 juni 2011 acht de rechtbank te algemeen om als enige feitelijke onderbouwing van deze concrete beschuldiging dienst te kunnen doen, te meer nu in het verslag van de directie van Forint van 20 juli 2011 een dergelijk straf- en sanctiebeleid in de zin van separeren niet bevestigd wordt. Ook in de e-mails en brieven van de IGZ aan [eiser] of de EO en in het inspectierapport van de IGZ vindt de rechtbank geen feitelijke aanwijzingen voor de door [gedaagde 2] geuite beschuldigingen. Bij gelegenheid van pleidooi heeft [gedaagde 2] toegelicht dat ook sprake was van separaties in de zin van gesloten of open kamerprogramma’s. [eiser] heeft tijdens pleidooi gesteld dat van een ‘kamerprogramma’ als vorm van separeren hem niets bekend is en dat de kamers op Cederborg niet eens afgesloten kunnen worden in verband met de brandveiligheid, waaraan strikt de hand wordt gehouden. [gedaagde 2] heeft daarop een en ander niet meer betwist, zodat aan haar stellingen over ‘kamerprogramma’s’ verder voorbij zal worden gegaan.

4.65. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [gedaagde 2] in de gegeven omstandigheden aldus onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. Zij heeft bewust de publiciteit gekozen en zich tot een breed publiek gericht in een landelijk uitgezonden televisieprogramma. Daarbij heeft ze zichzelf in strijd met de feiten laten presenteren als GZ-psycholoog met elf jaar ervaring. In dat programma heeft zij als professional vervolgens de zeer ernstige beschuldiging geuit dat [eiser] als psychiater patiënten lichtvaardig, zonder medische of juridische grondslag, straft en hun vrijheden beperkt in de vorm van separeren en zijn verpleegkundigen daartoe instrueert, terwijl dat niet door concrete feiten wordt gedragen. Mede op basis van die ongefundeerde beschuldiging, zo maakt de rechtbank op uit de uitzending en het transcript ervan, heeft zij een vergaand waardeoordeel over [eiser] als psychiater uitgesproken. Zij wist althans kon voorzien dat door deze uitingen, zonder nuancering of kanttekening, de eer en goede naam van [eiser] als psychiater en als persoon zouden worden aangetast. Feiten of omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat de uitlatingen op dit punt niet onrechtmatig is, zijn niet gesteld. Alleen al niet omdat door [gedaagde 2] geen feiten zijn gesteld die erop duiden dat daadwerkelijk was van een misstand in dit verband.

IEF 15482

Tweets over Joden beledigend en onnodig grievend

Rechtbank Den Haag 17 september 2015, IEF 15482; ECLI:NL:RBDHA:2015:12631 (Tweets over Joden)
Mediarecht. Art. 137c Strafrecht, groepsdiscriminatie; beledigende tweets over joden in het kader van publieke debat zijn onnodig grievend. Dat verdachten zijn mening geeft ontneemt in de maatschappelijke context  niet het beledigende karakter. Verdacht wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van ÉÉN (1) WEEK een voorts tot een geldboete van € 250,00.

Stap 1: Beledigend. (...) Ten aanzien van de overige tweets ligt dit anders. Verdachte spreekt in deze tweets over “zionisten(zwijnen)” en bezigt termen als “Joods geteisem”, “Likudniks”, “gevaarlijk rotvolk”, “barbaarse Joodse”, “Half Israël” en “Joodse lobbyisten”, waarbij hij telkens in dezelfde tweet een directe link legt naar termen als “1000 kuub gas”, “De Duitsers”, “in kampen op te sluiten en te laten sterven als zwerfhonden”, “sterfkampen” of “Westerbork”.

Stap 2: Maatschappelijke context?
(...) Verdachte verwijst in zijn uitlatingen naar de holocaust en de Tweede Wereldoorlog en gebruikt daarnaast scheldwoorden als ‘rotvolk’ en ‘barbaars’. De politierechter is met de officier van justitie van oordeel dat verdachte zich door deze woorden onnodig grievend heeft uitgelaten over de groep joodse mensen wegens hun godsdienst. Verdachte nodigt zijn gesprekspartners bovendien niet uit om met hem een constructief debat aan te gaan. Hij geeft slechts zijn mening op een beledigende en onnodig kwetsende manier. Gezien de jurisprudentie van de Hoge Raad kan deze mening niet meer worden gezien als een functionele bijdrage aan het maatschappelijk debat.
De context waarbinnen verdachte de uitlatingen heeft gedaan, ontneemt dan ook niet het beledigende karakter daaraan.

Opzet
Door zijn standpunten op twitter te plaatsen, heeft verdachte willens en wetens het risico aanvaard dat zijn uitlatingen een negatief beeld over joden zouden oproepen. Dat verdachte zich bewust moet zijn geweest van het beledigende karakter van zijn opmerkingen blijkt niet alleen uit zijn verhoor, waarin hij zegt dat hij op deze manier zijn standpunten heeft weergegeven en dat hij achter zijn uitlatingen staat, maar dat ze in sommige gevallen inderdaad wel erg grof zijn, maar tevens uit zijn woordkeus die per definitie negatieve, beledigende associaties oproept.


Op andere blogs:
MediaReport

IEF 15476

Geen verwijdering persbericht AFM-site of staking 'internetcampagne'

Vrz. Rechtbank Amsterdam 16 oktober 2015, IEF 15476; ECLI:NL:RBAMS:2015:8380 (Optieclub.nl tegen Stichting AFM)
Mediarecht. Adwords. Optieclub.nl verhandelt via haar website zogenoemde ‘binaire opties’, haar AFM-vergunningsaanvraag werd afgewezen. Het CBb besluit en geeft een persbericht af met als kop “AFM moet vergunning verlenen aan Optieclub.” De AFM heeft de vergunning alsnog afgegeven en daarover bericht. Optieclub vordert verwijdering van mededelingen op AFM-website en staken internetcampagne met adwords. Het bericht van 1 april is niet onrechtmatig en er is geen spoedeisend belang bij verwijdering of aanpassing. Gezien de gemotiveerde betwisting door de AFM dat zij geen adwords gebruikt, is onderzoek naar de technische werkwijze van Google Adwords in kort geding geen plaats. De vorderingen worden afgewezen.

4.10. Volgens Optieclub.nl voert de AFM een gerichte campagne, door ‘optieclub’ op te geven als zoekwoord voor Google Adwords, zodat het publiek dat de naam ‘optieclub’ googelt meteen terecht komt bij het nieuwsbericht met de gewraakte berichtgeving over Optieclub.nl. AFM heeft deze stelling echter gemotiveerd betwist. Zij stelt het woord ‘optieclub’ niet als zoekwoord aan Google te hebben opgegeven. Wel is het volgens haar mogelijk dat Google dit zoekwoord automatisch als ‘adword’ genereert, via de zogenoemde ‘Dynamic search’ methode, wat ertoe kan leiden dat de bezoeker naar de AFM pagina wordt doorgeleid.
4.11. Zonder nader onderzoek naar de feiten, en de technische werkwijze van Google in dit verband, waarvoor dit kort geding zich niet leent, kan tegen de achtergrond van de betwisting van de AFM niet worden aangenomen dat de AFM een specifiek op Optieclub.nl gerichte campagne voert, waarmee een onrechtmatig handelen jegens Optieclub.nl zou zijn gegeven. De enkele verklaring van de medewerker van Team Nijhuis, weergegeven bij 2.9, is daartoe onvoldoende.
Voor het toewijzen van het door Optieclub.nl gevorderde verbod bestaat daarom evenmin voldoende grond. Ook deze vordering zal worden afgewezen.
IEF 15437

HvJ EU: Uitzending via directe injectie is geen mededeling aan het publiek

HvJ EU 19 november 2015, IEF 15437; ECLI:EU:C:2015:764; zaak C-235/14 (SBS tegen SABAM)
Auteursrecht. Mediarecht. Het geschil betreft tussen een beheersvennootschap en een omroeporganisatie die niet rechtstreeks uitzendt, doch enkel via directe injectie en via verschillende types van distributeurs. De vraag rijst wie een auteursrechtelijk relevante handeling stelt: omroeporganisatie, distributeur of beiden? Het hof verklaart voor recht:

Artikel 3, lid 1, van [InfoSocrichtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat een omroeporganisatie geen mededeling aan het publiek in de zin van deze bepaling doet wanneer zij haar programmadragende signalen uitsluitend aan de distributeurs van signalen doorgeeft zonder dat die signalen tijdens en naar aanleiding van die doorgifte toegankelijk zijn voor het publiek, en die distributeurs de signalen vervolgens naar hun respectievelijke abonnees sturen, zodat deze de programma’s kunnen bekijken, tenzij de tussenkomst van de betrokken distributeurs slechts louter een technisch middel is, hetgeen ter beoordeling staat van de verwijzende rechter.

Gestelde vraag [IEF 13998]:

Verricht een omroeporganisatie die haar programma's uitsluitend uitzendt via de techniek van directe injectie, i.e. een tweeledig proces waarbij zij haar programmadragende signalen gecodeerd vla satelliet, een glasvezelverbinding of enig ander transportmiddel aanlevert aan distributeurs (satelliet, kabel of xDSL-lIjn), zonder dat de signalen tijdens of naar aanleiding van deze aanlevering toegankelijk zijn voor het publiek, en waarbij vervolgens de distributeurs de signalen naar hun abonnees sturen zodat deze laatsten de programma's kunnen bekijken, een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3 van richtlijn 2001/291 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij?

Op andere blogs:
KluwerCopyrightBlog

 

IEF 15428

Prins Albert van Monaco verliest wederom privacyzaak tegen publicaties over buitenechtelijke kind

EHRM Grote Kamer 10 november 2015, IEF 15428; application no 40454/07 (Couderc en Hachette Filipacchis ass. tegen Frankrijk)
Persbericht: Ook de Grote Kamer van het EHRM heeft unaniem besloten dat artikel 10 (vrijheid van meningsuiting) is geschonden [IEF 13948]. Het weekblad Paris Match heeft informaton over Prince Albert van Monaco's privéleven gepubliceerd. Gezien de aard van de informatie is het een publieke kwestie. In essentie gaat het artikel over het bestaan van kinderen, gezien het erfelijk karakter van de functie van de Prins als staatshoofd van Monaco, gaat dit het privéleven en het recht op eigen beeld te boven.
Met samenvatting (eerder op MediaReport) van Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan:
Weer zorgen de royals in Monaco voor interessante jurisprudentie gezorgd over het spanningsveld tussen privacy (van publieke figuren) en de uitingsvrijheid. Prinses Caroline voerde eerder al meerdere rechtszaken tegen de Duitse staat om haar te beschermen tegen opdringerige paparazzi. Prins Albert nam het stokje van haar over. (...)

Belangrijkste conclusies De belangrijkste regel die uit dit arrest is af te leiden is dat een publicatie in zijn geheel beoordeeld moet worden. Als een publicatie intieme details bevat over het privéleven van een publiek figuur, maar andere delen van de publicatie (zelfs als dat maar een beperkt onderdeel is) toch raken aan een ‘debate of public interest’, dan volstaat de gehele publicatie in principe de rechtmatigheidstoets. En de Grote Kamer bevestigt dat ook privédetails relevant kunnen zijn, zoals over liefdesrelaties. Bijvoorbeeld omdat het iets zegt over de persoonlijkheid van een publiek figuur, of omdat de manier waarop een relatie van een publiek figuur zich ontwikkelt iets zegt over de eerlijkheid en het inschattingsvermogen van een publiek figuur. Verder zal dit arrest met weinig enthousiasme zijn ontvangen door de RVD. Het EHRM concludeert namelijk dat in het geval van een erfelijke monarchie (er is mij overigens geen andere vorm van monarchie bekend) “… events affecting the members of the ruling family, while they are part of the latter’s private lives, are also part of contemporary history.” Dus zullen zij meer moeten dulden.

Lees meer hier.

Op andere blogs:
Chiever

IEF 15420

Geen schending uitingsvrijheid door oud-voorman Baskische seperatisten zwijgmaatregel op te leggen

EHRM 12 november 2015, IEF 15420; requete 52363/11 (Bidart tegen Frankrijk)
Uit het persbericht: In het kader van zijn invrijheidstelling moest oud-voorman van de Baskische seperatistische organisatie zich onthouden van verspreiden van een werk of audiovisuele productie (mede)geschreven over de door hem gepleegde strafbare feiten en in het openbaar daarover spreken. De maatregel was beperkt in tijd en betrof enkel strafbare feiten die door hem waren gepleegd, hij had toegang tot de rechter om de maatregel te laten toetsen. Er is in dit geval geen schending van vrijheid van meningsuiting.

IEF 15419

EVRM beschermt geen negationistische en antisemitische optredens

EHRM 10 november 2015, IEF 15419 requête no 25239/13 (M'Bala M'Bala tegen Frankrijk)
Mediarecht. Vrijheid van meningsuiting. Uit het persbericht: Dieudonné M'Bala M'Bala, een komiek met politieke activiteiten, heeft in het openbaar beledigingen geuit aan het adres van mensen met een Joodse afkomst of het Joodse geloof. Aan het eind van een show in 2008 in Zénith, Parijs is Robert Faurisson, een academicus met meerdere veroordelingen vanwege negationistische meningen, met name voor het ontkennen van gaskamers in concentratiekampen, uitgenodigd om samen met hem een "prize for unfrequentibility and insolence" in ontvangst te nemen. De prijs, in de vorm van een drie-vertakte kandelaar met een appel op iedere tak, werd aan hem uitgereikt door een acteur gekleed in "garment of light" - een gestreepte pyjama met een gele Jodenster erop genaaid.

Het Hof ziet de scène niet als een entertainment optreden, maar als een politieke meeting onder het mom van comedie, dat negationisme promoot door Robert Faurisson een sleutelrol te geven en de vernederende portrettering van Joodse deportatieslachtoffers die worden geconfronteerd met een man die de uitroeiing weigert te erkennen.

Het optreden, zelfs als het satirisch of provocend bedoeld, valt niet onder de vrijheid van meningsuiting van artikel 10 EVRM. In werkelijk was hier sprake van een demonstratie van haat en anti-semitisme en ontkenning van de Holocaust. Vermomd als een artistieke productie was dit in feite een plotselinge aanval die tegen de letter en de geest van het Europese Verdrag indruist.

IEF 15418

Neutrale Facebookfoto in seksfilmpje is nog geen belediging

HR 10 november 2015, IEF 15418; ECLI:NL:HR:2015:3247 (Belediging bij afbeelding)
Strafrecht. Mediarecht. Portretrecht. Belediging die bij afbeelding is aangedaan door het versturen van een privé-filmpje via de whatsapp. Verdachte heeft een neutrale, van haar facebookpagina afkomstige, foto van aangeefster toegevoegd aan een filmpje waarop seksuele gedragingen van een andere vrouw te zien zijn. Het oordeel van het hof dat de afbeelding in de context een beledigend karakter heeft ex art. 266 Sr is zonder nadere motivering niet begrijpelijk. Het Hof heeft de context waarin de afbeelding is geplaatst niets vastgesteld omtrent het verband dat in het filmpje wordt gelegd of gesuggereerd tussen de getoonde foto van aangeefster en het tonen van de door een andere vrouw verrichte seksuele gedragingen. Dat de foto van aangeefster in dit filmpje is opgenomen, kan nog niet worden ontleend dat het tonen van die afbeelding de strekking heeft aangeefster in een ongunstig daglicht te plaatsen en haar aan te randen in haar eer en goede naam.

2.4.3. Het kennelijk oordeel van het Hof dat de afbeelding in de onderhavige context een beledigend karakter heeft als bedoeld in art. 266 Sr is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. Het Hof heeft immers met betrekking tot de context waarin de afbeelding is geplaatst in het bijzonder niets vastgesteld omtrent het verband dat in het filmpje wordt gelegd of gesuggereerd tussen de getoonde foto van de aangeefster en het tonen van de door een andere vrouw verrichte seksuele gedragingen. Aan de enkele omstandigheid dat de foto van de aangeefster in dit filmpje is opgenomen kan nog niet worden ontleend dat het tonen van die afbeelding de strekking heeft de aangeefster in een ongunstig daglicht te plaatsen en haar aan te randen in haar eer en goede naam.

Uit de conclusie ECLI:NL:PHR:2015:1937

14. In de bestreden uitspraak ligt als het oordeel van het hof besloten dat de verdachte [aangeefster 2] bij afbeelding heeft beledigd door een foto van [aangeefster 2] toe te voegen aan een filmpje met seksuele gedragingen. De afbeelding als zodanig ontbeert een beledigende strekking. Deze is afkomstig van de “Facebookpagina” van de aangeefster en neutraal van aard. Beslissend is dan ook of de context waarin de afbeelding is gebruikt daaraan een beledigende strekking geeft. Deze vraag dient onderscheiden te worden van de vraag of de verdachte door op deze wijze en kennelijk zonder toestemming van de aangeefster gebruik te maken van haar foto in strijd met het portretrecht dan wel anderszins onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. De enkele omstandigheid dat misbruik is gemaakt van de foto van de aangeefster betekent immers nog niet dat de afbeelding daarmee de strekking heeft haar bij het publiek in een ongunstig daglicht te stellen en haar aan te randen in haar eer en goede naam. Bij de beoordeling van de context waarin de afbeelding is gebruikt, werkt complicerend dat zich bij de stukken van het geding geen kopie van het desbetreffende filmpje bevindt. Evenmin bevat het dossier een adequate beschrijving van de filmbeelden. Door een verbalisant zijn “enkele screenshots van het bewuste filmpje” gemaakt. Daartoe behoren enkele afbeeldingen van personen, die in geen relatie lijken te staan tot de kennelijk eerder vertoonde seksuele gedragingen. Voorts blijkt niet dat het filmpje op de terechtzitting in hoger beroep dan wel op de terechtzitting in eerste aanleg is afgespeeld. De bewijsvoering van het hof steunt in dit verband op de verklaring van de aangeefster. Daaruit volgt dat in het filmpje te zien is dat twee mensen geslachtsgemeenschap hebben. Tussen de naaktscènes zijn meerdere foto’s van personen te zien. Daarna wordt een aantal foto’s van mensen, gekleed in carnavalskleding, zichtbaar. Ook wordt er een foto van de aangeefster getoond.