DOSSIERS
Alle dossiers

Vormgeving  

IEF 12472

Hergebruik van in opdracht gemaakte ontwerpen na faillissement

Rechtbank Middelburg 31 oktober 2012, LJN BZ5165 (X tegen De Vey Mestdagh Beheer B.V.)

Auteursrecht. Overeenkomst van opdracht. Faillissement opdrachtgever. Hergebruik. Algemene voorwaarden. Bewijs.

Ontwerper X heeft in opdracht gedurende een tiental jaren ontwerpen gemaakt voor De Vey(oud). De Vey is in faillissement verklaard. Op de facturen aan De Vey zijn tenminste twee jaar vóór het faillissement algemene voorwaarden van toepassing verklaard en de vindplaats op een website opgenomen. Daarin staat een bepaling over IE-rechten, gebruik, licenties en naamsvermelding. De oude voorwaarden waren gedurende de jarenlange relatie tussen auteur en opdrachtgever tussentijds vervangen. Gelet op de omstandigheden van het geval zijn die nieuwe voorwaarden van toepassing hoewel zij nooit aan de opdrachtgever zijn overhandigd, maar wel beschikbaar zijn via internet en vermeld op de regelmatig verzonden facturen.

Krachtens de algemene voorwaarden is het de opdrachtgever niet (langer) toegestaan het ontwerp te gebruiken en er kon geen gebruiksrecht worden overgedragen aan De Vey(nieuw). Niettemin heeft De Vey na het faillissement de ontwerpen zonder toestemming van ontwerper onrechtmatig gebruikt, want het is in strijd met artikel 1 jis 12,13,14 en 25 van de Auteurswet en met de algemene voorwaarden wel openbaar gemaakt en verveelvoudigd. Op grond van de algemene voorwaarden wordt De Vey tot betaling van drie maal het overeengekomen honorarium aangesproken. De ontwerper levert twee lijsten in met ontwerpen die zij voor De Vey heeft gemaakt (klik op afbeelding voor vergroting).

De rechtbank bespreekt de ontwerpen van deze lijsten stuk voor stuk en komt tot de conclusie dat De Vrey op bepaalde ontwerpen inbreuk heeft gepleegd en op anderen weer niet. Ook staat de rechtbank enerzijds De Vey toe bewijs te leveren ten aanzien van de Posten 04 tot met 06, 12 tot en met 17 en 23 en anderzijds de ontwerper om bewijs te leveren ten aanzien van de Posten 32, 36, 41, 45, 51, 58 en 64.

De reconventionele vordering, dat ontwerper klanten van De Vey zou hebben benaderd, wordt afgewezen. Ontwerper heeft eenmalig met behulp van het telefoonboek en de Gouden Gids een mailing aan potentiële klanten verzonden, het staat hem vrij om dat te doen.

Ad lijst I:
4.5.1  Gelet op het sub 4.2. overwogene is van belang of de gestelde inbreuken door De Vey na het faillissement van De Vey-oud hebben plaatsgevonden zoals [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] stelt maar door De Vey is betwist. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] zal zijn stelling op dat punt dienen te bewijzen.
4.5.2.  Voor het geval [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] in dat bewijs zou slagen overweegt de rechtbank thans reeds als volgt ten aanzien van een aantal posten van lijst I.
a. Post 1, 3, 8, 27 en 28: dat een ontwerp niet door de klant in gebruik is genomen vormt geen weerlegging van de stelling dat De Vey inbreuk zou hebben gemaakt op het auteursrecht van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,]
b. Post 2: het verweer faalt omdat het evenmin een weerlegging oplevert van de gestelde inbreuk
c. Posten 04 tot met 06, 12 tot en met 17 en 23: De Vey heeft aangevoerd dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] voor die ontwerpen is betaald. Dat blijkt niet uit de door haar overgelegde facturen; De Vey zal in de gelegenheid worden gesteld dat te bewijzen door betalingsbewijzen over te leggen. Zij kan dat bij akte doen, uit een oogpunt van proceseconomie te nemen vóórdat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] overgaat tot het leveren van bewijs als vermeld onder 4.3.2.
d. Post 04 tot en met 06 en 23: behoudens het verweer dat is betaald wordt het gebruik erkend
e. Post 07: dat de klant failliet is houdt geen weerlegging in van de gestelde inbreuk door De Vey.
f. Post 09 tot en met 22, 24 en 26: Tegenover de stelling dat van een onbetaald ontwerp gebruik is gemaakt is het verweer dat dat gebruik éénmalig was ontoereikend.
g. Post 25: het verweer is te vaag: voor zo ver De Vey heeft willen betogen dat het niet om een werk met een eigen, oorspronkelijk karakter gaat in de daar in de jurisprudentie inzake auteursrecht gegeven betekenis is het onvoldoende onderbouwd.
h. Post 29: naast het sub 4.5.1. weergegeven verweer geen afzonderlijk verweer gevoerd

4.6. Ad lijst II:
4.6.1  [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] heeft voor zijn stelling dat De Vey inbreuk heeft gemaakt op zijn auteursrecht verwezen naar productie 6 bij dagvaarding waarin de gestelde inbreuk gespecificeerd wordt toegelicht aan de hand van afbeeldingen van het originele bestand en, op enkele uitzonderingen na, een korte schriftelijke toelichting en een afbeelding van het gewraakte gebruik. De grondslag van zijn vordering is daarmee voldoende duidelijk en De Vey heeft ook gespecificeerd verweer gevoerd. Het verweer dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] onvoldoende heeft aangegeven waarop hij zijn vordering grondt wordt verworpen.

4.6.2.   Met betrekking tot de afzonderlijke posten op lijst II overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar hetgeen zij onder 4.2. van dit vonnis al heeft overwogen, als volgt:

a. Posten 30, 47,54, 63 en 66: [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] heeft niet nader aangegeven waarom de gestelde inbreuk aan De Vey kan worden verweten. Gelet op het verweer dat de betrokken bedrijven geen klant zijn van De Vey zal de vordering met betrekking tot deze posten worden afgewezen.
b. Posten 31,33,34, 38,39,42,55 en 61: [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] heeft niet nader aangegeven waaruit de inbreuk zou bestaan. Uit de overgelegde foto’s is een inbreukmakende aanpassing niet af te leiden. Gelet op het gevoerde verweer zal de vordering met betrekking tot deze posten worden afgewezen.
c. Posten 37. 48, 50, 52, 53, 56, 57, 59 en 62: het gaat hier kennelijk om inbreuken door gebruik op de sites van derden, mogelijk (eerder) klant van De Vey-oud of De Vey. Nu [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] niet heeft aangegeven waarom De Vey van dat gebruik een verwijt kan worden gemaakt zal de vordering met betrekking tot deze posten worden afgewezen.
d. Post 32, 41,45, 51 en 64: de rechtbank begrijpt het verweer van De Vey telkens aldus dat van een eigen, oorspronkelijk werk in de zin van de Auteurswet geen sprake is. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] zal worden toegelaten te bewijzen dat hij als de maker in de zin van de Auteurswet van de betreffende werken kan worden aangemerkt; de rechtbank begrijpt dat het bij post 32 met name om de gebruikte vrouwenfiguur gaat. Indien hij slaagt in dat bewijs staat vast dat van een inbreuk op zijn auteursrecht sprake is nu De Vey het gestelde gebruik niet heeft betwist.
e. Post 35: dat de site voortdurend werd aangepast tijdens de relatie met De Vey-oud vormt onvoldoende weerlegging van de gestelde inbreuk door De Vey. Met betrekkking tot de inbreuk in de advertentie is geen verweer gevoerd. De gestelde inbreuken staan daarmee vast.
f. Post 36: gelet op het verweer dat sprake is van nieuwe toepassingen van een reeds bestaande, niet door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] ontworpen, huisstijl zal [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] worden toegelaten de gestelde inbreuk te bewijzen.
g. Post 40: dat vormstijl en logo door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] zijn ontworpen is niet weersproken,
evenmin als het gebruik door De Vey. Anders dan De Vey is naar het oordeel van de rechtbank dat gebruik inbreukmakend.
h. Post 43 en 44: dat het restaurant niet meer bestaat, respectievelijk geen klant (meer) is van De Vey vormt onvoldoende betwisting van de gestelde inbreuken zodat die vaststaan.
i. Post 49: de rechtbank ziet (briefpapier) geen inbreuk en ziet voor het overige geen verschil met de vordering onder post 32. De vordering zal met betrekking tot deze post worden afgewezen.
j. Post 58: Gelet op het verweer zal [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] worden toegelaten te bewijzen dat hij de maker van het logo en de huisstijl is. Indien hij daar in slaagt staat de gestelde inbreuk met betrekking tot de advertenties vast.
k. Post 60: Het verweer vormt onvoldoende betwisting van de gestelde inbreuk zodat die vaststaat.
l. Post 65: De gestelde inbreuk - gebruik van het ontwerp voor een brochure ruimer dan is bedoeld, namelijk op infomappen - is niet betwist zodat die vaststaat

4.7.  Uit het voorgaande volgt dat De Vey zal worden toegelaten te bewijzen dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] voor een aantal ontwerpen, vermeld op lijst I is betaald. Zij kan dat doen bij akte waarop [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,], eveneens bij akte kan reageren. Bij die akte kan [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] tevens aangeven of hij bewijs wil leveren door middel van bescheiden of door getuigen. De rechtbank zal elke verdere beslissing aanhouden.

in reconventie
3.5.   [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] betwist dat hij klantenbestanden van De Vey-oud heeft gekopieerd of overgenomen. Hij erkent éénmalig met behulp van het telefoonboek en de Gouden Gids een algemene mailing te hebben verzonden aan een groot aantal potentiële klanten waar onder mogelijk ook klanten van De Vey-oud. Er bestond geen arbeidsrechtelijke relatie tussen hem en De Vey-oud en hij is met De Vey-oud geen relatie-, concurrentie- of geheimhoudingsbedingen overeengekomen.

4.8.  Tussen partijen staat als door De Vey onweersproken vast dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] niet in dienst was van De Vey-oud en dat geen afspraken waren gemaakt betreffende non-concurrentie, geheimhouding of het benaderen van relaties. Het is overigens de vraag of De Vey zich op dergelijke afspraken zou kunnen beroepen. Het stond [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] dus in beginsel, zeker jegens De Vey, vrij zich tot potentiële klanten te richten, óók als die eerder klant waren van De Vey-oud. Dat kan anders zijn indien dat op jegens De Vey onrechtmatige wijze zou gebeuren. De Vey wijst enerzijds op de formulering in de brief die een faillissement van De Vey zou suggereren. Die suggestie leest de rechtbank niet in de bewuste brief, die is geschreven op 23 november 2010, kort ná het faillissement van De Vey-oud en verwijst naar het faillissement van “De Vey Mesdagh”. Zeker voor relaties van De Vey-oud moet duidelijk zijn geweest dat daarmee De Vey-oud en niet De Vey werd bedoeld. Daarnaast stelt De Vey dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] “blijkbaar” klantenbestanden van De Vey-oud heeft gekopieerd, hetgeen door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] is betwist. De Vey biedt van die al niet al te stellig geformuleerde stelling niet concreet bewijs aan zodat de rechtbank aan die stelling voorbij gaat. De vorderingen zullen worden afgewezen.
IEF 12459

Vormgeving en print van het kleedje

Rechtbank van Koophandel Gent 31 januari 2013, A/11/01938 (French West Inc. en BVBA Beautiful Day tegen NV BIMEKO)

Uitspraak ingezonden door Dieter Delarue, Allen & Overy LLP.

Auteursrecht. Fashion. French West heeft een kledinglabel Halé Bob, dat zich richt tot het hogere en meer luxueuze prijssegment in de markt. Beautiful Day is haar verdeler in de Benelux. Bimeko heeft als importeur-groothandelaar confectiekledij op de markt gebracht. Zij verklaart deze te hebben aangekocht in Shanghai, China.

De samenvoeging van bestaande en banale elementen zorgen voor een originele vormgeving van de kleedjes (voor de Nederlandse lezer: jurkjes). Verweerster kopieert het originele ontwerp en/of originele print en nemen de essentiële kenmerken over.

De door eiseressen gevorderde publicatiemaatregel komt de rechtbank irrelevant voor nu de verkoop van de litigieuze kleedjes is gestopt en de litigieuze kleedjes zijn teruggeroepen en partijen een dadingsovereenkomst hebben gesloten.

De rechtbank verklaart voor recht dat er inbreuk op auteursrechten is gepleegd op genoemde kledij. Zij verbiedt verweerster reclame te maken op straffe van een dwangsom en veroordeeld verweerster om een forfaitaire som van € 100.000 te betalen.

3.2. (...) ln deze omstandigheden besluit de rechtbank dat zowel de vormgeving van het kleedje met referentienummer 9BOL6585, de uitwerking van de meest succesvolle print waarin dit kleedje wordt uitgevoerd, als de vormgeving van het kleedje met referentienummer 9CBJ6527 origineel zijn. Hiertoe worden verschillende, soms bestaande en soms zelfs op zich banale elementen samengevoegd, zoals blijkt uit de door eiseressen opgesomde en door de rechtbank weerhouden kenmerken. Deze creatieve combinatie van elementen is origineel en vormt de uitdrukking van een eigen intellectuele inspanning van de ontwerper van de kleedjes, die derhalve origineel zijn en auteursrechtelijke bescherming genieten.

3.4. Een vergelijking van de oorspronkelijke kleedjes van eiseressen en de kleedjes in de uitvoeringen van verweerster toont aan dat deze laatsten de vormgeving van het originele ontwerp en/of de originele print van het BOLkleedje van eiseressen copiëren, en de essentiële en specifieke kenmerken ervan op een identieke dan wel gelijkwaardige wijze overnemen.

Het feit dat er enkele minimale verschillen zijn, doet geen afbreuk aan het zeer gelijkend totaalbeeld van de oorspronkelijke kleedjes van eiseres en de kleedjes in de uitvoering van verweerster.

In deze omstandigheden besluit de rechtbank tot een auteursrechtelijke inbreuk door verweerster op de auteursrechten die eiseressen laten gelden, en dit door de verkoop van de kleedjes uit haar collectie met referentienummers "X900", "X902", "X905" en "X906".

IEF 12426

Verschillende bekende elementen uit het Umfeld samengevoegd in fietsmanden

Vzr. Rechtbank Den Haag 12 maart 2013 C/09/433647 / KG ZA 12-1438 Basil B.V. tegen Burgers Lederwarenfabriek Wijchen B.V.)

Uitspraak ingezonden door Thera Adam-van Straaten, Kneppelhout & Korthals N.V..

Auteursrechten. Niet-ingeschreven gemeenschapsmodelrechten, slaafse nabootsing. Beslagrecht (beperkt).

Basil ontwikkelt en verkoopt fietsmanden onder het merk BASIL (Denton, Dorset, Dalton-fietsmandenserie). Burgers is eveneens actief in de handel in artikelen voor rijwielbranche, waaronder fietsmanden (Java, Sabah en Bali- de New Looxs fietsmandenserie). Naar aanleiding van een emailcorrespondentie heeft Basil de Douane verzocht op de treden in de zin van art. 5 Anti-Piraterij Verordening.

Burgers wordt niet gevolgd in haar betoog dat Basil slechts uit het Umfeld reeds verschillende bekende elementen heeft samengevoegd en dat daardoor de Denton te weinig oorspronkelijk zou zijn. Keuzes kunnen ook bestaan in het op een bepaalde manier combineren van (deels) al bekende elementen. De conclusie luidt dat naar voorlopig oordeel de (relatief lage) drempel voor auteursrechtelijke bescherming (net) wordt gehaald. Van een inbreuk door New Looxs' Java op de Basil Denton is sprake in het geval (zie r.o. 4.14 e.v.). Er is geen inbreuk door de Sabah en Bali met respectievelijk de Denton en Dalton (4.15, 4.16).

De overige aangedragen grondslagen te weten het niet-ingeschreven gemeenschapsmodelrecht en slaafse nabootsing, bieden Basil slechts bescherming tegen namaak / één-op-één kopie, maar daarvan is geen sprake.

Er is onduidelijkheid over de precieze inhoud van de container met de beslagen zaken, waarin zich mogelijk een nieuw, enigszins gewijzigde uitvoering van de Java bevindt, en Basil heeft voldoende belang bij afgifte van de zaken. Dit wordt beperkt tot maximaal drie exemplaren van ieder daarin voorkomend model New Looxs Java. Een verschillende kleur wordt tevens als een ander model aangemerkt. De voorzieningenrechter gebiedt de staking van inbreuk in de EER en recall-actie en plaatsing van dat bericht op haar website gedurende 4 weken.

4.14. Voorshands oordelend is daarvan sprake. Ook de New Looxs Java bezit twee lederen banden die het deksel aan de achterzijde met de rieten mand verbinden en kennen een vormgeving die overeenstemt met die van de Basil Denton; zij zijn immers voorzien van, per band, twee opvallende kruissteken. Ook de lederen band die is bevestigd aan de voorkant van het deksel en die doorloopt naar de voorzijde van de mand, kent een dergelijke kruissteek. Op de plaats waar het oog van de verticale band samenvalt met het op de voorzijde van de mand aangebrachte kruisslotje, loopt, net als bij de Basil Denton, een horizontale band, waarop, aan weerszijden van de verticale band, twee kruissteken zijn aangebracht. De mand van Burgers verschilt alleen hierin dat de beide zijkanten van de mand geen handvat kennen dat van een (PU-)lederen omhulsel is voorzien, terwijl de onderzijde van het handvat niet recht maar iets rond loopt. Deze verschillen zijn evenwel niet zodanig dat zij zorgen voor een afwijkende, niet met Basil Denton overeenstemmende, totaalindruk. Dat New Looxs Java slechts zes staanders telt, zoals Burgers nog heeft aangevoerd, maakt dit niet anders. Hetzelfde geldt voor het gebruik van echt leer ten opzichte van PU. De conclusie is dan ook de New Looxs Java inbreuk maakt op het auteursrecht ten aanzien van de Basil Denton.

4.19. Nu hiervoor de New Looxs Java voorshands inbreukmakend is geoordeeld en derhalve van de vereiste rechtsbetrekking kan worden uitgegaan, heeft Basil op zich rechtmatig belang bij afgifte voor zover dit kan dienen tot staving van de gestelde inbreuk. De vraag kan echter worden gesteld welk belang Basil daarbij nog heeft nu zij die inbreuk in dit geding, mede aan de hand van een model van het inbreukmakende product, al genoegzaam heeft onderbouwd. Ter zitting is echter verwarring ontstaan over de precieze inhoud van de container met de beslagen zaken. Burgers heeft bij monde van haar statutair directeur Z aanvankelijk verklaard dat zich in de container slechts modellen bevinden van de New Looxs Java en de New Looxs Sabah in een ‘black-wash’ uitvoering, terwijl Basil aan de hand van de foto’s van de douane in de veronderstelling verkeert dat het om alleen bruine modellen zou gaan. Bij dit alles komt dat Burgers ter zitting ook nog een nieuwe, enigszins gewijzigde uitvoering van de New Looxs Java in een zwarte kleurstelling heeft laten zien, die Basil nog niet eerder had gezien en waarvan onduidelijk is of dit model zich ook in de beslagen partij bevindt. Onder die omstandigheden heeft Basil naar voorlopig oordeel voldoende belang bij afgifte, zij het dat afgifte van alle zaken uit de container niet proportioneel wordt geacht voor het te bereiken doel, zodat zij wordt beperkt tot maximaal drie exemplaren van ieder daarin voorkomend model New Looxs Java (een verschillende kleur tevens als een ander model aanmerkend), zoals in het dictum te bepalen. Het kennelijke argument van Basil dat (volledige) afgifte ook dient ter vaststelling van de omvang van de inbreuk en de geleden schade, maakt het vorenstaande niet anders nu daarbij het spoedeisend belang niet kan worden ingezien: zulks kan immers eerst in de hoofdzaak in het kader van de begroting van de schade aan de orde komen indien definitief is vastgesteld dat inbreuk heeft plaatsgevonden.

4.20. De gevorderde afgifte wordt geweigerd ten aanzien van de New Looxs Sabah en Bali. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de overeenstemmingsvraag (Denton - Sabah) respectievelijk trivialiteit van het ontwerp (Dalton – Bali) wordt voorshands niet ingezien dat een inbreukvordering ter zake enige kans van slagen heeft zodat ook niet van de bij een inzagevordering aan te leggen (minder zware) maatstaf van een redelijk vermoeden van inbreuk is uit te gaan.

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Piraterij en fietsmanden)

IEF 12398

Verschillen tussen de logo's van kinderspeelparadijzen

Ktr. Bergen op Zoom Rechtbank Zeeland-West-Brabant 27 februari 2013, LJN BZ2695 (Ballorig BV tegen Kinderspeelparadijs Balleland Roosendaal BV)

Als randvermelding. Huur bedrijfsruimte; exploitatie kinderspeelparadijs; franchiseovereenkomst; kernbeding; exclusief afnamebeding; ontbinding en ontruiming; reflexwerking. Geen inbreuk op auteursrecht van het logo en onrechtmatige daad.

Gedaagde huurt een bedrijfsruimte van eiseres en exploiteert daar een kinderspeelparadijs. Tussen partijen is een franchiseovereenkomst gesloten. In de huurovereenkomst bedrijfsruimte is een exclusief afnamebeding overeengekomen ter zake horecaproducten die de franchisenemer moet afnemen bij een door de franchisegever aan te wijzen leverancier op straffe van een contractuele boete. Franchisegever is van leverancier gewijzigd, maar de franchisenemer blijft de horecaproducten bij de voormalige leverancier betrekken. Het exclusieve afnamebeding dient als een kernbeding te worden beschouwd en niet als een algemene voorwaarde. De grijze en zwarte lijst van (vermoedelijk) onredelijk bezwarende bedingen zijn derhalve niet van toepassing. Evenmin is sprake van reflexwerking nu gedaagde niet een met een consument vergelijkbare positie inneemt. Naleving van het exclusieve afnamebeding is niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Nu gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van dit beding heeft zij de contractuele boete verbeurd en wordt dit deel van de vordering toegewezen. (...)

Eiseres heeft voorts gevorderd dat gedaagde de auteursinbreuk op de door haar gehanteerde logo's dient te staken. De verschillen tussen de logo's van beide partijen zijn echter zodanig dat de totaalindrukken dermate verschillend zijn, dat niet kan worden gesproken van een inbreuk op het auteursrecht van eiseres. Deze vordering wordt derhalve afgewezen alsmede het op diezelfde grond gevorderde verbod tot staking van de auteursinbreuk wegens onrechtmatig handelen.

3.17. (...) De door Ballorig gebruikte logo’s kenmerken zich onder meer door een reeks verspringende gekleurde ballen in de kleuren rood, geel, groen, blauw, oranje, roze en paars. In deze ballen staan in het wit de letters vermeld van het woord “Ballorig”, te weten één letter per bal. Deze logo’s hebben door voornoemde elementen een eigen en oorspronkelijk karakter en dragen het persoonlijk stempel van de maker dat het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes. De logo’s dienen derhalve te worden aangemerkt als auteursrechtelijk beschermd werk als bedoeld in artikel 10 Aw.
3.18. (...) Hoewel het door Speelparadijs Roosendaal gehanteerde logo overeenstemmende elementen vertoont met de logo’s van Ballorig (beide vertonen een reeks verspringende gekleurde ballen in de hiervoor onder punt 3.17 genoemde kleuren), is hiervan in het onderhavige geval geen sprake. Het logo van Speelparadijs Roosendaal vertoont naast de ballenreeks een clown die bij de logo’s van Ballorig ontbreekt. Tevens zijn bij het logo van Speelparadijs Roosendaal de letters van het woord “Balleland” in de kleur blauw afgebeeld (en niet in het wit) en staan deze letters niet in de ballen afgebeeld met één letter per bal, maar aaneengesloten weergegeven vóór de ballenreeks. Bovendien geldt, dat de woorden “Ballorig” en “Balleland” die in de te onderscheiden logo’s staan afgebeeld, van elkaar verschillen. Deze verschillen zijn zodanig dat de totaalindrukken van de betreffende logo’s dermate verschillend zijn, dat niet kan worden gesproken van een inbreuk op het auteursrecht van Ballorig. De vordering van Ballorig, dat Speelparadijs Roosendaal wordt geboden de auteursinbreuk op de Ballorig logo’s te staken en gestaakt te houden op straffe van een dwangsom, behoort dan ook te worden afgewezen.
Op andere blogs:
Dirkzwager (Oud-franchisenemer van Ballorig pleegt geen auteursrechtinbreuk)
IEF 12367

Meest karakteristieke kenmerk van vormgeving is niet terug te vinden

HR 22 februari 2013, LJN BY1529 (Stokke AS. en Stokke Nederland B.V. tegen H3 Products c.s.)

Uitspraak ingezonden door Tobias Cohen Jehoram en Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek.

In navolging van IEF 9475, IEF 7465 en IEF 11838. Auteursrecht. Vormgeving. Nabootsing (art. 13 Aw). Stokke produceert en verkoopt de Tripp Trapp stoelen. H3 Products produceert en levert diverse baby- en kinderartikelen, waaronder kinderstoelen ('Carlo').

De vormgeving van de Carlo houdt voldoende afstand van die van de Tripp Trapp en kan niet als (ongeoorloofde) nabootsing daarvan in de zin van art. 13 Auteurswet worden aangemerkt. De vormgeving van de Carlo wordt geabstraheerd van de uiterlijke kenmerken, die in zijn geheel of in overwegende mate bepaald zijn door de gebruiksbestemming van de Tripp Trapp, dan blijft over de strakke cursieve L-vorm van het "frame" van de stoel. De keuze voor deze vorm heeft geen effect op de functionaliteit van de stoel en valt aan te merken als creatieve inbreng van de maker. Het strakke karakter van de vormgeving, dat als meest karakteristieke kenmerk van de Tripp Trapp kwalificeert, is in de Carlo niet terug te vinden.

Elementen die louter een technisch effect dienen of te zeer het resultaat zijn van een door technische uitgangspunten beperkte keuze, zijn van bescherming uitgesloten. Door deze uitsluiting zou de industriële vormgeving ten onrechte buiten het bereik van het auteursrecht geplaatst worden. Voor zover de stijlelementen en keuzes van de Tripp Trapp in belangrijke mate door techniek en bruikbaarheid zijn ingegeven, zijn deze daarmee nog niet noodzakelijk voor het verkrijgen van een technisch effect, en mogen daarom bij de beoordeling van de totaalindruk niet buiten beschouwing blijven.

Het oordeel van het Hof geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, aldus de Hoge Raad. Het hof heeft geoordeeld dat van een schending van de morele rechten van Opsvik geen sprake is op de enkele grond dat de Carlo geen verveelvoudiging vormt. De vormgeving van de Carlo houdt voldoende afstand van die van de Tripp Trapp, hierin ligt besloten dat geen sprake is van misvorming, verminking of andere aantasting van het werk die nadeel zou kunnen toebrengen aan de eer of de naam van Opsvik.

Het hof heeft het vonnis vernietigd en de vorderingen van Stokke c.s. afgewezen, voor recht verklaard dat de Carlo geen inbreuk maakt op de auteursrechten van Stokke c.s. met betrekking tot de Tripp Trapp en Stokke c.s. veroordeeld tot vergoeding aan H3 Products c.s. van schade en van de kosten van het geding.


Leestips:

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (...)
(v) De Carlo bestaat eveneens uit de onder (ii) genoemde elementen, met dien verstande echter dat het staand en op de grond rustend "frame" van de stoel niet vervaardigd is uit (schuin afgesneden) rechte stukken hout maar uit twee aan de bovenzijde licht gebogen (hout)delen die aan de onderzijde met een bocht doorlopen in het "liggende" gedeelte daarvan, dat eveneens licht gebogen is.

3.2 In dit geding vorderen Stokke c.s., kort gezegd, een verklaring voor recht dat met het verveelvoudigen of openbaarmaken van de Carlo inbreuk wordt gemaakt op de auteursrechten van Stokke c.s. op de Tripp Trapp, een bevel aan H3 Products deze inbreuk te staken en gestaakt te houden, met nevenvorderingen, schadevergoeding en vergoeding van de volledige proceskosten op de voet van art. 1019h Rv. H3 Products c.s. hebben zich verweerd en in reconventie gevorderd een verklaring voor recht dat de Carlo geen inbreuk maakt op de auteursrechten van Stokke c.s., alsmede vergoeding van schade en van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten.

De rechtbank heeft de vorderingen van Stokke c.s., voor zover gebaseerd op hun exploitatierechten, toegewezen en de vorderingen in reconventie afgewezen.

3.3. Het hof heeft het vonnis vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van Stokke c.s. afgewezen, voor recht verklaard dat de Carlo geen inbreuk maakt op de auteursrechten van Stokke c.s. met betrekking tot de Tripp Trapp en Stokke c.s. veroordeeld tot vergoeding aan H3 Products c.s. van schade en van de kosten van het geding. Het overwoog daartoe, kort weergegeven, als volgt. (...)

Dat de vorm van de Carlo net als die van de Tripp Trapp een open, zwevend karakter heeft, maakt dit niet anders. Met het vervaardigen en op de markt brengen van de Carlo maken H3 Products c.s. geen inbreuk op de auteursrechten van Stokke c.s. Ook van schending van de morele rechten van Opsvik is geen sprake, nu de Carlo niet valt aan te merken als een verveelvoudiging, noch als een wijziging of misvorming van de Tripp Trapp (rov. 3.5.1-3.6).

3.7.2 In het oordeel van het hof, dat overwoog (rov. 3.5.1) dat de vormgeving van de Carlo voldoende afstand houdt van die van de Tripp Trapp, ligt besloten dat geen sprake is van misvorming, verminking of andere aantasting van het werk die nadeel zou kunnen toebrengen aan de eer of de naam van Opsvik of aan diens waarde in deze hoedanigheid, als bedoeld in art. 25 Auteurswet en art. 6b is van de Berner Conventie. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Ook in zoverre faalt onderdeel III dus.

 Lees de uitspraak pdf, LJN BY1529.

Op andere blogs:
KvdL (Beschermingsomvang meegroeistoel te klein voor auteursrechtinbreuk)

IEF 12348

Auteursrechtinbreuk op website winboodschappen.nl

Rechtbank Utrecht 8 februari 2012, zaaknr. 318024/KG ZA 12-4 (E2MA Database Services B.V. tegen Malicor)

Uitspraak ingezonden door Filip Van Eeckhoutte, Van Eeckhoutte advocaten.

Auteursrecht op website. Rectificatie. E2Ma en Malicor zijn gespecialiseerd in het online verzamelen van consumentendata waaronder NAW-gegevens. In de uitvoering daarvan maakt E2Ma onder andere gebruik van haar consumentenwebsite www.winboodschappen.nl en maakt Malicor gebruik van de website www.winboodschappen.com. E2Ma vordert Malicor te gebieden iedere inbreuk op de auteursrechten van E2Ma te staken en in het bijzonder het staken van het gebruik van de teksten, de vormgeving en de lay-out van www.winboodschappen.nl.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in voldoende mate gebleken van een spoedeisend belang. De teksten, vormgeving en lay-out van de door E2Ma gebruikte website komen naar het oordeel van de voorzieningenrechter auteursrechtelijke bescherming toe. E2Ma heeft onweersproken gesteld dat zij de maker is. Het is Malicor op grond van art. 1 jo. 13 AW niet toegestaan het werk of delen van het werk van E2Ma te kopiëren of in de openbaarheid te brengen.

De voorzieningenrechter is van (voorlopig) oordeel dat de door Malicor gebruikte teksten, vormgeving en lay-out op haar website dermate veel gelijkenis vertonen met de auteursrechtelijk beschermde teksten, vormgeving en lay-out van de website van E2Ma zodat een inbreuk voldoende aannemelijk is geworden. Er is aldus sprake van onrechtmatig handelen door Malicor jegens E2ma. Vast staat dat Malicor op 16 januari 2012 de inhoud van de website www.winboodschappen.com offline heeft gehaald en de inbreuk op dat moment is gestaakt.  De voorzieningenrechter gebiedt Malicor iedere inbreuk op de auteursrechten van E2Ma gestaakt te (doen) houden en een rectificatie op de homepage www.winboodschappen.com te plaatsen.

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Auteursrecht op website: teksten, vormgeving en lay-out)

IEF 12315

Vormgevingselementen op de cover van een glossy zijn alledaags

Vzr. Rechtbank Amsterdam 4 februari 2013, zaaknr. C/13/532871 / KG ZA 12-1776 (Time Inc. tegen Audax Publishing B.V.)

Uitspraak ingezonden door Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan.

Auteursrecht en slaafse nabootsing tijdschriftcovers. Gebruik van hetzelfde fotobureau. Vordering afgewezen.

Time geeft sinds 1994 het blad InStyle uit in Amerikaanse, Duitse, Engelse en Spaanse uitvoering. Audax geeft sinds 1999 de Nederlandse uitgave van het blad Glossy uit. Beide bladen richten zich op lifestyle, fashion, beauty en celebrities. Enige jaren geleden heeft Glossy haar coveropmaak aangepast, door InStyle gebruikte elementen kunnen hierin ook worden herkend. Tussen februari 2010 en oktober 2012 is vijfmaal gebruik gemaakt van een coverfoto die eerder door InStyle was gebruikt (zie hiernaast).

Auteursrecht: InStyle heeft geen auteursrecht op de foto's die zijn afgedrukt, beide partijen kopen fotomateriaal in bij een gespecialiseerd bureau. Audax heeft toegezegd de diensten van dit bureau niet meer te gebruiken en evenmin wit als achtergrondkleur te gebruiken. De vordering richt zich op de toekomst en daarom wordt het element achtergrondkleur bij de beoordeling buiten beschouwing gelaten. De voorzieningenrechter oordeelt dat de combinatie van vormgevingselementen zodanig alledaags is dat deze geen auteursrechtelijk bescherming toekomt. Zelfs indien de combinatie bescherming oplever, kan, gelet op de veelheid aan min of meer gelijkende covers van andere bladen (...) slechts in minimale mate een eigen en oorspronkelijk karakter worden toegekend.

Slaafse nabootsing: Nu Audax heeft toegezegd niet langer de diensten van het fotobureau te gebruiken, is de kans op herhaling niet aanwezig. Bovendien blijkt dat er minimaal drie tot maximaal 22 maanden is verstreken tussen het gebruik van eenzelfde foto. Er is vooralsnog onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van verwarringsgevaar. De totaalindrukken zijn te verschillend, waarbij vooral de verschillende titel en het taalverschil in uitgaven.

De voorzieningenrechter weigert de gevraagde voorziening en veroordeelt Time in de proceskosten ad €15.575,00.

4.6. Voor het vaststellen van de vraag of er sprake is van auteursrechtelijk beschermd werk zijn derhalve slechts de combinatie van de gekleurde balk, de daarin met strakke, witte letters afgedrukte titel en het gedeeltelijk over de balk en de titel heen afdrukken van de foto van belang. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de combinatie van vormgevingselementen zodanig alledaags dat deze geen auteursrechtelijke bescherming toekomt. Maar zelfs indien er veronderstellenderwijs van zou worden uitgegaan dat deze combinatie als een werk kan worden beschouwd en dat Time de auteursrechthebbende hierop is, kan aan dit werk, gelet op de veelheid aan min of meer gelijkende covers van andere bladen die ten tijde van het tot stand komen ervan reeds werden gebruik (...) slechts in minimale mate een eigen oorspronkelijk karakter worden toegekend. In een geval waarin de oorspronkelijkheid minimaal is, zal de mate van gelijkenis maximaal moeten zijn, wil sprake zijn van een inbreuk. Door Audax is onder meer aangevoerd dat de Glossy in de gekleurde balk sterretjes plaatst, een ander lettertype gebruik, de bovenkant van de coverfoto gewoonlijk halverwege de gekleurde balk plaatst, terwijl InStyle deze gewoonlijk aan de bovenrand van de pagina plaatst, en de Glossy in tegenstelling tot de InStyle de uit de balk lopende letters van de titel voorziet van een schaduwrand. Dit nog afgezien van het feit dat de titel van beiden bladen weliswaar in witte letters in de gekleurde band staat afgedrukt, maar dat deze titels visueel en auditief geheel verschillend zijn. De voorzieningenrechter acht de omvang van deze verschillen zodanig dat daarom in dit geval, ook als aangenomen wordt dat sprake is van een auteursrechtelijke combinatie als voornoemd, niet kan worden geoordeeld dat er sprake is van een inbreuk daarop.

 

Slaafse nabootsing
4.7. (...) Nu Audax heeft toegezegd dat niet langer gebruik zal worden gemaakt van hetzelfde fotobureau als Time, is de kans op herhaling van een dergelijke situatie niet aanwezig. Bovendien blijkt uit de onder 2.5 genoemde covers dat er steeds minimaal drie maanden tot maximaal 22 maanden is verstreken tussen het gebruik van een bepaalde foto door Instyle en het gebruik van diezelfde foto door Glossy, zodat zich nimmer de situatie heeft voorgedaan dat nummers van Instyle en Glossy tegelijk verkocht werden. Los van het gebruik van dezelfde coverfoto acht de voorzieningenrechter vooralsnog onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van verwarringsgevaar. de totaalindrukken van beide producten is daarvoor te verschillend, waarbij vooral de verschillende titel en het feit dat de Glossy Nederlandstalig is en de InStyle in het Engels, Spaans en Duits verschijnt van belang zijn. Dat er mogelijk sprake is van indirecte verwarring, in de zin dat het publiek denkt dat beide bladen dezelfde herkomst hebben, acht de voorzieningenrechter te weinig onderbouwd om daar in dit kort geding vanuit te gaan.

Op andere blogs:
MediaReport (InStyle (Time Inc.) verliest kort geding tegen Glossy (Audax) over tijdschrift covers)

IEF 12261

My Little Pony beschermd als werk van toegepaste kunst

Hof Den Haag 22 januari 2013, LJN BY8716 (Simba Toys en Top team tegen Hasbro)
Uitpsraak mede ingezonden door Paul Mazel en Alexandra van Beelen, Trip Advocaten & notarissen.

Intellectuele eigendom, toepassing van de materiële-reciprociteitstoets in art. 2 lid 7 Berner Conventie, werkgeversauteursrecht, slaafse nabootsing. Speelgoedpony.

Hasbro c.s. zijn gespecialiseerd in het ontwerpen, fabriceren en verhandelen van spellen en speelgoed, waaronder de serie speelgoedponyfiguren 'My Little Pony'. Hasbro c.s. verzetten zich tegen de verhandeling door Simba c.s. van de Simba Pony II.

Auteursrecht
Hasbro c.s. roepen voor My Little Pony auteursrechtelijke bescherming in voor Nederland. Ingevolge artikel 5 lid 1 van de Berner Conventie is Nederlands recht als lex loci protectionis van toepassing. Voldoende staat vast dat auteursrechtelijke bescherming in de VS in dit verband niet is uitgesloten en dat My Little Pony als werk van toegepaste kunst in dat land auteursrechtelijke bescherming wordt geboden. Dit betekent dat de materiële-reciprociteitstoets (2 lid 7 van de Berner Conventie) er niet aan in de weg staat dat My Little Pony in Nederland, naar Nederlands recht, wordt aangemerkt als werk van toegepaste kunst. Het hof is van oordeel dat dit object - My Little Pony - naar Nederlands recht kan worden gekwalificeerd als een 'werk van toegepaste kunst' dat in aanmerking komt voor auteursrechtelijke bescherming (artikel 1 juncto artikel 10 lid 1 sub 11 Auteurswet).

Werkgeversauteursrecht
Hasbro c.s. merken op dat Simba c.s. nalaat te vermelden dat op wikipedia direct achter de namen van de makers van My Little Pony, staat vermeld dat zij voor Hasbro werkten. Het is voldoende aannemelijk dat Hasbro Inc. op grond van artikel 7 en/of 8 Auteurswet moet worden aangemerkt als originair rechthebbende van het auteursrecht in Nederland ter zake van My Little Pony.

Inbreuk
Van een ongeoorloofde verveelvoudiging in auteursrechtelijke zin ('ontlening', artikel 13 Auteurswet) is sprake indien een voldoende mate van overeenstemming bestaat tussen het auteursrechtelijk beschermde werk (My Little Pony) en het beweerdelijk inbreukmakende werk (Simba Pony II). Het hof acht voldoende aannemelijk dat Toy Team ter zake van Simba Pony II inbreukmakende handelingen in Nederland verricht.

Inbreukmakers
Door thans in Nederland de Simba Pony II van de markt te halen wegens auteursrechtinbreuk of slaafse nabootsing terwijl deze pony in de rest van Europa wel mag worden verhandeld omdat Hasbro c.s. elders niet (met succes) optreden tegen deze pony, ontstaat strijd met de grondbeginselen van de Europese Unie c.q. artikelen 34 en 35 VWEU. Het hof verwerpt dit betoog wat betreft het auteursrecht onder verwijzing naar artikel 36 VWEU, waaronder ook de bescherming van het auteursrecht valt. Dit leidt tot de slotsom dat de Simba Pony II van Simba c.s. inbreuk maken op de aan Hasbro Inc. toekomende auteursrechten in Nederland ter zake van My Little Pony.

Slaafse nabootsing
Door de grote mate van gelijkenis tussen Simba Pony II en My Little Pony (zie rechtsoverweging 8.3), valt naar voorlopig oordeel van het hof verwarring bij het publiek te duchten. Simba c.s. hadden die verwarring kunnen voorkomen door andere vormgevingskeuzes te maken. Simba c.s. is dan ook tekort geschoten in hun verplichting om bij het vormgeven van Simba Pony II alles te doen wat redelijkerwijs, zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid of bruikbaarheid van hun product, mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door gelijkheid van Simba Pony II en My Little Pony gevaar voor verwarring ontstaat.

Slotsom
Naar het voorlopig oordeel van het hof zijn de vorderingen van Hasbro c.s. terecht (deels) door de voorzieningenrechter toegewezen op de onrechtmatige-daadsgrondslag (in zoverre zal het hof het bestreden vonnis in het principaal beroep bekrachtigen).  De vorderingen op de auteursrechtelijke grondslag zijn deels toewijsbaar (in zoverre zal het hof het bestreden vonnis in het incidenteel beroep vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van Hasbro c.s. (deels) toewijzen).

Auteursrecht
6.5.6. Tezamen genomen is naar het oordeel van het hof voorshands voldoende komen vast te staan dat auteursrechtelijke bescherming in de Verenigde Staten in dit verband niet is uitgesloten en dat My Little Pony als werk van toegepaste kunst in dat land auteursrechtelijke bescherming wordt geboden. Dat betekent dat de materiële-reciprociteitstoets in artikel 2 lid 7 van de Berner Conventie er niet aan in de weg staat dat My Little Pony in Nederland, naar Nederlands recht, wordt aangemerkt als werk van toegepaste kunst.

6.6. Uit het bovenstaande tezamen genomen volgt dat My Little Pony in Nederland, onder Nederlands recht, in aanmerking komt voor auteursrechtelijke bescherming als werk van toegepaste kunst. In zoverre slaagt incidentele

 Werkgeversauteursrecht
7.4 Volgens Simba c.s. is My Little Pony gemaakt door drie Amerikanen, namelijk Bonnie Zacherle, Charles Muenchinger en Steve d'Aguanno. Dit blijkt, aldus Simba c.s., uit de Engelstalige wikipedia-website. Hasbro c.s. merken op dat Simba c.s. nalaat te vermelden dat op deze website, direct achter de namen van deze personen, staat vermeld dat zij voor Hasbro werkten ('while working for Hasbro').

Inbreuk
8.3. In Simba Pony II komen de hiervoor in rechtsoverweging 6.3 genoemde karakteristieke uiterlijke kenmerken van My Little Pony terug. Simba Pony II is immers ook een pastelkleurige speelgoedpony met een enigszins kinderlijke en mollige - niet natuurgetrouwe - proportionering met afgeronde lijnen, lange golvende, kambare haren (manen en staart) in een andere kleur met glitters, benen die vanaf kniehoogte naar onderen iets breder uitlopen, een licht opgetild voorbeen ('klaar om te spelen'), glitters, en een vriendelijke gezichtsuitdrukking (grote sprankelende ogen). De verschillen waar Simba c.s. op hebben gewezen (met name in de pleitnota in eerste aanleg onder 3.13) zijn naar voorshands oordeel van het hof niet relevant en niet zodanig dat zij zorgen voor een afwijkende, niet met My Little Pony overeenstemmende, totaalindruk. Dat Simba Pony II altijd met een poppetje wordt verkocht en My Little Pony nooit, zoals Simba c.s. aanvoeren, is - wat daar verder ook van zij - niet relevant; het hof verenigt zich met het oordeel daarover, en de gronden waarop dat oordeel rust, van de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.9.1 van het bestreden vonnis. De conclusie is dat Simba Pony II van Simba c.s. aan My Little Pony van Hasbro c.s. is ontleend en derhalve sprake is van inbreuk.

Slaafse nabootsing
12.4. In aanmerking nemende de grote mate van gelijkenis tussen Simba Pony II en My Little Pony (zie rechtsoverweging 8.3 hiervoor), valt naar voorlopig oordeel van het hof verwarring bij het publiek te duchten. Simba c.s. hadden die verwarring kunnen voorkomen door andere vormgevingskeuzes te maken; zij hadden, zo hebben Hasbro c.s. ook onbetwist gesteld, qua vormgeving andere wegen kunnen inslaan om afstand te bewaren tot My Little Pony. Naar voorlopig oordeel van het hof zijn Simba c.s. dan ook tekort geschoten in hun verplichting om bij het vormgeven van Simba Pony II alles te doen wat redelijkerwijs, zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid of bruikbaarheid van hun product, mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door gelijkheid van Simba Pony II en My Little Pony gevaar voor verwarring ontstaat. Dat de Simba Pony II met een poppetje wordt verkocht, is daartoe onvoldoende. Principale grief II faalt dus.

Slotsom
14.1. Slotsom is dat naar voorlopig oordeel van het hof de vorderingen van Hasbro c.s. terecht (deels) door de voorzieningenrechter zijn toegewezen op de onrechtmatige-daadsgrondslag (in zoverre zal het hof het bestreden vonnis in het principaal beroep bekrachtigen), en dat de vorderingen op de auteursrechtelijke grondslag deels toewijsbaar zijn (in zoverre zal het hof het bestreden vonnis in het incidenteel beroep vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van Hasbro c.s. (deels) toewijzen).

IEF 12256

Aan woonstijl aan te passen flatscreen maakt geen inbreuk

Vzr. Rechtbank Den Haag 21 januari 2013, zaaknummer C/09/432020 (BANG & OLUFSEN A/S tegen Loewe c.s.)

Uitspraak ingezonden door Frank Eijsvogels, Marlou van de Braak en Annette Hirschfeld, Hoyng Monegier LLP.
 
Procesrecht, geharmoniseerd auteursrecht, grensoverschrijdende bevoegdheid, laattijdige producties, buiten beschouwing laten van producties, ook waartegen geen bezwaar. Auteursrecht, modellenrecht, eenvoudige modelregistratie.

B&O is houdster van het Gemeenschapsmodel 001595521-0001 voor ‘Televisietoestellen’. Tijdens de consumentenelektronicabeurs in Berlijn (de IFA) heeft Loewe c.s. haar nieuwste flatscreentelevisie, de Loewe Reference ID, gepresenteerd. ‘ID’ staat voor ‘Individual Design’. Beiden televisies kunnen worden aangepast aan de omgeving en de eigen smaak of aan de (woon)stijl van de consument.

Procesrecht - bevoegdheid
Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat het auteursrechtelijke werkbegrip een Europees geharmoniseerd begrip is, terwijl in het Painer-arrest bovendien is geoordeeld dat het enkele feit dat vorderingen tegen meerdere verweerders wegens identieke inbreuken op het auteursrecht zijn ingediend, en welke op per lidstaat verschillende nationale rechtsgrondslagen berusten, aan toepassing van artikel 6 lid 1 EEX-Vo niet in de weg staat. De verschillende vorderingen tegen de respectieve Loewe-entiteiten zijn samenhangend in die zin dat bij afzonderlijke berechting van de vorderingen gevaar bestaat voor onverenigbare beslissingen, hetgeen betekent dat de voorzieningenrechter ook grensoverschrijdende bevoegdheid toekomt.

Procesrecht - laattijdige producties
Eerst aan het einde van haar tweede termijn heeft B&O een multomap overgelegd onder de noemer ‘overzicht van onvolledigheden in producties 5A en 5B van Loewe’. B&O heeft desgevraagd geen zinvolle verklaring gegeven waarom niet voorafgaand aan de zitting een en ander aan de orde had gesteld. (...)

Hij [red. B&O] verrast immers niet alleen de wederpartij, doch maakt ook dat de voorzieningenrechter, die als unus-rechter in die situatie, de procesorde bewakend, on the spot snel en praktisch moet handelen, mogelijk onvoldoende gelegenheid heeft om enerzijds genoegzaam van de inhoud van die stukken kennis te nemen en anderzijds daarop ook adequaat te kunnen reageren.

Alle, met een enkele uitzondering, bij repliek overlegde stukken worden buiten beschouwing gelaten, ook stukken waartegen geen bezwaar is gemaakt.

Auteursrecht
Er is evenwel geen bewijs bijgebracht van het feit dat de externe ontwerper van B&O, Lewis, of zijn erven, de auteursrechten hebben overgedragen aan de vennootschap David Lewis Designers ApS. Dat, zoals B&O heeft aangevoerd, de auteursrechten uit hoofde van werkgeversauteursrecht aan David Lewis Designers ApS toekwamen, is voorshands niet aannemelijk geworden. In de Deense rechtspraak zijn weliswaar criteria ontwikkeld die onder bepaalde omstandigheden toch overdracht van auteursrechten aan de werkgever aannemen, maar of daarvan in dit geval sprake zou zijn, is gesteld noch gebleken. Daarop stranden de auteursrechtelijke ingestoken vorderingen.

Modelrecht
Het betreft niet een zogenaamde meervoudige aanvrage (waarbij voor verscheidene modellen één meervoudig depot kan worden ingediend, vgl. artikel 37 GModVo), maar een reguliere enkelvoudige aanvrage waarin verschillende aanzichten van één model zijn opgenomen. In het model van B&O zijn, behalve van de voorzijde, ook afzonderlijke tekeningen van de zij- en achterkant opgenomen. De geïnformeerde gebruiker, die ‘in hoge mate aandachtig is’ althans ‘blijkt geeft van een vrij hoog aandachtsniveau’, zou hieraan bij het vaststellen van de beschermingsomvang een passende betekenis toe hechten. Gegeven deze tussen het model en de Reference ID bestaande, niet onaanzienlijke, verschillen, wekt de Reference ID bij de geïnformeerde gebruiker naar voorlopig oordeel een andere algemene indruk dan het model van B&O, zodat van inbreuk geen sprake is. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af.

Procesrecht
4.5. Wat betreft de voor het auteursrecht wél betwiste samenhang tussen de vorderingen in de zaken tegen Loewe GmbH en Loewe AG enerzijds en die in de zaak tegen Loewe B.V. anderzijds, geldt nog het volgende. Loewe c.s. wordt verweten met verhandeling van hetzelfde voortbrengsel, de Reference ID, inbreuk te maken op het(zelfde) auteursrecht van B&O. Terecht heeft B&O erop gewezen dat uit de rechtspraak van het Hof van Justitie 10 volgt dat het auteursrechtelijke werkbegrip een Europees geharmoniseerd begrip is 11 , terwijl in het Painer-arrest 12 bovendien is geoordeeld dat het enkele feit dat vorderingen tegen meerdere verweerders wegens identieke inbreuken op het auteursrecht zijn ingediend, en welke op per lidstaat verschillende nationale rechtsgrondslagen berusten, aan toepassing van artikel 6 lid 1 EEX-Vo niet in de weg staat, hetgeen te meer geldt indien de nationale bepalingen waarop de tegen de diverse gedaagden ingediende vorderingen zijn gebaseerd volgens de rechter in hoofdzaak identiek zijn (r.o. 81 en 82 van het arrest). Gelet daarop, en voorts gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder het feit dat voor Loewe c.s. voorzienbaar was dat zij kon worden opgeroepen in de lidstaat waar ten minste een van hen woonplaats had, wordt voorshands aangenomen dat de verschillende vorderingen tegen de respectieve Loewe-entiteiten samenhangend zijn, zowel feitelijk als rechtens, in die zin dat bij afzonderlijke berechting van de vorderingen gevaar bestaat voor onverenigbare beslissingen. 4.6. Het vorenstaande betekent dat de voorzieningenrechter ook grensoverschrijdende bevoegdheid toekomt kennis te nemen van de jegens Loewe GmbH en Loewe AG ingestelde vorderingen.

Procesrecht - laattijdige producties
4.10. De timing en wijze waarop B&O zulks gemeend heeft te moeten doen, gaan alle perken echter te buiten. In de eerste plaats valt niet in te zien, en desgevraagd is ter zake ook geen zinvolle verklaring verkregen, waarom B&O een en ander niet reeds voorafgaand aan de zitting, althans ten minste niet in haar eerste termijn aan de orde had kunnen stellen. De gegunde spreektijd van 60 minuten bood daarvoor voldoende gelegenheid. In de tweede plaats beperkte de reactie van B&O zich niet tot het noemen van de modellen uit de producties van Loewe c.s. die niet tot het vormgevingserfgoed kunnen worden beschouwd, doch zijn, integendeel, ook diverse andere stukken onder de noemer ‘aantekeningen voor repliek’ overgelegd. Een dergelijke handelwijze komt in strijd met de eisen van een goede procesorde. Hij verrast immers niet alleen de wederpartij, doch maakt ook dat de voorzieningenrechter, die als unus-rechter in die situatie, de procesorde bewakend, on the spot snel en praktisch moet handelen, mogelijk onvoldoende gelegenheid heeft om enerzijds genoegzaam van de inhoud van die stukken kennis te nemen en anderzijds daarop ook adequaat te kunnen reageren. 4.11. Dit alles leidt ertoe dat alle bij repliek overgelegde stukken, met uitzondering van die onder de tabbladen 2 t/m 7, buiten beschouwing worden gelaten. Dat geldt dus ook voor stukken waartegen van de zijde van Loewe c.s. geen bezwaar is gemaakt.

Modelrecht
4.17. Deze laatste stelling getuigt, zo meent ook Loewe c.s., van een modelrechtelijk onjuiste benadering en wordt verworpen. Anders dan B&O suggereert, betreft haar model geen zogenaamde meervoudige aanvrage (waarbij voor verscheidene modellen één meervoudig depot kan worden ingediend, vgl. artikel 37 GModVo), maar een reguliere enkelvoudige aanvrage waarin verschillende aanzichten van één model zijn opgenomen. In het model van B&O zijn, behalve van de voorzijde, ook afzonderlijke tekeningen van de zijen achterkant opgenomen. De geïnformeerde gebruiker, die ‘in hoge mate aandachtig is’ althans ‘blijkt geeft van een vrij hoog aandachtsniveau’, zou hieraan bij het vaststellen van de beschermingsomvang een passende betekenis toe hechten. Een andersluidende opvatting zou in strijd komen met de rechtszekerheid van derden.

4.21. Gegeven deze tussen het model en de Reference ID bestaande, niet onaanzienlijke, verschillen, wekt de Reference ID bij de geïnformeerde gebruiker naar voorlopig oordeel een andere algemene indruk dan het model van B&O, zodat van inbreuk geen sprake is.

4.24. Wat de auteursrechtelijke grondslag van de vorderingen betreft, heeft Loewe c.s.primair het verweer gevoerd dat niet is gebleken dat de auteursrechten ten aanzien van het ontwerp van de BeoVision 10 door de externe ontwerper, wijlen de heer Lewis, aan B&O zijn overgedragen. Zij wijst erop dat B&O slechts een overeenkomst heeft overgelegd waarbij de auteursrechten ten aanzien van het ontwerp van de BeoVision 10 op 6 november 2012 zijn overgedragen van de vennootschap David Lewis Designers ApS aan B&O. Er is evenwel geen bewijs bijgebracht van het feit dat Lewis, of zijn erven, de auteursrechten hebben overgedragen aan de vennootschap David Lewis Designers ApS. Dat, zoals B&O heeft aangevoerd, de auteursrechten uit hoofde van werkgeversauteursrecht aan David Lewis Designers ApS toekwamen, is voorshands niet aannemelijk geworden. Zoals Loewe c.s. heeft betoogd, kent de Deense auteurswet (Bekendtgørelse af lov om ophavsret) naar voorlopig oordeel inderdaad geen algemene bepaling van werkgeversauteursrecht, met uitzondering van een bepaling in artikel 59 voor software, welke hier niet relevant is, en geldt (ingevolge artikel 1 van genoemde wet) als uitgangspunt dat het auteursrecht aan de maker ervan toekomt, welk recht bij overeenkomst kan worden overgedragen. Een dergelijk stuk ontbreekt evenwel. In de Deense rechtspraak zijn weliswaar criteria ontwikkeld die onder bepaalde omstandigheden toch overdracht van auteursrechten aan de werkgever aannemen, maar of daarvan in dit geval sprake zou zijn, is gesteld noch gebleken. Hier wringt zich dat B&O heeft nagelaten een opinie naar Deens recht over te leggen ter zake. Bij dit alles komt nog dat blijkens het eigen citaat van B&O19 kennelijk ook de heer Torsten Valeur als ontwerper van de BeoVision 10 heeft te gelden, zoals Loewe c.s. heeft gesteld. Van hem is in de eerste plaats niet duidelijk of ook hij in dienst was bij David Lewis Designers ApS. Zou dat het geval zijn, dan geldt in de tweede plaats dat ook hier niet is komen vast te staan of zijn auteursrechten aan David Lewis Designers ApS zijn overgedragen. Bij die stand van zaken en gelet op het feit dat voor nadere bewijslevering binnen het beperkte bestek van een kort geding geen ruimte is, kan van een dergelijke overdracht voorshands niet worden uitgegaan. Daarop stranden de auteursrechtelijke ingestoken vorderingen.

IEF 12230

De buitenkant van siloafdekkingen lijken voor een buitenstaander op elkaar

Hof Arnhem 18 december 2012, LJN BY8255 (Wieferink B.V., appellante tegen Flexxolutions c.s.)

Octrooi(proces)recht. Technische onderdelen. Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Na kort geding LJN BX3004. Gedaagde drijft een onderneming die zich onder meer heeft toegelegd op het verwerken van flexibele folie in onder meer afdekkingen voor de biogasindustrie en de opslag van vloeibare stoffen zoals mest, water, brandstof, etc..

Ex-werknemers starten een concurrerende onderneming. Het onrechtmatig handelen en het bewijsbeslag zien - volgens appellante op onrechtmatige concurrentie en op de inbreuk op van Flexxolutions c.s. op het met intellectueel eigendomsrecht beschermde bedrijfsdebiet. De vorderingen in kort geding van de ex-werkgever (Wiefferink B.V.) blijken niet toewijsbaar, het hof bekrachtigd het vonnis waarvan beroep.

Er blijkt uit de gelegde beslagen opgemaakte processen-verbaal niet van digitale informatie over de productlijn van appellante; die feiten heeft het Hof nieuw vastgesteld. De inbreukvorderingen inzake octrooirechten zijn niet toewijsbaar, omdat dit hof ingevolge de Rijksoctrooiwet 1995 niet bevoegd is te oordelen over octrooigeschillen.

Onderdelen die louter door hun technische functie worden bepaald, voldoen niet aan het oorspronkelijkheidscriterium. Voor zover moet worden geoordeeld dat bij de producten van appellante sprake is van oorspronkelijke werken, is het hof voorshands van oordeel dat, uitgaande van het “totaalindrukkencriterium”, onvoldoende aannemelijk is dat sprake is van overeenstemming met de producten van Flexxolutions GFS.

Flexxolutions c.s. heeft aangevoerd dat de gelijksoortige producten van de partijen evident verschillen in materiaal en uitvoering. Appellante betoogd dat van de buitenkant inderdaad kan worden gezegd, dat voor een buitenstaander veel siloafdekkingen in meer of mindere mate op elkaar lijken, maar dat appellante zich van de concurrentie probeert te onderscheiden door het ontwikkelen van specifieke technische details. Een aantal overlegde foto’s toont ook aan dat de producten van appellante in enkele gevallen zó veel van elkaar verschillen, dat nabootsing niet aan de orde is (Flexitank en Flexxotank en het aantal doppen; de bevestiging van de afdekking op de verticale silowand). De vorderingen worden afgewezen.

5.6   De stellingen van [appellante] ter zake van het onrechtmatig handelen van Flexxolutions c.s. en het daaropvolgend bewijsbeslag zien, zoals [appellante] heeft betoogd, op de onrechtmatige concurrentie door Flexxolutions c.s. - waarop het hof in de rechtsoverwegingen 5.16 tot en met 5.18 zal ingaan - en op de inbreuk van Flexxolutions c.s. op het met intellectueel eigendomsrecht beschermde bedrijfsdebiet van [appellante]. Volgens haar heeft Flexxolutions c.s. inbreuk gemaakt op het octrooirecht en/of auteursrecht op haar producten, reclamemateriaal en -ideeën, alsmede op tekeningen en modellen. Subsidiair zien de stellingen en vorderingen van [appellante] op de slaafse nabootsing door Flexxolutions c.s. van de producten van [appellante] doordat zij met het ontwerp van de producten van Flexxolutions GFS B.V. geen afstand neemt van de producten van [appellante], maar qua gebruik van materiaal, specifiek relevante maatvoering, details en innovaties precies de uitvoering en relevante uitvoeringsmaten van [appellante] gebruikt. Hierdoor wordt bij het publiek verwarring gesticht en onrechtmatig jegens [appellante] gehandeld.

5.8  Voor zover de vorderingen van [appellante] tegen de andere geïntimeerden dan Flexxolutions B.V. zijn gegrond op schending van de octrooien van [appellante], in het bijzonder het octrooi met nummer 1035020 (inspectieopeningen ten behoeve van biogasinstallaties) en het octrooi met nummer 1035262 (flexibele afdekking met omgevingsvriendelijke uitstraling), zijn deze niet toewijsbaar, reeds omdat dit hof ingevolge de Rijksoctrooiwet 1995 niet bevoegd is te oordelen over octrooigeschillen.

Aan het voorgaande voegt het hof nog ten overvloede toe, dat ter gelegenheid van de pleidooien namens [appellante] is verklaard, dat geen concrete aanwijzingen bestaan dat Flexxolutions c.s. producten vervaardigt met schending van de hiervoor genoemde octrooien.

5.9  Met betrekking tot de stelling van [appellante] dat sprake is van schending van haar auteursrecht stelt het hof voorop dat voor auteursrechtelijke bescherming onder de Auteurswet is vereist dat sprake is van een eigen intellectuele schepping van de auteur die de persoonlijkheid van deze laatste weerspiegelt en tot uiting komt door de vrije creatieve keuzen van die auteur. Onderdelen die louter door hun technische functie worden bepaald, voldoen niet aan het oorspronkelijkheids¬criterium.

Aan het oorspronkelijkheidscriterium is niet voldaan wanneer de uitdrukking van de onderdelen waarvoor auteursrechtelijke bescherming wordt ingeroepen door hun technische functie wordt bepaald, aangezien de verschillende manieren om een idee uit te voeren dan zodanig beperkt zijn dat het idee samenvalt met de uitdrukking ervan (HvJ EU 16 juli 2009, C-5/08 (Infopaq); HvJ EU 22 december 2010, C-393/09 (Softwarová); HvJ EU 1 december 2011, C-145/10 (Eva Maria Painer)).

5.10  Voor zover, gelet op het voorgaande, moet worden geoordeeld dat bij de producten van [appellante] sprake is van oorspronkelijke werken, is het hof voorshands van oordeel dat, uitgaande van het “totaalindrukkencriterium”, onvoldoende aannemelijk is dat sprake is van overeenstemming met de producten van Flexxolutions GFS. Flexxolutions c.s. heeft aangevoerd dat de gelijksoortige producten van de partijen - de Flexxocover (silodak) van Flexxolutions GFS en de Silocover (silodak) van [appellante], de Flexxodomer (biogasdak) van Flexxolutions GFS en de AB Cover (biogasdak) van [appellante] en de Flexxotank van Flexxolutions GFS en de Flexitank van [appellante] - evident verschillen in materiaal en uitvoering. Het hof acht voorshands voldoende aannemelijk geworden, dat de bodemrechter Flexxolutions c.s. daarin zal volgen. Daartoe overweegt het hof, dat Flexxolutions GFS B.V. voor haar silodak en biogasdak alleen het materiaal van het door haar gedeponeerde monster “Flexxolutions GFS” gebruikt, terwijl [appellante] een daarvan qua eigenschap en uiterlijk (oppervlaktestructuur en kleur) afwijkend materiaal van het door Flexxolutions c.s. gedeponeerde monster “[appellante]” voor haar silodak gebruikt. De Flexitank van [appellante] en de Flexxotank van Flexxolutions GFS vertonen verder duidelijke verschillen wat het aantal doppen en de bevestiging van de afdekking op de verticale silowand betreft.

Anders dan [appellante] is het hof voorshands van oordeel dat Flexxolutions c.s. door het plaatsen van een zware auto op de Flexxotank (zoals [appellante] eerder heeft gedaan met een tractor of een bus op de Flexitank), waarmee beide partijen kennelijk tot uitdrukking (hebben) willen brengen hoe sterk hun product is, geen inbreuk (heeft ge)maakt op een met het auteursrecht beschermd product van [appellante]. Wat haar tekeningen en foldermateriaal betreft, heeft [appellante] naar het voorlopig oordeel van het hof onvoldoende toegelicht, waarop zij concreet de auteursrechtelijke bescherming daarvan baseert.

5.11  Zoals in rechtsoverweging 5.6 is overwogen, heeft [appellante] aan haar vorderingen subsidiair ten grondslag gelegd dat Flexxolutions c.s. zich schuldig heeft gemaakt aan slaafse nabootsing en onrechtmatige concurrentie.

5.13  Naar het voorlopig oordeel van het hof is onvoldoende aannemelijk geworden dat de producten van [appellante], die volgens haar stellingen door Flexxolutions c.s. worden nagebootst, voldoende onderscheidend vermogen hebben ten opzichte van andere op de markt verschenen producten op dit gebied. Zo betoogt [appellante] zelf bij punt 139 van haar appeldagvaarding dat van de buitenkant inderdaad kan worden gezegd, dat voor een buitenstaander veel siloafdekkingen in meer of mindere mate op elkaar lijken, maar dat [appellante] zich van de concurrentie probeert te onderscheiden door het ontwikkelen van specifieke technische details. Deze detailverschillen kunnen naar het voorlopig oordeel van het hof echter niet de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van voldoende onderscheidend vermogen van de hiervoor genoemde siloafdekkingen. Dat geldt ook voor de andere producten van [appellante], die door Flexxolutions c.s. zouden worden nagebootst. Daarbij heeft het hof ook acht geslagen op de vormgeving van de producten van andere producenten, zoals die blijkt uit de door Flexxolutions c.s. bij haar productie 39 overgelegde foto’s.

5.14  Overigens heeft Flexxolutions c.s. mede door het overleggen van productie 39, waarbij ook foto’s zijn overgelegd van door [appellante] respectievelijk Flexxolutions GFS B.V. gebruikte onderdelen - waarbij het voor het merendeel gaat om vrij verkrijgbare, door derden geleverde producten - gemotiveerd betwist dat zij de door [appellante] ontwikkelde specifieke technische details namaakt, zodat daarvan in deze kort gedingprocedure niet kan worden uitgegaan. Een aantal van die foto’s toont ook aan dat de producten van [appellante] en Flexxolutions GFS B.V. in enkele gevallen zó veel van elkaar verschillen, dat nabootsing niet aan de orde is (Flexitank en Flexxotank en het aantal doppen; de bevestiging van de afdekking op de verticale silowand). Het hof neemt verder, zoals al in rechtsoverweging 5.10 is overwogen, in aanmerking dat Flexxolutions GFS B.V. voor haar silodak en biogasdak alleen het materiaal van het door haar gedeponeerde monster “Flexxolutions GFS” gebruikt, terwijl [appellante] een daarvan qua eigenschap en uiterlijk (oppervlaktestructuur en kleur) afwijkend materiaal van het door Flexxolutions c.s. gedeponeerde monster “[appellante]” gebruikt voor haar silodak.

5.15  Dat Flexxolutions c.s. zich met voorbijgaan aan de in rechtsoverweging 5.12 genoemde verplichting heeft schuldig gemaakt aan slaafse nabootsing van producten van [appellante], is in deze procedure dan ook niet gebleken.