DOSSIERS
Alle dossiers

Vormgeving  

IEF 11888

De rechtbank zal geen enkele vertraging dulden

Rechtbank Utrecht 17 oktober 2012, LJN BY1265 zaaknr. 323181 / HA ZA 12-671 (O'Neill Europe tegen Brunotti Europe B.V.)

Uitspraak ingezonden door Micheline Don, NautaDutilh.

Tussenvonnis. (werkgevers)Auteursrecht. Incidentele vordering tot afgifte en inzage bescheiden ex 843a Rv en 1019a Rv waaruit blijkt waar en op welk moment de O'Neil Seb Toots jas voor het eerst aan het publiek is verstrekt. Misbruik van procesrecht toegewezen.

In de dagvaarding heeft O'Neil gesteld dat de jas is ontworpen door één van haar medewerkers, zodat aan haar de auteursrechten met betrekking tot de jas toekomen. In een geval als de onderhavige waarin niet wordt betwist dat een Nederlander of een in Nederland gevestigde onderneming de maker is van een auteursrechtelijk beschermd werk, is de Berner Conventie niet van toepassing, omdat dit verdrag alleen ziet op internationale situaties. (5 lid 3 Berner Conventie en 47 lid 1 Aw). Brunotti moest begrijpen dat de incidentele vordering op voorhand kansloos waren en dat zij misbruik van procesrecht heeft gemaakt. Daarom wordt Brunotti niet ontvankelijk verklaard in haar incidentele vordering. Akte niet dienen wordt niet verleend, omdat dat als een te zware sanctie wordt beschouwd. In het vervolg van de procedure zal de rechtbank geen enkele vertraging van de procedure door Brunotti dulden. Indien nodig zal zij maatregelen nemen om dat te voorkomen (artikel 20 Rv).

Leestip: 2.7 - 2.10.

2.12. Naar het oordeel van de rechtbank is het verlenen van akte niet dienen in het onderhavige geval als een te zware sanctie te beschouwen, omdat daarmee feitelijk een einde wordt gemaakt aan het debat in de hoofdzaak en aan Brunotti één feitelijke instantie wordt ontnomen. Het belang om verdere vertraging in deze zaak te voorkomen wordt voldoende gediend bij het beperken van de termijn voor Brunotti om een conclusie van antwoord te nemen. De rechtbank zal Brunotti daarvoor een termijn geven van 2 weken (in plaats van de gebruikelijke 6 weken). Ook in het vervolg van de procedure zal de rechtbank geen enkele vertraging van de procedure door Brunotti dulden. Indien nodig zal zij maatregelen nemen om dat te voorkomen (artikel 20 Rv).

Lees het afschrift HA ZA 12-671, LJN BY1265.

IEF 11864

Geen bescherming op segmenten van de bloemborstel

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 4 oktober 2012 zaaknr. 428297 / KG ZA 12-1079 (International Brush Company B.V. tegen Koti Industrieel en technisch borstelwerk B.V) 

Uitspraak ingezonden door Matthijs Marell en Lars Huisman, Bird&Bird.

Uitwerking van IEF 11829. Inbreuk gemeenschapsmodel. IBC claimt auteursrechten en ingeschreven en niet-ingeschreven modelrechten. IBC vordert rectificatie en recall. Vorderingen worden afgewezen.

In citaten:

Modelrechtelijke grondslag
4.6. De gestelde inbreuk op de modellen 1 en 2 (vgl. 2.2. en 2.3.) wordt afgewezen. Deze modelinschrijvingen immers zien, zoals Koti c.s. terecht heeft betoogd, op (complete)borstelplaten waar de plukken rechtstreeks met de borstelplaat zijn verbonden; het gebruik van afzonderlijke segmenten wordt door deze inschrijvingen niet beschermd. Nu IBC ter zitting uitdrukkelijk heeft aangegeven dat de vorderingen zich slechts richten tegen de verhandeling door Koti c.s. van afzonderlijke segmenten, en niet ook tegen borstelplaten waarbij de plukken rechtstreeks zijn bevestigd aan een plaat met zes inkepingen/ uitstulpingen, waarvan Koti c.s. overigens betwist dat zij die verhandelt, strandt het inbreukbetoog reeds omdat naar voorlopig oordeel niet gezegd kan worden dat de segmenten van Koti c.s. bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekken dan de ingeschreven modellen.

Auteursrechtelijke grondslag
4.13. Langs dezelfde lijn als ten aanzien van de gemeenschapsmodellen is overwogen, strandt ook het beroep op het auteursrecht voor zover het de vormgeving van de segmenten van de bloemborstel betreft. Ook hier geldt dat de halve-maanvormige positionering van de plukken en de uitsparingen vanwege de technische bepaaldheid niet kunnen worden aangemerkt als beschermde trekken en bij de beoordeling van de totaalindruk buiten beschouwing dienen te blijven. Voor zover IBC zich beroept op het auteursrecht op de ontwerptekeningen (productie 8 IBC), slaagt het niet omdat die tekeningen zien op de vormgeving van de borstelplaat an sich, en niet kan worden ingezien (en ook overigens niet is toegelicht) dat en waarom Koti c.s. met de door haar verhandelde segmenten in dat verband een voorbehouden openbaarmakings- of verveelvoudigingshandeling zou verrichten.

5. De beslissing

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af;

IEF 11838

Conclusie Stokke tegen H3 Products: verwerping

Conclusie A-G Verkade HR 5 oktober 2012, nr. 11/02739 (Stokke c.s. tegen H3 Products c.s.)

Conclusie (56 pagina's) ingezonden door Tobias Cohen Jehoram en Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek én Olaf van Haperen, Kneppelhout & Korthals N.V.

In navolging van IEF 9475 en IEF 7465. Auteursrecht. Met de volgende leeswijzer: De conclusies in de zaken rolnrs. 11/00447, 11/02739 en 11/04114 zijn de nrs. 4.1 - 4.40 identiek, behoudens toespitsingen op elke afzonderlijke zaak in de nrs. 4.24 en 4.30 (en 4.1.3 alléén in 11/04114). "Mijn conclusie strekt tot verwerping van het beroep."

Inhoudsopgave:
1. Inleiding (nrs. 1.1 - 1.5)

2. Feiten (nrs. 2.1 - 2.8)
3. Procesverloop (incl. weergave van overwegingen van het hof)(nrs. 3.1. - 3.6)
4. Auteursrechtelijk kader
4.A. nationaal auteursrechtelijk kader (nrs. 4.1.1 - 4.24)

4.A.a. De 'werktoets': algemeen
4.A.b. De 'werktoets' toegespitst op objecten in de zin van art. 10 lid 1 onder 11¤ Aw
4.A.c. Het inbreukcriterium: algemeen
4.A.d. Het inbreukcriterium toegespitst op objecten van art. 10 lid 1 onder 11¤ Aw
4.A.e. Wissenwerking tussen voldoening aan werktoets en inbreukcriterium
4.A.f. Taakverdeling cassatierechter / feitenrechter
4.A.g. Synthese van het voorafgaande
4.B. Unierecht (nrs. 4.25 - 4.40)
4.B.a. Uitgangspunten bezien vanuit Unie-regelgeving
4.B.b. Enige rechtspraak van het HvJEU
5. Bespreking van het cassatiemiddel (nrs. 5.1 - 5.34)
6. Conclusie

IEF 11837

Conclusie Stokke tegen Fikszo: verwerping

Conclusie A-G Verkade HR 5 oktober 2012, nr. 11/00447 (Stokke c.s. tegen Fikszo BV en H3)

Conclusie (van 69 pagina's) ingezonden door Olaf van Haperen, Kneppelhout & Korthals N.V. én Tobias Cohen Jehoram en Robbert Sjoerdsma, De Brauw Blackstone Westbroek.

In navolging van IEF 9132. Auteursrecht. Merkenrecht. Met de volgende leeswijzer: Conclusies in de zaken rolnrs. 11/00447, 11/02739 en 11/04114 zijn de nrs. 4.1 - 4.40 identiek, behoudens toespitsingen op elke afzonderlijke zaak in de nrs. 4.24 en 4.30 (en 4.1.3 alléén in 11/04114). "Mijn conclusie strekt tot verwerping van zowel het principale als het incidentele beroep".

Inhoudsopgave:
1. Inleiding (nrs. 1.1 - 1.6)
2. Feiten (nrs. 2.1 - 2.11)
3. Procesverloop (incl. weergave van overwegingen van het hof)(nrs. 3.1. - 3.10)
4. Auteursrechtelijk en merkenrechtelijk kader
4.A. nationaal auteursrechtelijk kader (nrs. 4.1.1 - 4.24)
4.A.a. De 'werktoets': algemeen
4.A.b. De 'werktoets' toegespitst op objecten in de zin van art. 10 lid 1 onder 11¤ Aw
4.A.c. Het inbreukcriterium: algemeen
4.A.d. Het inbreukcriterium toegespitst op objecten van art. 10 lid 1 onder 11¤ Aw
4.A.e. Wissenwerking tussen voldoening aan werktoets en inbreukcriterium
4.A.f. Taakverdeling cassatierechter / feitenrecht
4.A.g. Synthese van het voorafgaande


4.B. Unierecht (nrs. 4.25 - 4.40)
4.B.a. Uitgangspunten bezien vanuit Unie-regelgeving
4.B.b. Enige rechtspraak van het HvJEU
4.C. Merkenrechtelijk kader (nrs. 4.41 - 4.55)
5. Bespreking van de cassatiemiddelen
5.A. Principaal cassatieberoep van Hauck (nrs. 5.2.1 - 5.17)
5.B. Incidenteel cassatieberoep van Stokke c.s. (nrs. 5.18 - 5.35.7)
6. Conclusie
IEF 11836

Conclusie Hauck tegen Stokke: vragen over wezenlijke waarde van de waar

Conclusie A-G Verkade HR 5 oktober 2012, nr. 11/04114 (Hauck GmbH & Co. KG tegen Stokke c.s.)


Hauck Alpha

Stokke

Conclusie (van 96 pagina's) ingezonden door Tobias Cohen Jehoram en Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek.

Auteursrecht. Merkenrecht. Met de volgende leeswijzer: De conclusies in de zaken rolnrs. 11/00447, 11/02739 en 11/04114 zijn de nrs. 4.1 - 4.40 identiek, behoudens toespitsingen op elke afzonderlijke zaak in de nrs. 4.24 en 4.30 (en 4.1.3 alléén in 11/04114). Aan het Hof van Justitie van de EU zouden een zevental vragen van uitleg kunnen worden voorgelegd.

Inhoudsopgave:
1. Inleiding (nrs. 1.1 - 1.6)
2. Feiten (nrs. 2.1 - 2.8)
3. Procesverloop (incl. weergave van overwegingen van het hof)(nrs. 3.1. - 3.10)
4. Auteursrechtelijk en merkenrechtelijk kader
4.A. nationaal auteursrechtelijk kader (nrs. 4.1.1 - 4.40)
4.A.a. De 'werktoets': algemeen
4.A.b. De 'werktoets' toegespitst op objecten in de zin van art. 10 lid 1 onder 11¤ Aw
4.A.c. Het inbreukcriterium: algemeen
4.A.d. Het inbreukcriterium toegespitst op objecten van art. 10 lid 1 onder 11¤ Aw
4.A.e. Wissenwerking tussen voldoening aan werktoets en inbreukcriterium
4.A.f. Taakverdeling cassatierechter / feitenrecht
4.A.g. Synthese van het voorafgaande
4.B. Unierecht
4.B.a. Uitgangspunten bezien vanuit Unie-regelgeving
4.B.b. Enige rechtspraak van het HvJEU
4.C. Merkenrechtelijk kader (nrs. 4.41 - 4.55)
5. Bespreking van de cassatiemiddelen
5.A. Principaal cassatieberoep van Hauck (nrs. 5.1.1 - 5.25.2)
5.B. Incidenteel cassatieberoep van Stokke c.s. (nrs. 5.26 - 5. 67)
6. Vragen van uitleg
7. Conclusie

Aan het Hof van Justitie van de EU zouden de volgende vragen van uitleg kunnen worden voorgelegd:

1. Gaat het bij de weigerings- of nietigheidsgrond van art. 3 lid 1 aanheft en onder e (i) van de Richtlijn 89/104, zoals gecodificeerd in Richtlijn 2008/95, te weten dat (vorm)merken niet uitsluitend mogen bestaan uit een vorm die door de aard van de waar bepaald wordt, om:
(a) een vorm die voor de functie van de waar onontbeerlijk is, waarbij onontbeerlijk verstaan moet worden als: afwezigheid van een (realistisch) alternatief?; of is daarvan reeds sprake
(b) in geval van een of meer (wezenlijke) gebruikskenmerken van een waar, waarnaar de consument mogelijkerwijs in de waren van concurrenten zoekt;
of
(c) geldt een nog andere uitleg?

2.Voor zover het antwoord op vraag 1 geheel of gedeeltelijk zou blijken samen te vallen met het antwoord op vraag 3, in hoeverre zijn de antwoorden op de vragen 4 t/m 6 van belang voor de (nadere) uitleg van de in vraag 1 bedoelde uitsluitingsgrond?

3. Gaat het bij de weigerings- of nietigheidsgrond van art. 3 lid 1, aanhef en onder e (iii) van de Richtlijn 89/104, zoals gecodificeerd in Richtlijn 2008/95, te weten dat (vorm)merken niet uitsluitend mogen bestaan uit een vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft, om het motief (of motieven) voor de aankoopbeslissing voor het in aanmerking komende publiek.

4. Is van een vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft in de zin van even bedoeld voorschrift:
(a) slechts sprake indien die vorm moet worden aangemerkt als de voornaamste, of overheersende waarde in vergelijking tot andere waarden (zoals bij kinderstoelen het geval kan worden geacht met eigenschappen als: veilig, degelijk, duurzaam, comfortabel en deugdelijk, en (daarom pedagogisch en ergonomisch verantwoord), of
(b) kan daarvan ook sprake zijn, indien naast die voornaamste, of overheersende waarde in vergelijking tot andere waarden, eveneens als wezenlijk aan te merken waarden van die waar bestaan (zoals bij kinderstoelen het geval kan worden geacht met : het design (esthetische aantrekkelijkheidswaarde, aantrekkelijk uiterlijk, fraaie vormgeving e.d.))?

5. Is voor de beantwoording van vraag 4 beslissend de opvatting van de meerderheid van het in aanmerking komende publiek, of kan de rechter oordelen dat reeds de opvatting van een deel van het publiek volstaat om de betrokken waarde al "wezenlijk" in de zin van voormelde bepaling aan te merken?

6. Indien het antwoord of vraag 5 luidt in laatstbedoelde zin, welke eis dient dan aan de omvang van het betrokken deel van het publiek te worden gesteld?

7. Laat het systeem van art. 3 lid 1, aanhef en onder e van de Richtlijn 89/104, zoals gecodificeerd in Richtlijn 2008/95, toe dat de bevoegde instantie, gelet op die ratio van art. 3 lid 1 sub e MRI en het daarin nagestreefde algemeen belang, kan oordelen dat de gedeeltelijke voldoening aan telkens een meerdere sub criteria tóch kan resulteren in uitsluiting van merkenrechtelijke beschermbaarheid van de als merk geclaimde vorm?

Conclusie
Mijn conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad, alvorens verder te beslissen, het Hof van Justitie van de Europese Unie zal verzoeken over vragen van uitleg van Richtlijn 89/104/EEG (geconsolideerde versie: 2008/95/EG) als bedoeld in par. 6 van deze conclusie uitspraak te doen, en het geding zal schorsen totdat het Hof van Justitie naar aanleiding van dat verzoek uitspraak zal hebben gedaan.

Op andere blogs:
NautaDutilh (Dutch Supreme Court expected to refer further questions regarding shape marks to CJEU)

IEF 11815

Zelden of nooit in één winkel aan te treffen

Gerechtshof Arnhem 25 september 2012, LJN BX8869 (Zijlstra B.V. [X] tegen Rolf Benz AG & Co. KG [Y])

In navolging van IEF 9126. Modellenrecht. Auteursrecht. Meubels. Nietigheid van het depot? Inbreuk? Omvang verbod.

Voor het meubel Rolf Benz 7400 heeft een Rolf Benz een internationaal modeldepot DM/049614 geregistreerd. De Zijlstra 3621-stoel maakt inbreuk. Nietigheid depot: Hoewel de gedeponeerde foto’s klein zijn en weinig detail laten zien, blijkt daaruit genoegzaam de door [Y] aangevoerde kenmerkende elementen van 1) de vorm van de rug, 2) de vorm van het sledeframe en 3) de spanning tussen de dikke zitting en de dunne rugleuning.

De grieven tegen het oordeel dat er inbreuk wordt gemaakt op het modelrecht treffen geen doel. Het is niet aannemelijk dat de geïnformeerde gebruiker de stoelen fysiek naast elkaar zal aantreffen gezien het grote prijsverschil.

Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de combinatie van de drie voornoemde elementen met de kenmerkende naad in Y-vorm op het rugvlak aan de achterkant duidelijk afwijkt van het door [X] getoonde “Umfeld” en de [Y] 7400 een eigen oorspronkelijk karakter geeft die, nu van functionele of technische bepaaldheid (ook op dit laatste element geen sprake is, auteursrechtelijke bescherming toekomt. Deze verschillen zijn zo klein dat de inbreuk is gegeven.

Nietigheid depot:
4.8  Dat geldt ten slotte evenmin voor de stelling dat voornoemde kenmerken alle technisch dan wel functioneel zijn bepaald. Reeds uit het vormgevingserfgoed zoals afgebeeld op de foto’s die [X] zelf in het geding heeft gebracht, blijkt dat een andere dan de specifieke gebogen vorm van de rug zeer wel mogelijk is zonder dat dit (kennelijk) te zeer afbreuk doet aan het zitcomfort. Ten aanzien van de waaiervorm van de rugleuning wordt dit door [X] ook niet betoogd. Ook de vorm van het sledeframe met onder verstek gelaste buizen dringt zich bij een stoel als de [Y] niet noodzakelijkerwijs op, ook niet door de keuze voor een zwevende zitting. Ook hiervan leveren voornoemde foto’s meer dan een illustratie. Ten aanzien van de spanning tussen het dikke zitgedeelte en de dunne rugleuning geldt dat [X] over de verhouding als technisch bepaald niets heeft opgemerkt en dat haar stelling dat een dikke zitting onvermijdelijk is omdat daarin het frame moet worden gehuisvest, door [Y] gemotiveerd is weersproken. Nu [X] daarop niet nader is ingegaan, heeft zij ook op dit punt niet aan haar stelplicht voldaan.

4.9  Een en ander betekent dat de grieven 3 tot en met 6 falen, evenals grief 13 die klaagt over de afwijzing van de vordering in (voorwaardelijke) reconventie.

Modellenrecht
4.11. (...) Dat de geïnformeerde gebruiker de stoelen fysiek naast elkaar zal krijgen te zien, is echter weinig aannemelijk nu beide stoelen mede gelet op het grote prijsverschil voor een andere doelgroep zijn bedoeld en derhalve zelden of nooit in één winkel zullen worden aangetroffen. Neemt men de voornoemde fysieke nevenschikking weg, dan vervluchtigen de verschillen en vergt het zeer nauwkeurige en herhaalde studie van de stoelen in nevenschikking, die ook een geïnformeerde gebruiker, niet zijnde een deskundige vakman, zich niet zal getroosten, voordat een afzonderlijke (afbeelding van een) stoel als een [X] 3621 dan wel een [Y] 7400 kan worden herkend. Deze verschillen zijn zo klein dat de inbreuk is gegeven, ongeacht of het geharmoniseerde criterium van artikel 3.16 BVIE de grens legt bij een algemene indruk die duidelijk verschillend dan wel een die slechts verschillend is zoals [X] betoogt.

Auteursrecht
4.12  Het oordeel over het auteursrecht wordt bestreden met de grieven 11 en 12. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de combinatie van de drie voornoemde elementen met de kenmerkende naad in Y-vorm op het rugvlak aan de achterkant duidelijk afwijkt van het door [X] getoonde “Umfeld” en de [Y] 7400 een eigen oorspronkelijk karakter geeft die, nu van functionele of technische bepaaldheid (ook op dit laatste element geen sprake is, auteursrechtelijke bescherming toekomt. Een vergelijking van deze auteursrechtelijk beschermde stoel met de [X] 3621 levert weliswaar een groot aantal kleine of zelfs minieme verschillen op (zoals opgesomd in de pleitnota in hoger beroep van mr. Van de Kamp) maar geen andere totaalindruk. Die, op de oorspronkelijke elementen berustende, totaalindruk is bij beide stoelen in essentie dezelfde, ook als men daarbij betrekt dat de [X] 3621 anders dan de [Y] geen zwevende zitting heeft. Ook de grieven 11 en 12 leiden dus niet tot vernietiging van het bestreden vonnis.

4.14 De omstandigheid dat in deze procedure uitsluitend een rechtsinbreuk ter zake van de [Y] 7400 is vastgesteld, brengt niet mee dat het algemene verbod zoals dat in het bestreden vonnis is uitgesproken, te ver gaat, zij het dat het, zoals [X] in hoger beroep aanvoert, redelijk en wenselijk voorkomt daaraan voor de toekomst de onder 58 van de memorie van grieven voorgestelde beperking te verbinden. In zoverre slaagt grief 15.
Voorts klaagt grief 16 terecht dat in het dictum kennelijk abusievelijk de passage “en/of daarmee in verwarringwekkende wijze overeenstemt” is opgenomen, nu deze betrekking heeft op de door de rechtbank verworpen grondslag van de slaafse nabootsing. Nu het partijen duidelijk moet zijn geweest dat dit deel van het dictum geen steun vond in de motivering en derhalve bij vergissing in het dictum was opgenomen en ook niet is gesteld of gebleken dat op dit onderdeel executiehandelingen zijn verricht, zal het hof het dictum aldus verstaan bekrachtigen.

4.15 Uitgaande van een dwangsom van € 1.000,- per dag waarop [X] in overtreding is ten aanzien van een of meer veroordelingen (en dus niet per overtreding), ziet het hof aanleiding om deze dwangsommen te maximeren tot € 300.000,-. Grief 17 slaagt.


Dictum: het hof
bekrachtigt dat vonnis voor het overige met dien verstande dat het daarin onder 5.1 weergegeven verbod moet worden verstaan als volgt:

beveelt [X] met onmiddellijke ingang iedere inbreuk op de model- en auteursrechten van [Y] met betrekking tot de [Y] 7400 te staken en gestaakt houden

IEF 11813

Bescherming van toegepaste kunst 25 jaar

Hof Arnhem 11 september 2012, LJN BX8850 (Montis Design B.V. tegen B.V. Meubelindustrie Het Anker Druten)

In navolging van IEF 9551 (tussenarrest), IEF 7961 en IEF 7078.

Auteursrecht. Internationale bescherming. Toegepaste kunst: 25 jaar. Geschil tussen twee meubelfabrikanten over inbreuk op auteursrecht op stoel. Auteursrecht vervallen bij gebrek aan instandhoudingsverklaring art. 21 lid 3 jo. 24 BTMW (oud)? Er is een discussie over wat partijen in de vaststellingsovereenkomst hebben afgesproken. Land van oorsprong in de zin van art. 5 lid 4 sub a Berner Conventie. Instandhoudingsverklaring. Duur van 25 jaar toegepaste kunst. Bewijswaardering.

Vaststellingovereenkomst

De partijen Anker Meubelindustrie en Montis B.V. hadden met elkaar gesproken op een beurs in Keulen over een specifieke groep stoel modellen. Reeds omdat uiteindelijk geen (definitieve) overeenstemming is bereikt, mocht Het Anker aan het enkele feit dat in de Vereinbarung en de correspondentie na de beurs niet over alle modellen werd gesproken, het vertrouwen ontlenen dat Montis in ieder geval voor de niet genoemde modellen geen beroep meer zou doen op haar auteursrechten.Niet is komen vast te staan Het Anker er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat ook voor de toekomst definitief overeenstemming zou worden bereikt.

Land van oorsprong - werk van toegepaste kunst mag niet aan nationaal formeel vereiste worden onderworpen

Montis kan voor werken van toegepaste kunst, zoals de Charly, op grond van artikel 7 lid 4 jo. 5 lid 2 BC gedurende 25 jaar vanaf de vervaardiging van het werk in Nederland een beroep doen op auteursrechtelijke bescherming van de Charly, welke bescherming aan geen (nationaal) formeel vereiste mag worden onderworpen. Voor zover de kleinere Charly uit 1987 al een zelfstandig werk is, gaat het daarbij om een werk waarvan Nederland het land van oorsprong is. Ten aanzien van de in 1983 in Duitsland gepubliceerde Charly kan Montis derhalve op grond van de Berner Conventie gedurende 25 jaar na de vervaardiging in Nederland een beroep doen op auteursrechtelijke bescherming. Voor de beoordeling van haar op auteursrecht gegronde vorderingen is derhalve alleen de periode van 1982 tot en met 2007 van belang.

De vorderingen rondom schadevergoeding c.q. winstafdracht en opgave van gegevens die kunnen dienen ter bepaling van de omvang van de productie en handel tot 2008 ten aanzien van de modellen Twist, Armada, Rio, Twiggy, Bingo en Kira en van de hoogte van de daarmee over die periode behaalde winst zijn toewijsbaar. Afgewezen worden: Een verbodsvordering, de recall en vergoeding immateriële schade en opgave van gegevens over de (omvang van de) voorraad inbreukmakende producten, promotiemateriaal en andere dragers waarop de inbreukmakende producten zijn afgebeeld of zijn vermeld.

Vaststellingsovereenkomst

2.8 (...) Niet is komen vast te staan – ten slotte – dat op de beurs in Keulen de nadien in Nederland verder uit te werken afspraken al zodanig waren geconcretiseerd dat Het Anker er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat ook voor de toekomst definitief overeenstemming zou worden bereikt en dat Montis op die grond een rechtens relevant verwijt kan worden gemaakt dat het na de beurs uiteindelijk niet tot definitieve afspraken is gekomen.

2.10 De conclusie is dat Het Anker niet in het opgedragen bewijs is geslaagd en aan haar op de vaststellingsovereenkomst gebaseerde verweer voorbij wordt gegaan.

Auteursrecht vervallen?

2.18 In het tussenarrest van 15 maart 2011 heeft het hof geoordeeld dat indien Duitsland als land van oorsprong heeft te gelden voor de Charly, zich niet de (zuiver nationale) situatie voordoet dat Montis geen auteursrechtelijke bescherming meer toekomt omdat zij bij het verstrijken van het modeldepot in 1993 heeft nagelaten een instandhoudingsverklaring als bedoeld in als bedoeld in art. 21 lid 3 in verbinding met 24 BTMW (oud) af te leggen. Anders dan Montis in haar memorie na enquête betoogt, heeft het hof zich over de duur van de op de Berner Conventie gebaseerde auteursrechtelijke bescherming die haar in Nederland toekomt in het geval niet Nederland maar Duitsland als land van oorsprong heeft te gelden, nog niet uitgesproken. Zoals Het Anker terecht aanvoert, kan Montis voor werken van toegepaste kunst, zoals de Charly, op grond van artikel 7 lid 4 jo. 5 lid 2 BC gedurende 25 jaar vanaf de vervaardiging van het werk in Nederland een beroep doen op auteursrechtelijke bescherming van de Charly, welke bescherming aan geen (nationaal) formeel vereiste mag worden onderworpen. Voor zover de kleinere Charly uit 1987 al een zelfstandig werk is, gaat het daarbij zoals Het Anker onweersproken heeft gesteld om een werk waarvan Nederland het land van oorsprong is. Ten aanzien van de in 1983 in Duitsland gepubliceerde Charly kan Montis derhalve op grond van de Berner Conventie gedurende 25 jaar na de vervaardiging in Nederland een beroep doen op auteursrechtelijke bescherming. Voor de beoordeling van haar op auteursrecht gegronde vorderingen is derhalve alleen de periode van 1982 tot en met 2007 van belang. Aan het desbetreffende, bij antwoordmemorie na enquête nog door Montis gedane bewijsaanbod gaat het hof voorbij, nu dit alleen op haar (andersluidende) juridische standpunt ziet.

2.20   In het tussenarrest heeft het hof, voor het geval zou komen vast te staan dat de Charly in Duitsland is gepubliceerd en Montis voor de Charly krachtens de Berner Conventie auteursrechtelijke bescherming kan inroepen, reeds geoordeeld dat de stoelen Twist, Armada, Rio, Twiggy, Bingo en Kira in dat geval ongeoorloofde verveelvoudigingen van de Charly vormen. Verder volgt uit het voorgaande dat voor deze stoelen van inbreukmakende handelingen slechts sprake kan zijn voor zover het gaat om de periode vóór 2008.

2.25 (...) Nu Het Anker op dat kostenoverzicht nog niet heeft kunnen reageren, zal zij daartoe nog in de gelegenheid worden gesteld.

IEF 11809

Aanschaffen van spijkerbroeken kan zich in Nederland voordoen

Conclusie A-G HR 28 september 2012, nr. 11/03520 (H&M c.s. tegen G-Star)

Uitspraak ingezonden door Moïra Truijens, Antoon Quaedvlieg en Gregor Vos, Klos Morel Vos & Schaap.

Na IEF 9564 en IEF 8120 (Klik op afbeelding voor vergroting, links voor- en achterkant Elwood, rechts H&M). Auteursrecht. Dreigende inbreuk via website. Aanschaffen van spijkerbroeken kan zich in Nederland voordoen.

Deze zaak betreft (dreigende) inbreuk in Nederland, mede via een website, op het aan G-Star toekomende auteursrecht op bepaalde spijkerbroeken, in welk verband onder andere de vraag rijst of de Nederlandse rechter internationale bevoegdheid toekomt op grond van art. 5 sub 3 EEX-Verordening. De A-G concludeert tot verwerping van het cassatieberoep.

De eerste klacht [wie verantwoordelijk kan worden gehouden voor de aanbod en verkopen op de website] is een feitelijke en die van belang is ter vaststelling van de internationale bevoegdheid ex 5 sub 3 EEX-Vo.

De tweede klacht [niet duidelijk volgens de A-G] gaat over dat de spijkerbroeken (nog) niet via de website worden aangeboden, maar er is, aldus het hof, wel sprake van een dreiging van inbreuk op het auteursrecht, omdat alle kleding in de H&M-winkels aangeboden ook op de website zal worden aangeboden.

De derde klacht [bij dreigende inbreuk moet er sprake zijn van zeer reële dreigende schade] faalt, onder vermelding van hetgeen onder de tweede klacht is gezegd.

De vierde klacht [H&M AB is niet bij de inbreukkwestie betrokken] faalt, omdat H&M AB eigenaar is van de website en omdat zij degene is die de verkopen via de website verricht. Het volgt eveneens uit de privacy en veiligheid-pagina's.

De vijfde klacht [aansluiting zoeken bij oordeel van de bodemrechter is een misslag] faalt, omdat miskend wordt dat de bodemrechter het schadebrengende feit - het kunnen aanschaffen van die spijkerbroeken - in Nederland kan voordoen, aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd.
 

IEF 11805

Een driedimensionaal logicaspel is technisch functioneel

Hof Arnhem 25 september 2012, zaaknummer 200.098.052 (Erno Rubik tegen Beckx Trading & Co B.V. en Out of the Blue KG)

rubik completoUitspraak ingezonden door Sven Klos en Nils Winthagen, Klos Morel Vos & Schaap.

Auteursrecht. Rubik's kubus. Het arrest venietigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht van 12 oktober 2011 [red. IEF 10321] en oordeelt dat (alleen) de “Magic Cube” van Out Of The Blue GmbH inbreuk maakt op het auteursrecht van Rubik.

Als driedimensional logicaspel, moeten de elementen als technisch functioneel bepaald worden aangemerkt en kan de kubusvorm niet zijn beschermd. (...) Het zintuiglijke effect dat het waarnemen van de kubus, berust geheel op de functioneel noodzaklijke onderdelen van de kubus.Auteursrechtelijke bescherming zou dan leiden tot monopolisering van het achterliggende functionele idee, zodat ook de combinatie van de elemenenten niet voldoet aan het oorspronkelijkheidscriterium. Het subsidiair beroep op de auteursrechtelijke bescherming voor de (oneindige) kleurenvariaties wordt eveneens verworpen, nu elk van de denkbare kleurencombinaties pas gecreëerd worden door de gebruiker zelf. De enkele door de kubus gecreëerde mogelijkheid voor de gebruiker om kleurencombinaties te doen ontstaan is onvoldoende om de kubus als werk, of Rubik als maker aan te merken.

De auteursrechtelijke bescherming is beperkt tot de combinatie van zes gekleurde vlakken op iedere zijde verdeeld over negen deelvlakken.

Tot slot is er geen sprake van slaafse nabootsing, nu de nabootsing van die functionele elementen bij gebreke van een daarop rustend auteursrecht in beginsel vrijstaat en Beckx c.s. (de kleuren weggedacht) in verband met de (technische) deugdelijkheid en bruikbaarheid van het product rdelijkerwijs  niet zijn gehouden meer te doen om verwarring te voorkomen. De overige kubussen verschillen uiterlijkvan alle door Rubik op de markt gebrachte kubussen. [red. vergelijk: merkenrecht bescherming]

4. 11 Subsidiair heeft Rubik zich beroepen op het auteursrecht op de kubus inclusief de kleurvlakken. De oorspronkelijkheid is bij deze grondslag volgens hem gelegen in de 'onderling verschillende egale kleurvlakken op de zes te onderscheiden zijden van de kubus', alsmede in de 'veranderlijkheid die door een simpele draaiing van één of meer lagen van de kubus kan worden verkregen en in de met behoud van de kubusvorm optredende mengeling van de zes kleuren in een schier oneindig aantal variaties van het uiterlijk'. Het verweer van de Beckx c.s. tegen deze eisvermeerdering bij memorie van grieven wordt door het hof verworpen. Rubik is in beginsel gerechtigd in hoger beroep (de grondslag van) zijn eis aan te vullen, terwijl de thans aangevoerde subsidiaire grondslag ook zodanig in het verlengde van het debat in eerste aanleg ligt, dat niet valt in te zien dat Beckx c.s. door deze eiswijziging in hun processuele belangen zijn geschaad. Dit leidt niet tot strijd met de goede procesorde.

4.12 Voor zover Rubik in verband met zijn subsidiaire grondslag auteursrechtelijke bescherming inroept voor de (oneindige) kleurenvariaties die (kunnen) ontstaan door de gebruiker van de kubus, verwerpt het hof dat beroep. Elk van de oneindig denkbare kleurencombinaties wordt immers (pas) gecreëerd door de gebruiker zelf en Rubik heeft zich niet beroepen op het auteursrecht op een bepaalde kleurencombinatie. De enkele door de kubus gecreëerde mogelijkheid voor de gebruiker om ( een oneindig aantal) kleurencombinaties te doen ontstaan is naar het voorlopig oordeel van het hof onvoldoende om de kubus als werk, of Rubik als maker van de verschillende kleurencombinaties aan te merken.

4.13 Voor zover Rubik zich evenwel beroept op de combinatie van zes gekleurde vlakken, zoals de kubus door hem op de markt wordt gebracht, is naar het oordeel van het hof voldaan aan het onder 4.7 bedoelde oorspronkelijkheidscriterium. De keuze van Rubik om de (in 3x3 deelkubussen opgedeelde) buitenlakken van de kubus te voorzien van de kleuren rood, oranje, geel, groen, blauw en wit is naar het voorlopig oordeel van het hof een niet door de technische/functionele eisen bepaalde keuze. Voor zijn functie als driedimensionaal logicaspel, waarbij de deelkubussen door de speler afzonderlijk moeten kunnen worden gevolgd, zijn immers andere kleuren of kleurcombinaties of andere afbeeldingen denkbaar. De keuze voor de 6 kenmerkende, opvallende, kleuren, en het beeld dat dat ontstaat doordat deze kleur op ieder kleurvlak over 9 (3x3) deelvlakken is verdeeld, is daarmee een vrije creatieve keuze van Rubik en verleen aan diens kubus zijn oorspronkelijk karakter. Dat een (op dezelfde wijze in deelvlakken opgebouwde) kubus met dezelfde kleuren al bestond en Rubik zijn kubus daaraan heeft ontleend is niet gebleken. Bij het voorgaande wijst het hof erop dat de auteursrechtelijke bescherming is beperkt tot dit (oorspronkelijke) element- te weten de 6 kleurvlakken van de kubus, op iedere zijde verdeeld over 9 deelvlakken. Zoals hiervoor is geoordeeld komen noch de kubusvorm als zodanig, noch de onder 4.8 omschreven elementen die bepalend zijn voor het functioneren van de kubus als driedimensionaal logicaspel voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking.

4.14 Naar het voorlopig oordeel van het hof vertonen (alleen) de Magic Cube en de keychain Magic Cube van Beckx c.s. een op dit (beperkte) oorsponkelijke element van de kubus van Rubik berustende gelijke totaalindruk en vormen daarvan een auteursrechtelijk relevante verveelvoudiging. Beckx c.s. hebben ook niet gesteld dat de (keychain) Magic Cube een andere kleurstelling vertoond en zij hebben ook niet (voldoende gemotiveerd) betwist dat de totaalindruk van de kubus van Rubik op het punt van de kleurvlakken overeenkomt.

4.19 De overige kubussen van Beckx c..s.- de Pink Cube, Kama Sutra Cube en Sudoku Cube - verschillen uiterlijk alle van de door Rubik op de markt gebrachte kubus doordat hun op de buitenvlakken aangebrachte opdruk afwijkt van de kubus van Rubik. Met deze afwijkende opdruk hebben Beckx c.s. naar het voorlopig oordeel van het hof voldaan aan hun onder 4.16 bedoelde verplichting, in aanmerking genomen dat nabootsing van die functionele elementen bij gebreke van een daarop rustend auteursrecht in beginsel vrijstaat en dat Beckx c.s. in verband met de (technische) deugdelijkheid en bruikbaarheid van het product redelijkerwijs niet zijn gehouden meer te doen om verwarring te voorkomen. Voor het overige verwijs het hof naar het 4.18 overwogene.

IEF 11796

Wapperen met slechts de contouren van drinkwatertap

Vzr. Rechtbank Haarlem 25 september 2012, LJN BX9159 / zaaknr. 194864 / KG ZA 12-391 (N.V. PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland tegen Globaltap LL.C.)

Uitspraak ingezonden door Diederik Stols, Boekx Advocaten.

In't kort: Niet-geregistreerd modellenrecht. Reciprociteitseis Drinkwatertap waar een drinkwaterfles onder kan worden geplaatst. Wapperen met niet-bestaande IE-rechten jegens diverse gemeentebesturen. Er zijn geen modeldepots verricht voor het GTMU-model, maar voldoende aannemelijk het dat in de EU thans bescherming geniet als niet-ingeschreven gemeenschapsmodel ex 11 GModVo. Het model is vanaf oktober 2011 openbaargemaakt via haar website en andere media.

Het verweer van Globaltap dat zij zich kunnen beroepen op het auteursrecht. Het land van oorsprong van het GTMU-model is de Verenigde staten en daar komt aan usefull articles komt geen auteursrechtelijke bescherming toe. Conform de reciprociteitseis van artikel 2 lid 7 van de Berner Conventie komt het GTMU-model in Nederland geen auteursrechtelijke bescherming toe.

4.7. Globaltap betoogt dat sprake is van inbreuk, nu beide modellen zich kenmerken door een gat in het midden, in een diepe omranding. De door het gat in het GTMU-model ontwikkelde "doorkijk" staat volgens Globaltap op zichzelf in de markt, heeft een eigen karakter en onderscheidt zich van het "umfeld".

Het is aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat Globaltap redelijkerwijs niet heeft kunnen menen dat met het PWN-model daadwerkelijk inbreuk wordt gemaakt op het GTMU-modelrecht. Omdat in de sommatiebreiven die Globaltap heeft verzonden slechts de contouren zijn getekend wordt daarmee de indruk wordt gewekt dat het PWN-model meer lijkt op het GTMU-model dan in werkelijkheid het geval is.

Het is aannemelijk dat PWN hierdoor schade lijdt. De voorzieningenrechter beveelt Globaltap zich te onthouden van het doen van mededelingen dat PWN of haar afnemers (mogelijk) inbreuk maken op het GTMU-model en wijst de rectificatie toe op grond van 6:167 BW.

4.10. (...) dat de contouren van het PWN-model slechts op de foto van het GTMU-model zouden zijn getekend om aan te geven hoezeer de beide modellen overeenstemmen, zoals van de zijde van Globaltap ter zitting is betoogd, kan de voorzieningenrechter niet volgen. De foto van het PWN-model was immers eveneens aan de brieven gehecht, zodat de ontvanger van de brief aan de hand van de twee foto's zelf konden beoordelen wat de overeenkomsten en verschillen tussen de modellen zijn. De toevoeging van de contouren kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet anders worden opgevat dan dat Globaltap willen en wetens de indruk heeft willen wekken dat de beide modellen op elkaar leken, door in strijd met de waarheid de foto van GTMU-model te manipuleren. Dit is onzorgvuldig jegens PWN.

Lees hier het afschrift KG ZA 12-391, LJN BX9159.

Op andere blogs:
Internetrechtspraak (Voorzieningenrechter Haarlem 25 september 2012 (Drinkwatertap))