DOSSIERS
Alle dossiers

Vormgeving  

IEF 12749

Geen werkgeversauteursrecht bij kunstuitlener na samenwerking met kunstenaar

Vzr. Rechtbank Amsterdam 24 mei 2013, LJN CA2668 (eiser tegen Stichting Jonge Honden)

Werkgeversauteursrecht. Kunstenaar. Teruggave uitleenkunst. In't kort: In geschil is of de bij Stichting Jonge Honden in het bezit zijnde werken van eiser, nu de samenwerking tussen partijen is beëindigd, terug moeten naar eiser. De voorzieningenrechter oordeelt dat er tussen partijen geen sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst of dienstbetrekking in de zin van artikel 7 Auteurswet. Werken van eiser moeten dan ook naar eiser terug. Onduidelijk is nog om hoeveel werken het precies gaat. Stichting Jonge Honden wordt veroordeeld om alle werken van eiser die op een door de Stichting opgestelde Codelijst aan eiser af te geven. Stichting Jonge Honden hoeft niet de naam van eiser van haar website te verwijderen.

Uitgebreid: Partijen werkten tussen 1993/1994 en 2010 samen, eiser is beeldend kunstenaar en Stichting Jonge Honden bemiddelt in de verkoop en het uitlenen van kunst. Eiser is tussen 2000-2008 gedetacheerd bij SJH geweest via de gemeente Amsterdam in het kader van de zogenoemde Pantarregeling, waarbij SJH werd aangemerkt als inlener en de gemeente Amsterdam als werkgever. Eiser vordert een bedrag van €100.000 aan achterstallige betalingen, teruggave van ongeveer 375 werken en verwijdering van de website van gedaagden. De Pantarsamenwerking wordt niet als arbeidsovereenkomst gezien zodat art. 7 Aw van toepassing is. Het eigendomsrecht van alle werken die SJH onder zich heeft, ligt bij eiser. SJH dient alle op de codelijst vermelde werken van eiser (en de codelijst zelf) af te geven.

Volgens Stichting Jonge Honden is er in de periode 2000 tot 2008 sprake van een arbeidsovereenkomst. De voorzieningenrechter merkt de samenwerking in het kader van de Pantarregeling niet aan als arbeidsovereenkomst, met name wijkt de loonbetaling af; deze verliep via de gemeente Amsterdam en waartegenover voor eiser een sociale voorziening stond. Er is geen sprake van een dienstbetrekking in de zin van art. 7 Aw. Het eigendomsrecht van alle werken die SJH onder zich heeft, ligt bij eiser en deze werken moeten worden teruggegeven.

Over het aantal werken bestaat geen duidelijkheid, echter partner van eiser (tevens werkzaam bij SJH) heeft verklaard dat de 'codelijst YD Kunstuitleen' bestaat, waarop alle werken staan. SJH wordt veroordeeld om alle op de codelijst vermelde werken van eiser (en een afschrift van de codelijst) af te geven.

De vermelding van de naam van eiser op de website als zodanig is niet onrechtmatig. Het enkele feit dat de samenwerking tussen partijen is beëindigd en de verhouding tussen partijen ernstig is verstoord wil nog niet zeggen dat er op de website geen melding meer mag worden gemaakt. Ook niet over de beëindiging van de samenwerking, dit geeft uitsluitend een weergave van de feitelijk situatie waarbij niet grievend over eiser wordt gesproken. De eiser hierdoor schade lijdt, is niet aannemelijk gemaakt.

2.2. Met ingang van 14 augustus 2000 is [eiser] door middel van de zogenoemde banenpoolregeling via de gemeente Amsterdam gedetacheerd geweest bij de Stichting Jonge Honden. Deze samenwerkingsvorm is met ingang van 28 februari 2007 voortgezet door middel van de zogenoemde Pantarregeling. In de detacheringsovereenkomst met de gemeente Amsterdam was de gemeente Amsterdam aangemerkt als werkgever, Stichting Jonge Honden als inlener en [eiser] als gedetacheerde. In de inleenovereenkomst met Stichting Pantar Amsterdam is Stichting Pantar Amsterdam als werkgever aangemerkt, Stichting Jonge Honden als inlener en [eiser] als werknemer. Op 2 oktober 2008 heeft Stichting Pantar Amsterdam de samenwerking met Stichting Jonge Honden voor wat betreft [eiser] per die datum beëindigd.

3.2. [eiser] heeft daartoe gesteld, kort gezegd, dat gedaagden nalaten hun verplichtingen voortvloeiende uit de beëindiging van de samenwerking jegens [eiser] na te komen. Zo moeten zij nog een substantieel bedrag aan [eiser] betalen als zijn aandeel in de opbrengst van de verhuur en verkoop van zijn werken. Daarnaast weigeren gedaagden de werken van [eiser], alsmede de documentatie die betrekking heeft op de registratie en administratie van die werken, die gedaagden nog onder zich hebben, aan [eiser] terug te geven. Volgens [eiser] gaat het daarbij in ieder geval om ongeveer 375 werken. In dit verband heeft hij verwezen naar een door [A] opgemaakt verslag over de mislukte bemiddelingspoging die partijen hebben ondernomen. Bij [eiser] bestaat echter het vermoeden dat het om ongeveer 1000 werken gaat.

Gedaagden moeten in ieder geval voornoemde 375 werken en de bijbehorende administratie aan [eiser] afgeven. Door dat na te laten handelen gedaagden in strijd met het eigendomsrecht van [eiser], dan wel onrechtmatig jegens [eiser]. Bovendien hebben gedaagden tijdens de bemiddeling toegezegd om tot afgifte over te gaan. [eiser] heeft verder gesteld dat hij niet langer met zijn naam op de website van gedaagden vermeld wil staan omdat hij, gezien de handelwijze van gedaagden, niet langer met gedaagden in verband wil worden gebracht.

4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat Stichting Jonge Honden nog werken van [eiser] onder zich heeft, maar wel of Stichting Jonge Honden gehouden is om deze werken aan [eiser] af te geven. Volgens Stichting Jonge Honden is dat voor wat betreft de werken die in de periode van 14 augustus 2000 tot 2 oktober 2008 zijn gemaakt niet het geval omdat in die periode sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen Stichting Jonge Honden en [eiser]. Daarin wordt zij niet gevolgd. De overeenkomsten die in het kader van de samenwerking tussen partijen met de gemeente Amsterdam en later Stichting Pantar Amsterdam zijn gesloten, kunnen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet als een arbeidsovereenkomst tussen Stichting Jonge Honden en [eiser] worden aangemerkt. Met name ten aanzien van de loonbetaling wijkt de arbeidsverhouding tussen Stichting Jonge Honden en [eiser] af van een arbeidsovereenkomst. In de overeenkomsten met de gemeente Amsterdam en Stichting Pantar Amsterdam is geen sprake van rechtstreekse loonbetalingen van Stichting Jonge Honden aan [eiser] maar betaalde Stichting Jonge Honden een inleenfee aan de gemeente Amsterdam en later aan Stichting Pantar Amsterdam, waartegenover voor [eiser] een te ontvangen sociale voorziening stond. In de overeenkomsten is Stichting Jonge Honden ook niet aangemerkt als werkgever van [eiser] maar als inlener. Dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat tussen Stichting Jonge Honden en [eiser] sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst is dan ook niet aannemelijk. Nu het ging om een dienstbetrekking die er primair op was gericht om [eiser] te werk te stellen met behoud van een sociale voorziening onderscheidt deze dienstbetrekking zich tevens van een gewone inleenovereenkomst (zoals bij uitzendkrachten). Vooralsnog kan dan ook niet worden aangenomen dat er sprake is van een dienstbetrekking in de zin van artikel 7 van de auteurswet.

Verder is niet gebleken dat tussen partijen is afgesproken dat het eigendom van de werken, gedurende de samenwerking van partijen is overgegaan van [eiser] op Stichting Jonge Honden. Dat betekent dat vooralsnog kan worden aangenomen dat van alle werken die Stichting Jonge Honden van [eiser] onder zich heeft het eigendomsrecht bij [eiser] ligt en dat deze werken dus aan [eiser] moeten worden teruggegeven.

Gebleken is dat er tussen partijen geen duidelijkheid bestaat over het aantal werken van [eiser] dat Stichting Jonge Honden onder zich heeft en deze duidelijkheid heeft Stichting Jonge Honden desgevraagd ter zitting ook niet willen verschaffen. Wel heeft de partner van [gedaagde 1], die ook werkzaam is voor Stichting Jonge Honden, ter zitting verklaard dat er een zogenoemde ‘codelijst YD Kunstuitleen’ bestaat waarop ook alle bij hun in bezit zijnde werken van [eiser] vermeld staan.

Stichting Jonge Honden zal dan ook worden veroordeeld om de werken van [eiser] die op deze lijst staan en (een afschrift van) de codelijst zelf aan [eiser] af te geven. Daarvoor krijgt zij een termijn van zeven dagen.

Voor het overige is de vordering onder 1 van het petitum van de dagvaarding te onbepaald om toegewezen te kunnen worden.

IEF 12739

Gemeenschapsmodel niet nietig door auteursrecht op oudere kunstwerken

Gerecht EU 14 mei 2013, zaak T-68/11 (Kastenholz / OHMI - Qwatchme (Cadrans de montre)) - dossier
Gemeenschapsmodel. Artikel 25 lid 1 sub f Vo. 6/2002. Beroep op auteursrecht. Internationale verdragen. Beroep strekkende tot vernietiging van beslissing R 1086/20093 van de derde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 2 november 2010 houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling tot afwijzing van de door verzoeker ingestelde vordering tot nietigverklaring van gemeenschapsmodel nr. 602636-0003 (Wijzerplaten). Het beroep wordt verworpen.

Verzoeker heeft in het bijzonder aangevoerd dat het litigieuze model identiek was aan het model van een wijzerplaat dat door het Duitse auteursrecht wordt beschermd, dat gebruikmaakt van de techniek van overlappende gekleurde schijven (Kleuropeenvolging II, 12 uur met een interval van 5 minuten, dat tussen 2000 en 2005 is voorgesteld en bekendgemaakt door de kunstenaar Paul Heimbach).

Overeenkomstig artikel 25, lid 1, sub f, van verordening nr. 6/2002 kan een gemeenschapsmodel nietig kan worden verklaard indien in het model zonder toestemming gebruik wordt gemaakt van een werk dat in een lidstaat auteursrechtelijk is beschermd, en wanneer een houder dat kan verbieden overeenkomstig het recht van die lidstaat. Verzoeker heeft geen enkele aanwijzing verstrekt omtrent de omvang van de auteursrechtelijke bescherming in Duitsland van het aan de oudere kunstwerken ten grondslag liggende idee, zonder zich te beperken tot de bescherming van de concrete vorm of de uiterlijke kenmerken van die werken.

45 Niettemin blijkt uit punt 25 van de bestreden beslissing dat de kamer van beroep het litigieuze model heeft vergeleken met het in punt 5 supra in kleur weergegeven oudere model „Farbfolge II, 12 Stunden im 5-Minuten Takt”, en bij deze vergelijking rekening heeft gehouden met alle aanzichten van het litigieuze model. Uit dat punt 25 blijkt immers dat de kamer van beroep heeft vastgesteld dat in het geval van het litigieuze model „twee tinten of kleuren zichtbaar [waren] op de wijzerplaat op de posities die 12 uur en 6 uur aanduiden” en „vier verschillente tinten zichtbaar [waren] op alle andere tijdstippen”. Zij heeft tevens vastgesteld dat „het oudere model in staat [was] door een gecontroleerde beweging van de wijzers een breed spectrum aan kleuren te produceren, waarvan de combinatie en de intensiteit met de tijd wijzig[den]”. De kamer van beroep is dus overgegaan tot een beknopte beschrijving van de verschillende aanzichten van het oudere model „Farbfolge II, 12 Stunden im 5-Minuten Takt”, dat als enige het mogelijk maakte om onmiddellijk de wijziging van de kleuren en van de intensiteit van de tinten om de vijf minuten te beoordelen, en heeft dat model en het litigieuze model tegenover elkaar geplaatst.

46 Bovendien heeft de kamer van beroep in punt 25 van de bestreden beslissing gepreciseerd dat „twee eenvormige tinten of kleuren niet mogelijk [waren] op de posities die 12 uur en 6 uur aanduiden in de oudere modellen”, hetgeen een belangrijk verschil tussen de conflicterende modellen vormde. De weergave van de wijzerplaat op de positie die 12 uur aanduidt in het litigieuze model, waarbij de ene helft wit en de andere helft zwart is maar beide eenvormig zijn, verschilt van de weergave van het eerste aanzicht, links, van het in punt 5 supra in kleur weergegeven oudere model „Farbfolge II, 12 Stunden im 5-Minuten Takt”, dat een progressieve combinatie van donkere kleuren en wit vertoont. Zoals verzoeker zelf erkent, kan voorts het litigieuze model niet de positie bereiken die 12 uur aanduidt zoals die verschijnt in het oudere model „Farbfolge II, 12 Stunden im 5-Minuten Takt”. Anders dan verzoeker beweert, verschilt ook de positie die 6 uur aanduidt in het litigieuze model, in twee eenvormige grijstonen, van het zevende aanzicht, links, van het oudere model „Farbfolge II, 12 Stunden im 5-Minuten Takt”, dat een progressieve combinatie van rood en groen vertoont, hetgeen leidt tot minstens vier verschillende tinten.

79 Met betrekking tot de door verzoeker aangevoerde inbreuk op het auteursrecht op de oudere kunstwerken dient te worden vastgesteld dat overeenkomstig artikel 25, lid 1, sub f, van verordening nr. 6/2002 een gemeenschapsmodel nietig kan worden verklaard indien in het model zonder toestemming gebruik wordt gemaakt van een werk dat in een lidstaat auteursrechtelijk is beschermd. Op die bescherming kan de houder van het auteursrecht derhalve aanspraak maken wanneer hij dat gebruik van het betrokken model kan verbieden overeenkomstig het recht van de lidstaat dat hem de bescherming verleent.

80 Verzoeker heeft evenwel, ondanks de nationale bepalingen waarnaar hij verwijst in punt 39 van het verzoekschrift, in casu geen enkele aanwijzing verstrekt omtrent de omvang van de auteursrechtelijke bescherming in Duitsland, in het bijzonder met betrekking tot de vraag of de auteursrechtelijke bescherming in Duitsland de reproductie, zonder toestemming, van het aan de oudere kunstwerken ten grondslag liggende idee verbiedt, zonder zich te beperken tot de bescherming van de concrete vorm of de uiterlijke kenmerken van die werken.

81 Zoals de kamer van beroep in punt 32 van de bestreden beslissing heeft opgemerkt, heeft de auteursrechtelijke bescherming overeenkomstig de internationale verdragen inzake auteursrechtelijke bescherming waarbij Duitsland partij is, betrekking op de concrete vorm of de uiterlijke kenmerken van het werk en niet op de ideeën.

IEF 12717

Tonen prototypen huishoudtrappen en voorgenomen verhandeling verboden

Vzr. Rechtbank Den Haag 31 mei 2013, rolnrs. KG ZA 13-290 en KG ZA 13-527 (Altrex tegen ASC Aluminium Scaffolding Company en vd Heuvel Alu Products)
Uitspraak ingezonden door Lars Bakers en Christine Diepstraten, BINGH advocaten.
Auteursrecht. Altrex ontwikkelt, produceert en verhandelt ladders en huishoudtrappen via doe-het-zelf-winkels en bouwmarkten en internet, waaronder de zogenoemde Double Decker in verschillende uitvoeringen in het aantal traptreden.

De Alumexx-handy trappen werden via de sites ASC-bv.nl en rolsteigerskopen.com aangeboden. De voorzieningenrechter oordeelt dat in het geval van de Double Decker er sprake is van een auteursrechtelijk beschermd werk gezien de, kort samengevat, vormgeving van tredekappen, bordesrand en de handgreep en de tooltray. De combinatie van opgesomde creatieve elementen en andere elementen maakt dat er een werk is. De verbodsvordering wordt alleen tegen v/d Heuvel Alu toegewezen voor zover het de Double Decker en hiermee overeenstemmende producten, in ieder geval de Alumexx-handy betreft.

Gedaagde hebben gesteld dat nog geen verhandeling van de Alumexx-handy heeft plaatsgevonden en dat er slechts een klein aantal prototypen voorhanden is. Altrex heeft onvoldoende onderbouwd dat deze trappen al verhandeld zijn. De inbreuk beperkt zich slechts tot het tonen van deze prototypen in het kader van der aanbieding en voorgenomen verhandeling van het product.

2.8. Nadien is de website www.asc-bv.nl aangepast in de zin dat op 28 maart 2013 een nieuwsbericht op de website is geplaats onder het kopje “Levering en productie Alumexxhandy ® uitgesteld”. In het nieuwsbericht is onder meer vermeld dat de werkzaamheden met betrekking tot de productie van de Alumexx-handy tijdelijk worden stilgelegd in afwachting van de uitkomst van de onderhavige procedure. Ook de pagina met de Alumexx-handy op www.rolsteigerskopen.com is niet meer toegankelijk.

 4.6. Gelet op het voorgaande oordeelt de voorzieningenrechter voorshands dat in het geval van de Double Decker sprake is van een auteursrechtelijk beschermd werk, nu in het ontwerp van de Double Decker voldoende elementen zijn aan te wijzen die, gelet op de reeds op de markt beschikbare producten, kunnen worden aangemerkt als het resultaat van creatieve keuzes. De volgende elementen geven naar voorlopig oordeel blijk van creatieve keuzes.
- Bij de vormgeving van de tredekappen, de bordesrand en de handgreep is telkens gekozen voor een min of meer bolle, afgeronde vorm waarin verticale inkepingen zijn aangebracht. Naar voorlopig oordeel is er geen technische noodzaak voor de inkepingen in de tredekappen. Andere huishoudtrappen met tredekappen (zie de door gedaagden in het geding gebrachte afbeeldingen onder 2.9) hebben geen inkepingen in de tredekappen en gedaagden hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door Altrex gekozen ronde vormgeving zonder de inkepingen onvoldoende flexibel zou zijn om de tredekappen aan te kunnen brengen op de treden;
- De bordesrand die breder is dan het bordes zelf en de gehele voorkant van het bordes omvat. Voor de bescherming van lichaamsdelen is deze vormgeving niet noodzakelijk, een anders vormgegeven rand zou dat ook kunnen bewerkstelligen;
- De tooltray, met een afgeronde vormgeving en aan de zijde van de treden en de zijkanten een enigszins uitstekend deel en aan de andere zijde een verder uitstekend deel, voorzien van ribben aan alle zijden. Naar voorlopig oordeel zijn de ribben aan de drie kort uitstekende kanten van de tooltray niet technisch of functioneel vereist; - De langwerpig vormgegeven scharnierkappen, in een van de trapstijlen afwijkend materiaal.

Het verweer van gedaagden dat een aantal van de hiervoor opgesomde elementen functioneel zijn, zoals het gebruik van tredekappen, een handgreep en een tooltray, doet er niet aan af dat er bij de specifieke vormgeving van die elementen voldoende ruimte was voor creatieve keuzes, die op de hiervoor opgesomde wijze zijn gemaakt. Naar voorlopig oordeel zijn de ovale vorm van de voeten en de daarop aangebrachte ribben op zichzelf geen creatieve elementen, omdat beide elementen de trap meer stevigheid geven en dus de veiligheid van de gebruiker bevorderen.

4.12. Gedaagden hebben gesteld dat nog geen verhandeling van de Alumexx-handy heeft plaatsgevonden, er is volgens hen slechts een klein aantal prototypen voorhanden. Altrex heeft haar stelling dat de Alumexx-handy al wel is verhandeld onvoldoende onderbouwd, zodat voorshands aangenomen moet worden dat de auteursrechtinbreuk beperkt is tot het tonen op de website www.asc-bv.nl van de genoemde prototypen in het kader van de aanbieding en voorgenomen verhandeling van het product.

4.15. Naar voorlopig oordeel is onvoldoende aannemelijk geworden dat Aluminium Scaffolding Company zich bezig houdt of dreigt bezig te houden met voorbehouden handelingen. Gedaagden hebben onvoldoende weersproken gesteld dat alleen v/d Heuvel Alu de website www.asc-bv.nl beheert en daarop de Alumexx-handy heeft aangeboden. Dat uit de inschrijving bij de Kamer van Koophandel de indruk kan ontstaan dat Aluminium Scaffolding Company ook handelt in huishoudtrappen of uit het handelsnaamgebruik op de website www.asc-bv.nl de indruk kan ontstaan dat zij die website beheert, is onvoldoende voor toewijzing van een verbod wegens (concreet dreigende) inbreuk.
IEF 12683

Noot: Het leerstuk van de slaafse nabootsing; aanvullende werking, zelfstandige norm

Noot van Sil Kingma, Het leerstuk van de slaafse nabootsing; aanvullende werking, zelfstandige norm, IE-Forum.nl IEF 12683
Een redactionele bijdrage van Sil Kingma, SOLV Samen.
Noot bij:  HR 29 maart, LJN BY8661, IEF 12509 (Broeren tegen Duijsens)
IE-rechten - Voor een succesvol beroep op merk- en modelrechtelijke bescherming, is voorafgaande registratie van het ontwerp vereist. Omdat registratie kosten met zich meebrengt  en ontwerpen in de meubel- en kledingbranche een steeds kortere houdbaarheidsdatum hebben, wordt registratie veelal achterwege gelaten.

Gelukkig is registratie voor verkrijging van een auteursrecht geen voorwaarde. Om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te komen, moet een ontwerp evenwel oorspronkelijk zijn. Verder moet het  op basis van creatieve keuzes van de maker tot stand komen. Overigens vallen (onder andere) door stijl bepaalde kenmerken erbuiten. Dergelijke  kenmerken mag een concurrent, wat het auteursrecht betreft, in beginsel dus ongestraft in zijn ontwerpen overnemen.

In beginsel, want de stijl van een bepaald ontwerp kan wel degelijk bijdragen aan de oorspronkelijkheid ervan. Het feit dat twee ontwerpen die ook overigens in zekere mate overeenstemmen een aantal stijlelementen gemeen hebben, kan daarom van belang zijn voor de vraag of er sprake is van inbreuk. 

(dit artikel is sterk ingekort, lees de gehele bijdrage hier, of klik op de citeerwijze)

 

Stijlelementen
Tot voor kort was het onduidelijk of stijlelementen van door het auteursrecht beschermde ontwerpen voor prestatiebescherming in aanmerking kunnen komen. Aan deze onduidelijkheid lijkt een einde te zijn gekomen. Onlangs lag bij de Hoge Raad namelijk de vraag voor of de onmogelijkheid in het auteursrecht om in een schilderij opgenomen stijlelementen te beschermen, bescherming ervan op basis van het leerstuk van de prestatiebescherming in de weg staat.

Hoewel de Hoge Raad niet geheel uitsluit dat slaafse nabootsing van een stijl of van stijlkenmerken onrechtmatig kan zijn, luidt zijn antwoord op deze vraag bevestigend. Volgens de Hoge Raad laat het recht geen ruimte voor aanvullende bescherming van de maker van een werk op grond van artikel  6:162 BW tegen zogenaamde slaafse nabootsing van een stijl of van stijlkenmerken. Een ander oordeel zou meebrengen dat langs die weg alsnog het resultaat zou worden bereikt dat het auteursrecht heeft willen uitsluiten, aldus de Hoge Raad.

Deze conclusie lijkt mij enigszins kort door de bocht. Hoewel wordt aangenomen dat het leerstuk van de prestatiebescherming het IE-systeem aanvult, geldt het wel degelijk als een aparte zelfstandige norm. Kort gezegd moet worden nagegaan of er een onderscheidend ontwerp met een eigen plaats in de markt is nagebootst waardoor verwarring bij het publiek wordt gesticht of valt te duchten en de nabootser niet alles heeft gedaan om deze verwarring te voorkomen.

Wat mij betreft had de Hoge Raad hier dan ook beter het oordeel van het Hof, dat de norm van de slaafse nabootsing heeft toegepast en in een aantal gevallen oordeelde dat er sprake was van slaafse nabootsing, kunnen volgen.

Sil Kingma

IEF 12681

Virtuele Boteringepoort blijft bewaard

Rechtbank Noord-Nederland 17 mei 2013, LJN CA0939, KZ ZA 13-95 (Eiser tegen Gemeente Groningen)
Uitspraak ingezonden door Harry Smeltekop, Yspeert Advocaten.

Verwijderen kunst en belangenafweging eigenaar. Bij opgravingen in de Groninger binnenstad in 1995 en 1998 kwamen onder andere de restanten bloot te liggen van delen van middeleeuwse stadsmuren en toegangspoorten. Eiser heeft de definitieve opdracht gekregen om een kunstwerk te ontwerpen, 'een virtuele boteringepoort'. Een kunstwerk met neonglas lichtbogen en spotlights. Van meet af aan zijn storingen in de installatie opgetreden. Daarnaast is de installatie van het kunstwerk twee maal beschadigd. In november 2012 heeft het college van B&W het besluit genomen dat het kunstwerk 'een virtuele boteringepoort' zal worden verwijderd. Eiser vordert onder meer een verbod tot verwijdering.

In het licht van de rechtspraak en de literatuur moet worden geoordeel dat de totale vernietiging van een voorwerp waarin een auteursrechtelijk werk is belichaamd, niet kan worden aangemerkt als een aantasting van het werk in de zin van artikel 25 lid 1 aanhef en onder d Aw. Gaat het om unieke exemplaren, zoals hier het geval is, dan kan van de eigenaar onder omstandigheden verlangd worden dat hij slechts tot vernietiging overgaat indien daarvoor een gegronde reden bestaat. Er dient een belangenafweging te worden gemaakt, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad. Vernietiging kan leiden tot misbruik van bevoegdheid. De belangenafweging dient in het voordeel van eiser te worden beoordeeld. De vorderingen tot het verbod van verwijdering wordt toegewezen.

4.2. In het licht van de rechtspraak (vgl. HR 6 februari 2004, LJN AN7830) en de literatuur dienaangaande moet worden geoordeeld dat de totale vernietiging van een voorwerp waarin een auteursrechtelijk beschermd werk is belichaamd, niet kan worden aangemerkt als een aantasting van het werk in de zin van artikel 25 lid 1 aanhef onder d Auteurswet (Aw). Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is daaronder ook te verstaan de verwijdering van een kunstwerk uit de publieke ruimte, dat bestemd was om op de desbetreffende plaats in de publieke ruimte te worden ten toon gesteld. De maker vaneen kunstwerk als hier bedoeld kan dan ook niet uit hoofde van het bepaalde in artikel 25 Aw optreden tegen de verwijdering van het werk door de eigenaar daarvan uit de publieke ruimte.

4.3. Dat betekent niet dat de eigenaar van een voorwerp waarin een auteursrechtelijk beschermd werk is belichaamd steeds vrijstaat dat voorwerp te vernietigen danwel het werk te verwijderen van de plaats in de publieke ruimte waarvoor het bestemd was, en dat de belangen van de maker aan de beschikkingsmacht van die eigenaar steeds ondergeschikt zijn. De vernietiging van een exemplaar van het werk kan immers misbruik van zijn bevoegdheid door de eigenaar opleveren in gevallen als artikel 3:13 lid 2 BW bedoeld, dan wel anderszins onrechtmatig jegens de maker zijn. Ook een derde die een zodanig voorwerp vernietigt, kan daarmee onrechtmatig jegens de maker handelen. Van zodanig misbruik of anderszins onrechtmatig handelen zal eerder sprake zijn naarmate er minder exemplaren van dat werk bestaan. Gaat het om unieke exemplaren, zoals in casu het geval is, dan kan van de eigenaar onder omstandigheden verlangd worden dat hij slechts dan tot vernietiging overgaat indien daarvoor een gegronde reden bestaat en hij zich de gerechtvaardigde belangen van demaker ten minste in zoverre aantrekt dat hij er desgevraagd voor zorg draagt het bouwwerk behoorlijk te doen documenteren, althans de maker de gelegenheid biedt daartoe zelf het nodige in het werk te stellen.

4.4. Bij de vraag of sprake is van misbruik van bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:13 BW moet worden beoordeeld of de eigenaar bij de uitoefening van de bevoegdheid, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.

4.11. Het vorenstaande brengt met zich dat de belangenafweging als bedoeld in artikel 3:13 BW in het voordeel van Milikowski moet uitvallen en dat de vorderingen onder I. voor toewijzing gereed ligt.

Lees de uitspraak LJN CA0939 (pdf)

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Kunstenaar beschermd tegen sloop kunstwerk?)
Hoogenraad & Haak (Verwijdering van kunstwerk kan misbruik van bevoegdheid zijn)

IEF 12674

Algemene indruk: met alle zichtbare zijden rekening houden

Vzr. Rechtbank Den Haag 21 mei 2013 (bij vervroeging), KG ZA 13-291 (Hovicon International B.V. tegen Apparatenfabriek Bereila B.V.)
Uitspraak ingezonden door Alexandra van Beelen, Trip advocaten.

Modelrecht. Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Zowel Hovicon als Bereila houden zich bezig met het ontwerpen, produceren en verhandelen van 'saussystemen'. Hovicon is houder van een Gemeenschapsmodel voor een sausdispenser, 'Hovicon Continental'. Op 27 november 2012 heeft Bereila een eerste prototype van een voor Remia ontwikkelde dispenser aan Remia getoond. Hovicon vordert thans een verbod op productie en verhandeling van deze Bereila-dispenser. Zij voert aan dat de Bereila dispensers inbreuk maken op haar modelrecht en haar auteursrecht met betrekking tot de Hovicon Continental.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wijkt de Bereila-dispenser voldoende af van het model van Hovicon. Er is sprake van een andere algemene indruk. Het betoog van Hovicon dat het ontbreken van de kenmerkende behuizing geen relevant verschil is, aangezien deze niet zichtbaar is in het vooraanzicht, wordt afgewezen. Bij de bepaling van de algemene indruk moet rekening worden gehouden met alle zijden die bij normaal gebruik zichtbaar zijn. De vorderingen van Hovicon worden afgewezen.

4.2. De op het modelrecht gebaseerde vorderingen van Hovicon moeten worden afgewezen omdat de Bereila-dispenser naar voorlopig oordeel een andere algemene indruk wekt bij de geïnformeerde gebruiker dan het model. Niet in geschil is dat de geïnformeerde gebruiker in dit geval een inkoper bij sausfabrikant is of een medewerker van een horecabedrijf.

4.3. De dispenser van Bereila wekt naar voorlopig oordeel een andere algemene indruk bij die geïnformeerde gebruiker omdat bij de dispenser van Bereila, in tegenstelling tot het model, de dikke cilinder met de ruimte voor de sausbokaal en de dunne cilinder met het spuitelement niet zijn opgenomen in één behuizing. Juist de behuizing die beide cilinders omvat is naar voorlopig oordeel karakteristiek voor het model. Het opnemen van de twee cilinders inn één vloeiend vormgegeven behuizing is namelijk in belangrijke mate bepalend voor de 'strakke vormgeving' die, ook volgens Hovicon, kenmerkend is voor het model.

4.4. Het betoog van Hovicon dat het ontbreken van dergelijke behuizing geen relevant verschil is omdat die niet zichtbaar is in het vooraanzicht van de dispenser, moet naar voorlopig oordeel worden verworpen. Bij de bepaling van de algemene indrukken die het model en de dispenser wekken bij de geïnformeerde gebruiker, moet naar voorlopig oordeel worden gelet op alle zijden die bij normaal gebruik zichtbaar zijn. Daaronder valt niet alleen het vooraanzicht, maar ook het bovenaanzicht en zijaanzicht. Ook de vanuit de laatstgenoemde perspectieven waarneembare kenmerken, waaronder het al dan niet gebruiken van één behuizing, dienen dus te worden meegenomen bij vaststelling van de beschermingsomvang.

IEF 12656

Ex parte (x3): Vrees uitholling bewijspositie

Ex parte beschikking Rechtbank Arnhem 20 december 2012 (Il Mito Modegroep B.V. tegen Basic Wear B.V.);    beschikking Rechtbank Almelo 20 december 2012 (Il Mito Modegroep B.V. tegen Moda Italia) ;   beschikking Rechtbank Arnhem 18 december 2012 (Il Mito Modegroep B.V. tegen Rigans B.V.)
Beschikkingen ingezonden door Bert Gravendeel, Gravendeel Advocaten.

Samenvatting uit het verzoekschrift: Ex parte bevel. Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Modelrecht. Auteursrecht. Gerekwesteerden maken inbreuk op de handelsnaamrechten, merkrechten en ongeregistreerde gemeenschapsmodelrechten en auteursrechten van Il Mito op kledingstukken. Il Mito heeft bij beslag een ex parte bevel tot staking van de inbreuk verzocht. Daarnaast heeft zij belang bij de bewijsbescherming en verzoeken zij om inzage/afschrift van bepaalde bescheiden ex art. 843a Rv. jo 1019b jo 1019c RV, beschrijving en monsterneming van de inbreukmakende kledingstukken ex art. 1019b jo 1019d Rv. en conservatoir derdenbeslag op banktegoed van gerekwesteerden. Na sommatie hebben gerekwesteerden de beweerde inbreuk ontkend, maar laten zij de goederen in opslag en zullen zij niet overgaan tot verkoop. Il Mito weet niet of dit zo blijft en om welke hoeveelheden het gaat. Zij vreest verduistering en/of vernietiging zodat hun bewijspositie wordt uitgehold. De voorzieningenrechter wijst de ex parte-verzoeken toe.

IEF 12623

Delfts blauwe Hollandse opdrukken van boertjes en molens zijn gemeengoed

Ktr. Rechtbank Amsterdam 5 september 2012, zaaknr. 1320218 / HA EXPL 12-171 (Bert van Loo Produkties B.V. tegen Souvenirindustrie Buis B.V.)
Uitspraak ingezonden door Titia Deurvorst, Brainich Advocaten.

Geen sprake van verjaring. Delfts blauwe tekeningen zijn ontleend aan eerder werk. Opdrukken van molens zijn gemeengoed. Geen sprake van slaafse nabootsing nu product geen eigen plaats in de markt inneemt.

Van Loo produceert en drijft handel in toeristische producten, waaronder ansichtkaarten, fotoboeken, sleutelhangers en onderzetters. Zij levert onderzetters waarop Delfts blauwe tekeningen van 'boertjes blauw' staan en sleutelhangers met afbeeldingen van molens. Buis is een groothandel in toeristische producten en geeft een catalogus uit. Partijen hebben eerder zaken met elkaar gedaan.

Er is geen sprake van verjaring: artikel 3:310 bepaalt een (subjectieve) verjaringstermijn van vijf jaren nadat de benadeelde met schade en de persoon bekend is geworden. Er komt geen auteursrechtelijke bescherming toe aan de Delfts blauwe tekeningen (boertjes blauw) die zijn ontleend aan eerder bestaand werk en ook de sleutelhangers met Hollandse opdrukken van molen zijn gemeengoed. Een beroep op slaafse nabootsing slaagt evenmin; Van Loo is geen marktleider en heeft geen feiten gesteld op basis waarvan geoordeeld kan worden dat haar producten een eigen plaats innemen.

24. Ten aanzien van de onderzetters heeft Buis onder meer betoogd dat de Delfts blauwe tekeningen niet als oorspronkelijk werk zijn te beschouwen en aan eerder bestaand werk zijn ontleend. De tekeningen zijn volgens Buis gemeengoed. Van Loo heeft dit naar het oordeel van de kantonrechter niet, althans niet voldoende, betwist. Hoewel Van Loo wel heeft gesteld dat zij aan Van Rixoort heeft gevraagd 'Delfts blauwe afbeeldingen' te maken met daarop boertjes en boerinnetjes, heeft zij niet concreet gemaakt waarom de tekeningen aan eerder bestaand werk zijn ontleend en het hierbij gaat om een combinatie van standaard Delfts blauwe Hollandse vormelementen. Gelet hierop acht de kantonrechter onvoldoende gesteld dat er sprake is van een oorspronkelijk ontwerp. Om die reden komt aan de tekeningen op de onderzetters geen auteursrechtelijke bescherming toe.

25. Ten aanzien van de sleutelhangers heeft Buis eveneens betoogd dat Van Loo geen exclusieve rechten heeft nu de vorm, lay-out en de Hollandse opdrukken van molens niet door Van Loo zijn ontworpen maar gemeengoed zijn. (...)

29. Buis heeft hierover aangevoerd dat Van Loo geen marktleider is en de producten geen onderscheidend vermogen hebben. Dit is niet door Van Loo betwist. Van Loo heeft ook geen feiten gesteld op basis waarvan kan worden geoordeeld dat haar producten een eigen plaats in de markt hebben en zich onderscheiden van andere sleutelhangers. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat Van Loo niet, althans onvoldoende, heeft gestelde dat haar producten een eigen plaats in de markt innemen. (...) Zelfs indien derhalve zou worden geoordeeld dat de ontwerpen van Van Loo klakkeloos door Buis zijn overgenomen, zou hiermee nog niet zijn voldaan aan de vereisten voor een geslaagd beroep op slaafse nabootsing.

IEF 12577

Prejudiciële vragen: Valt verkoop via Chinese website onder distributie onder het publiek?

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 25 februari 2013, in zaak C-98/13 (Blomqvist tegen Rolex) - dossier
Prejudiciele vragen gesteld door HØJESTERET, Denemarken.

Auteursrecht. Merkenrecht. Koop op afstand. Verzoeker heeft begin 2010 een horloge besteld via een Chinese website (‘Fashion Watch online’) waar het werd beschreven als ‘Rolex GMT Master II 50th Asian 3186 movement’. Het postpakket wordt hem via Hong Kong toegezonden maar het pakje wordt door de Deense douaneautoriteit onderschept. De Deense Douaneautoriteiten constateren namaak en verzoeker krijgt de vraag of hij instemt met vernietiging van het horloge. Hij weigert omdat hij het horloge legaal heeft gekocht. De merkgerechtigde (Rolex) start een zaak tegen hem om hem te dwingen de vernietiging zonder compensatie te aanvaarden. De rechter in eerste aanleg stelt Rolex in het gelijk op grond van inbreuk op auteurs- en merkrechten. Verzoeker gaat tegen die uitspraak in beroep. Onbetwist wordt er vastgesteld dat verzoeker geen inbreuk heeft gemaakt op auteurs- of merkenwet. De vraag is dan of de Chinese website in Denemarken inbreuk op auteurs- en merkenrecht van Rolex heeft gepleegd, hetgeen weer afhankelijk van hoe de term ‘distributie onder het publiek’ moet worden uitgelegd.

De verwijzende Deense rechter constateert uit de jurisprudentie dat de nationale recht leidend is voor de bepaling of een inbreuk op het auteursrecht is gepleegd en stelt het HvJEU de volgende vragen:

1. Moet artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, aldus worden uitgelegd dat sprake is van „distributie onder het publiek” in een lidstaat van auteursrechtelijk beschermde goederen, wanneer een onderneming via een internetwebsite in een derde land een overeenkomst sluit tot verkoop en verzending van de goederen aan een particuliere koper met een aan de verkoper bekend adres in de lidstaat waar de goederen auteursrechtelijk zijn beschermd, betaling voor de goederen ontvangt en naar de koper op het overeengekomen adres verzendt of is het in die situatie ook een voorwaarde dat de goederen vóór verkoop te koop zijn aangeboden of daarvoor reclame is gemaakt, die is gericht of via een internetwebsite is vertoond aan consumenten in de lidstaat waar de goederen worden geleverd?
2. Moet artikel 5, leden 1 en 3, van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten aldus worden uitgelegd dat sprake is van „gebruik [...] in het economische verkeer” van een merk in een lidstaat wanneer een onderneming via een internetwebsite in een derde land een overeenkomst sluit tot verkoop en verzending van goederen, die zijn voorzien van het merk, aan een particuliere koper met een aan de verkoper bekend adres in de lidstaat waar het merk is ingeschreven, betaling voor de goederen ontvangt en aan de koper op het overeengekomen adres verzendt of is het in die situatie ook een voorwaarde dat de goederen vóór verkoop te koop zijn aangeboden of daarvoor reclame is gemaakt, die is gericht of via een internetwebsite is vertoond aan consumenten in de betrokken lidstaat?
3. Moet artikel 9, leden 1 en 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk aldus worden uitgelegd dat sprake is van „gebruik [...] in het economische verkeer” van een merk in een lidstaat wanneer een onderneming via een internetwebsite in een derde land een overeenkomst sluit tot verkoop en verzending van de goederen, die zijn voorzien van het gemeenschapsmerk, aan een particuliere koper met een aan de verkoper bekend adres in een lidstaat, betaling voor de goederen ontvangt en ze aan de koper op het overeengekomen adres verzendt of is het in die situatie ook een voorwaarde dat de goederen vóór verkoop te koop zijn aangeboden of daarvoor reclame is gemaakt, die is gericht of via een internetwebsite is vertoond aan consumenten in de betrokken lidstaat?
4. Moet artikel 2, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten, aldus worden uitgelegd dat als voorwaarde voor de toepassing in een lidstaat van de bepalingen om „door piraterij verkregen goederen” buiten het vrije verkeer te houden en te vernietigen geldt dat er „distributie onder het publiek” in de lidstaat volgens dezelfde als de in de eerste vraag aangegeven criteria moet zijn geweest? Vijfde vraag Moet artikel 2, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten, aldus worden uitgelegd dat als voorwaarde voor de toepassing in een lidstaat van de bepalingen om „namaakgoederen” buiten het vrije verkeer te houden en te vernietigen geldt dat er „gebruik [...] in het economische verkeer” in de lidstaat volgens dezelfde als de in de tweede en de derde vraag aangegeven criteria moet zijn geweest?

IEF 12562

Professionele en georganiseerde postzegelfraude is auteursrechtinbreuk

Rechtbank Amsterdam 10 april 2013, LJN BZ7002 (PostNL N.V. tegen X)

designblog.rietveldacademieAuteursrecht op postzegels. Voorschot van €2.600.000. Eiseres PostNL is het slachtoffer geworden van professionele en georganiseerde postzegelfraude op grote schaal. Het gaat om vervalsingen van de “Beatrix-zegel” en de “zakenzegel” (de laatste ook bekend als “Van Halem-zegel”), die via meerdere websites te koop werden aangeboden. Gebruik werd gemaakt van geprefrabiceerde stickervellen met meestal één echte postzegel, waardoor de geautomatiseerde controlesystemen van PostNL konden worden omzeild. De rechtbank oordeelt dat gedaagden, twee bedrijven en twee natuurlijke personen (directeuren van de betreffende bedrijven) in groepsverband hebben samengewerkt en aldus inbreuk hebben gemaakt op het auteursrecht van PostNL en ook anderszins onrechtmatig hebben gehandeld. De totale omvang van de schade moet in een aparte procedure worden vastgesteld, wel wordt alvast een voorschot van € 2.600.000,- toegewezen. Ook moeten alle nog aanwezige vervalste zegels aan PostNL worden afgegeven.

2.1.  PostNL is in Nederland op grond van de Postwet als enige exclusief gerechtigd om postzegels te vervaardigen, te verspreiden en ter verspreiding in voorraad te houden. Daarnaast beschikt PostNL over een exclusieve licentie van de auteursrechthebbenden om de verschillende ontwerpen van postzegels als postzegel uit te geven.

2.4.  Medio 2011 werd PostNL door bedrijven geattendeerd op mogelijk gebruik van valse postzegels. Uit onderzoek dat PostNL vervolgens heeft uitgevoerd is gebleken dat op grote schaal valse postzegels in omloop zijn die op professionele wijze zijn vervaardigd en op het eerste gezicht niet van echt zijn te onderscheiden. De valse postzegels lichtten niet helder op onder fluorescerend licht, zoals dat wel het geval is bij originele postzegels. Verder reflecteerden de valse postzegels licht, terwijl originele postzegels dit niet doen omdat zij voorzien zijn van een matte fosforlaag die reflectie voorkomt. Tenslotte hadden de valse postzegels een andere kartering en mate van scheuring dan de originele postzegels. Het betreft hier vervalsingen van de postzegels met daarop het portret van H.M. de Koningin, ontworpen door [C] (hierna [C]), op basis van een fotografisch portret gemaakt door [D] (hierna [D]) en waarvan de typografie van letters en cijfers zijn ontworpen door [E] (hierna [E]). Daarnaast gaat het om vervalsingen van de zogenoemde zakenzegel (de Van Halem-zegel) van 44 eurocent, ontworpen door [F] (hierna [F]). De valse postzegels waren op geprefabriceerde stickervellen geplakt (variërend in totale waarde) met meestal één echte postzegel, waarmee de geautomatiseerde controlesystemen van PostNL konden worden omzeild.

2.5.  [C], [D] en [E] hebben hun auteursrechten niet overgedragen aan PostNL. Zij hebben PostNL op 16 december 2011 gemachtigd namens hen op te treden. [F] heeft haar auteursrechten op het ontwerp van de [F] zegel wel aan PostNL overgedragen.

4.14.  Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat [B] en [Y] op belangrijke onderdelen geen gemotiveerd verweer hebben gevoerd, reden waarom PostNL wordt gevolgd in haar stelling dat [Y] en [B] samenwerkten met [X] en [A] in de postzegelfraude en daarmee eveneens inbreuk hebben gemaakt op de auteursrechten van PostNL en onrechtmatig jegens PostNL gehandeld.

4.18.  De rechtbank stelt voorop dat aannemelijk is dat PostNL door het onrechtmatig handelen van [X] c.s. enige schade heeft geleden. Krachtens artikel 27a lid 1 Auteurswet (Aw) kan naast schadevergoeding ook aanspraak gemaakt worden op de ten gevolge van de inbreuk gemaakte winst. Voor zover PostNL heeft betoogd dat zij beide vorderingen tegelijkertijd zou kunnen innen, wordt zij in dit betoog niet gevolgd.

Dwangsom en sterke arm
4.23.  De gevorderde dwangsom genoemd in 3.1 onder 21 is eveneens toewijsbaar, met dien verstande dat deze zal worden gematigd en gemaximeerd als na te melden. De gevorderde bepaling genoemd in 3.1 onder 22 dat de bevelen, voorzieningen en verboden ten uitvoer gelegd kunnen worden met behulp van de sterke arm wordt afgewezen. PostNL heeft onvoldoende concreet toegelicht ten aanzien van welke bevelen, voorzieningen en verboden deze bijstand noodzakelijk is en daarnaast heeft zij onvoldoende gesteld om aan te nemen dat de gevorderde dwangsom niet voldoende prikkel zou zijn om de veroordeling in dit vonnis na te komen.

Op andere blogs:
Quafi (Uitspraak: postzegelfraude: Postnl. produceert 41 vorderingen!)