DOSSIERS
Alle dossiers

Woord- en of beeldmerk  

IEF 14518

Complementair karakter van smeerolie en motoren

Hof Den Haag 30 december 2014, IEF 14518 (Wolf Oil tegen Wolf Licenses)
Beschikking ingezonden door Willem Hoorneman, CMS. Merkenrecht. Vernietiging oppositiebeslissing. Het Hof acht complementair karakter aanwezig tussen o.a. smeerolie en motoren, omdat zij in hun (onderlinge) werking dusdanig verbonden zijn dat de ene onontbeerlijk of belangrijk is voor het gebruik van de andere. Verwarringsgevaar wordt aangenomen, zodat inschrijving wordt geweigerd voor de klassen 7 en 8.

5.5. Verzoekster beroept zich er met name op dat er sprake is van complementariteit en zogenaamde "post sales" verwarring. Het hof overweegt dat waren of diensten complementair zijn wanneer zij dermate onderling verbonden zijn dat de ene onontbeerlijk of belangrijk is voor het gebruik van de andere. zodat de consument kan denken dat de verantwoordelijkheid voor de vervaardiging van deze waren of het verrichten van deze diensten in handen is van een en dezelfde onderneming .
5.6. Naar het oordeel van het hof is voldoende duidelijk voor de geopponeerde waren in klasse 7 waarvoor het teken is gedeponeerd dat sprake is van een complementair karakter ten opzichte van antivries-, reinigings- en smeermiddelen waarvoor het merk is geregistreerd. De laatste zijn immers niet alleen belangrijk maar zelfs onontbeerlijk voor de juiste werking van motoren en machines, alsmede luchtcompressoren. Het hof vermag niet in te zien dat het algemene publiek niettemin geen enkele soortgelijkheid zou aannemen en reeds daarom niet verward zou worden, zoals het Bureau heeft aangenomen. Het is immers geenszins uit te sluiten dat aan een eventueel toe te passen antivries-, reinigings- of smeermiddel dezelfde oorsprong zal worden toegedicht als aan de motor, machine of luchtcompressor die gesmeerd, gereinigd of tegen vorst beschermd moet worden. De omstandigheden die het Bureau ter onderbouwing van zijn oordeel noemt, namelijk dat het minder gebruikelijk is dat fabrikanten van motoren en machines ook de oliën en brandstof daarvoor produceren en dat deze waren langs verschillende kanalen worden gedistribueerd, acht het hof onvoldoende onderbouwd en ook overigens niet doorslaggevend. Het publiek dat bijvoorbeeld tijdens onderhoud aan een WOLF motor een smeerolie, reinigingsmiddelof antivriesmiddel wil toepassen, kan licht denken van doen te hebben met middelen afkomstig van dezelfde fabrikant als die van de motor, of althans met door die fabrikant goedgekeurde of met zijn toestemming in het verkeer gebrachte middelen. Aan dit een en ander doet niet af dat bij het teken motoren en machines voor landvoertuigen uitgezonderd zijn.

5.7. De tevens in de warenomschrijving van het teken geclaimde kleppen en ventielen, oliehouders, koppelingen, slangverbindingen, filters, vetspuiten, ventilatoren voor motoren en machines, krukken, anti-trilling montages en krikken zijn alle rechtstreeks gerelateerd aan onderhoud of onderdelen van machines en motoren. Ten eerste geldt dat al deze waren zelf ook smeermiddel of olie behoeven of bevatten, zodat ook voor hun werking waren van het merk onontbeerlijk zijn of in elk geval zeer belangrijk. Bovendien zullen zij - net als olie, smeermiddel, antivries en reinigingsmiddelen - worden ingezet bij regulier onderhoud aan de motor of machine. Dit betekent dat er sprake is van enige mate van soortgelijkheid tussen de waren en diensten waarvoor het merk is gedeponeerd en de geopponeerde waren waarvoor het teken is gedeponeerd.

5.8. Voor wat betreft de geopponeerde waren in klasse 8 (handgereedschappen en - instrumenten) overweegt het hof dat onder die ruime omschrijving ook handgereedschappen en -instrumenten vallen die bij de toepassing van de waren in klassen l, 3 en 4 als omschreven in het merk van verzoekster worden gebruikt. Zo zal voor een schuurblok, dat immers valt onder de definitie van handgereedschap waarvoor het teken is gedeponeerd, het polijstpapier, als geregistreerd voor het merk, kunnen worden gebruikt. Hierbij komt dat vele handgereedschappen op enig moment een smeermiddel of reiniging behoeven. Verzoekster heeft zodoende voldoende gemotiveerd gesteld dat het publiek om die reden aan handgereedschappen en -instrumenten waarvoor het teken is gedeponeerd, een zelfde gemeenschappelijke herkomst kan toelichten als aan de toe te passen middelen waarvoor het merk is ingeschreven. Zodoende is er van enige mate van soortgelijkheid sprake.

 

IEF 14520

Prejudiciële vragen over merkgebruik bij velgenreparatie

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 10 november 2014, IEF 14520, zaak C-500/14 (Ford Motor Company) - dossier
Vragen gesteld door Tribunale ordinario di Torino, Italië. Merkenrecht. De zaak speelt tussen twee private partijen: verzoekster Ford Motor Company, houdster van een geldig merk, en ITA verweerster Wheeltrims srl. Verzoekster is een procedure gestart tegen het ITA bedrijf wegens vermeende schending van haar exclusieve rechten in de zin van artikel 9 van Vo. 207/2009. Het gaat om door verweerster verkochte wieldoppen waarop het merk van verzoekster is gereproduceerd zonder dat verweerster in het bezit is van de vereiste licenties. Verzoekster heeft in kort geding verloren. Zij eist nu voor de verwijzende rechter een verklaring dat verweerster haar rechten schendt wegens ongeoorloofd gebruik, dat verweerster productie/verkoop/reclame voor de wieldoppen staakt en een veroordeling tot schadevergoeding. Inbreuk op haar exclusieve recht kan niet gerechtvaardigd worden door toepassing van de zogenaamde reparatieclausule.

Verweerster beroept zich op deze in de ITA wet opgenomen reparatieclausule. Zij stelt in het bijzonder dat het merk Ford op de wieldoppen enkel aanwezig is om de identificatie van de producent met betrekking tot het goed als geheel, te weten de auto waarop de wieldop wordt aangebracht. Het gaat dan om het reproduceren op reserveonderdelen van een esthetisch-beschrijvend kenmerk dat aanwezig is op de originele stukken, welk kenmerk essentieel is om het samengestelde product – de auto – zijn oorspronkelijke vorm terug te geven.

De verwijzende ITA rechter (Rb Torino) stelt vast dat er veel onzekerheid bestaat over de precieze vaststelling en afbakening van de werkingssfeer van de reparatieclausule. De rechter in kort geding oordeelde dat die bepaling een ruimere inhoud heeft, omdat daarin in het algemeen wordt verwezen naar de „exclusieve rechten op de onderdelen van een samengesteld voortbrengsel”. De bepaling vooronderstelt een fundamenteel commercieel recht van de ondernemers om het oorspronkelijke onderdeel volkomen identiek te reproduceren, voortvloeiend uit de beginselen van vrije mededinging. Bij vervanging van auto-onderdelen kan, als esthetisch element, een min of meer getrouwe afbeelding van het merk van de autofabrikant zijn aangebracht en oefent het zijn „gewone” functie van aanduiding van de producent slechts uit ten aanzien van het goed in zijn geheel.

Gestelde vragen:

a) Verdraagt het zich met het gemeenschapsrecht dat artikel 14 van richtlijn 98/71 en artikel 110 van verordening (EG) nr. 6/2002 aldus worden toegepast dat producenten van reserveonderdelen en toebehoren ingeschreven merken van derden mogen gebruiken teneinde de uiteindelijke koper in staat te stellen de oorspronkelijke verschijningsvorm van een samengesteld voortbrengsel te herstellen, ook al brengt de merkhouder het betrokken onderscheidend teken op zodanige wijze op het op het samengestelde voortbrengsel te monteren reserveonderdeel of toebehoren aan dat het van buitenaf zichtbaar is en zo bijdraagt aan de uiterlijke verschijning van het samengestelde voortbrengsel?
b) Moet de in artikel 14 van richtlijn 98/71 en artikel 110 van verordening (EG) nr. 6/2002 bedoelde reparatieclausule aldus worden uitgelegd dat zij voor derde producenten van reserveonderdelen en toebehoren een subjectief recht inhoudt, en dat dergelijke derden, in afwijking van het bepaalde in verordening nr. 207/2009 en richtlijn 89/104/EG, op grond van dit subjectieve recht het ingeschreven merk van anderen mogen gebruiken voor reserveonderdelen en toebehoren, ook al brengt de merkhouder het betrokken onderscheidend teken op zodanige wijze op het op het samengestelde voortbrengsel te monteren reserveonderdeel of toebehoren aan dat het van buitenaf zichtbaar is en zo bijdraagt aan de uiterlijke verschijning van het samengestelde voortbrengsel?
IEF 14514

BBIE-serie december 2014

Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Recentelijk heeft het BBIE een serie van dertiental oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaand bericht in deze serie: BBIE-serie november 2014.

10-12
AMNESIA
AMNESIA
Gedeelt.
nl
09-12
BUSINESS LEASE
bike2business
Afgew.
nl
09-12
OXILION
Zillion Media
Afgew.
nl
08-12
STICKY
STICKY PRESENTATIONS
Afgew.
nl
08-12
VICTORY
Victory Flowers
Toegew.
nl
08-12
SENSEA
SENZA FLOORS
Toegew.
nl
08-12
CHASIN'
Chasing
Gedeelt.
nl
04-12
BB
FGB BALENGIANNI FRAGRANCES
Toegew.
nl
04-12
BEVER
BEVER
Toegew.
nl
04-12
BEVER
BEVER
Toegew.
nl
01-12
STRAIGHT2BANK
START2BANK
Afgew.
fr
28-11
CHESS
CHESS JAZZ
Gedeelt.
nl
28-11
RICH JOHN RICHMOND
RICH & SON
Toegew.
nl
 

Behoefte aan of maakt u graag een verdere analyse? Tip de redactie: redactie@ie-forum.nl.

IEF 14499

Terechte weigering BENEDIKTINER WEISSBIER ex 2.11 sub b BVIE

Hof van Beroep van Luxemburg 18 december 2014, IEF 14499 (Benediktiner Weissbier) = franstalig
Eerder als IEFbe 1106. Merkenrecht. BEDA heeft het woordmerk BENEDIKTINER WEISSBIER gedeponeerd, het BBIE heeft laten weten de registratie te weigeren, want het teken is beschrijvend voor (wit)bier. Het bestaat uit de oorsprongsbenaming 'Benedictijns' en de algemene benaming voor witbier in de Duitse taal. De weigering van het merk is gebaseerd op artikel 2.11 onder 1 sub b) en c) BVIE. De weigering door het BBIE van het gedeponeerde merk is ex sub b terecht geweigerd.

(...) raisonnablement s' attendre à ce que le consommateur moyen des produits et services visés, même non germanophone, ne se méprendra pas sur les mots "BENEDIKTINER" et "WEISSBIER" qui se traduisent de surcroît aisément dans une des autres langues usuelles au Benelux. Ainsi, le mot BENEDIKTINER se traduit en néerlandais par "Benedictinjse" et WEISSBIER" par "Witbier"

Le signe verbal "BENEDIKTINIER WEISSBIER" permettra au public pertinent d'établir immédiatement et sans autre réflexion un rapport concret et direct avec la bière, de sorte qu'il ne dispose d'aucun pouvoir distinctif par rapport à des produits similaires qui ont une autre origine commerciale.

Le refus d'enregistrement par l'OBPI de la marque telle que déposée était partant justifié au regard de l'article 2.11.1 b) de la CBPI.

L'OBPI a refusé le dépôt pour l'ensemble des produits des classes 32, 41 et 43. Il en découle que la Cour n'est pas obligée dans le cadre de la demande principale tendant à voir dire que l'OBPI est tenu de procéder à l'enregistrement de la marque pour l'ensemble des produits et services des classes 32, 41 et 43, d'examiner le mérite de la demande d'enregistrement de la marque pour les produits et services autres que la bière, étant donné que même à supposer que la marque remplis les critères pour être enregistrée pour lesdits services et produits, l'enregistrement ne saurait être accordé pour l'ensemble des produits et services pour lesquels il a été requis.

IEF 14493

PROLINE kan ook normaal gebruikt zijn zonder Google-zoekresultaten

Rechtbank Den Haag 17 december 2014, IEF 14493; ECLI:NL:RBDHA:2014:15671 (Kesa tegen AS Watson)
Bijdrage ingezonden door Naomi Ketelaar en Gregor Vos, Klos Morel Vos & Schaap. Merkinbreuk. Normaal gebruik. Bewijs. Kesa is groothandel op het gebied van elektrische apparaten en houdster van diverse PROLINE-merken. Zij spreekt AS Watson , wereldwijd detailhandelaar en eigenaar van Kruidvat en Trekpleister, aan op de via webshops aangeboden tabletcomputers met de aanduiding 'Pro-Line'. Er bestaat slechts een gering verschil, te weten een koppelteken tussen de letters O en L. De reconventionele vordering tot nietigheid van PROLINE wordt afgewezen. Het merk heeft onderscheidend vermogen en is niet beschrijvend voor de waren. Merken kunnen ook normaal zijn gebruikt zonder dat het zoekresultaten via Google oplevert of in het productassortiment van BCC zit. Stakingsvordering wordt toegewezen met een opgaveverplichting.

Volgorde van behandeling conventie/reconventie
4.5. De rechtbank begrijpt de voorwaarde zo dat de eis in reconventie wordt ingesteld als de rechtbank in conventie tot het oordeel zou komen dat (uitgaande van geldige merken) sprake is van merkinbreuk. In dat geval geldt de eis in reconventie als ingesteld en komt de rechtbank gelet op het bepaalde in artikel 99 GMVo ook in conventie toe aan beoordeling van de gevoerde geldigheidsverweren. Het gebruik van de frase “en/of’ laat die lezing ook uitdrukkelijk toe, hoewel aan Kesa kan worden toegegeven dat de formulering van de voorwaardelijke reconventie niet uitblinkt in helderheid.

4.6. Dit betekent dat de rechtbank eerst in conventie de gestelde merkinbreuk zal beoordelen.

Nietigheid: onderscheidend vermogen en beschrijvend
4.21. Het betoog van AS Watson dat de PROLINE woordmerken ieder onderscheidend vermogen missen, slaagt niet. (...) Met Kesa is de rechtbank van oordeel dat noch die twee elementen afzonderlijk noch de combinatie daarvan een kenmerk van de betrokken waren weergeeft. Zodoende is ‘PROLINE’ voor de ingeschreven waren van de PROLINE woordrnerken niet beschrijvend.

Vervallen vanwege non usus
4.27. AS Watson heeft de stelling ingenomen dat Kesa de PROLINE merken niet normaal heeft gebruikt voor de gewraakte waren. AS Watson heeft schermafdrukken overgelegd van de zoekresultaten op de website www.bcc.nl en bij de zoekmachine Google waar bij het zoeken op de gewraakte waren in combinatie met ‘Proline’ geen resultaten worden gevonden (behalve voor DVD spelers). (...) Merken kunnen ook normaal gebrtiikt zijn op een wijze die niet leidt tot resultaten bij het zoeken via Google. Daarnaast is BCC slechts één van de retaitkanalen van Kesa in de EU zoals blijkt uit producties die Kesa heeft overgelegd zodat het ontbreken van (een deel van) de gewraakte waren in het huidige productassortiment van BCC op zichzelf niets zegt over (niet-)normaal gebruik. Andersoortig bewijs zoals een gebruiksonderzoek ten aanzien van de gewraakte waren of verklaringen van marktdeelnemers in de branche ontbreken.

Lees de uitspraak (pdf/ html)

IEF 14489

Horrengigant geen merkdealer van Unilux rolhorren

Vz. RCC 2 december 2014, IEF 14489 (Unilux rolhorren)
Het betreft de website van adverteerder voor zover hierop mededelingen over Unilux (rol-)horren worden gedaan. Deze kan als volgt worden samengevat. Klaagster stelt, kort samengevat, dat op de website van adverteerder staat dat zij horren van het merk Unilux levert. Aan klaagster is echter verteld dat Unilux niet aan adverteerder levert. Blijkbaar gebruikt adverteerder het merk Unilux op oneigenlijke wijze, hetgeen voor de leek niet duidelijk is. Unilux heeft bij e-mail meegedeeld dat zij in het verleden (rol)horren heeft geleverd aan adverteerder, maar dat zij enkele jaren geleden de leveringen heeft gestaakt “wegens misbruik reclame uitingen”. Klacht wordt toegewezen.

1) Op grond van de klacht dient de vraag te worden beantwoord of adverteerder in de bestreden reclame-uiting mag meedelen of suggereren dat via haar (rol)horren van het merk Unilux kunnen worden gekocht. Klaagster stelt dat dit niet het geval is, maar adverteerder stelt niet op de hoogte te zijn van het feit dat Unilux haar niet meer als dealer zou wensen. In verband met de beoordeling van de klacht is informatie gevraagd aan Unilux. Unilux heeft daarop bij e-mail van 15 oktober 2014 meegedeeld dat zij in het verleden (rol)horren heeft geleverd aan adverteerder, maar dat zij enkele jaren geleden de leveringen heeft gestaakt “wegens misbruik reclame uitingen”. Unilux deelt voorts mee dat er sprake is van misleiding door adverteerder. De voorzitter oordeelt naar aanleiding van dit alles als volgt.
3) Op grond van de e-mail van 15 oktober 2014 van Unilux is echter duidelijk dat dit bedrijf inmiddels het dealerschap van adverteerder heeft beëindigd en dat dit kennelijk verband houdt met “misbruik reclame uitingen”. Unilux heeft niet toegelicht wat zij hieronder verstaat. Wel gaat de voorzitter ervan uit dat indien adverteerder ten tijde van het indienen van de klacht een bestelling bij Unilux zou hebben geplaatst, de bestelling om die reden zou zijn geweigerd. Feitelijk kon adverteerder sindsdien geen uitvoering meer aan het dealerschap geven, hoewel de bestreden uiting anders suggereert. Derhalve wordt in de uiting geen juiste informatie verstrekt over de beschikbaarheid van Unilux producten via adverteerder, een van de voornaamste kenmerken van het product als bedoeld onder b van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). De voorzitter oordeelt voorts dat de gemiddelde consument door het voorgaande ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. Overigens merkt de voorzitter op dat ten tijde van deze beslissing adverteerder de website nog niet had aangepast, hoewel het haar duidelijk had moeten zijn dat zij niet meer in staat is Unilux producten te leveren. Derhalve wordt beslist als volgt.
IEF 14480

L'ARGENTINA schept een verband met een geografische benaming

Hof Den Haag 16 december 2014, IEF 14480; ECLI:NL:GHDHA:2014:4644 (Quilate tegen Foralways)
Uitspraak ingezonden door Naomi Ketelaar, Gregor Vos, Klos Morel Vos & Schaap en Charles Gielen, NautaDutilh. Merkenrecht. Foralways is houdster van diverse L'ARGENTINA-merken. De rechtbank [IEF 10884] oordeelt dat deze merken niet beschrijvend zijn voor kleding uit Argentinië. Het Hof verklaart de Benelux en de internationale inschrijving voor Benelux deel nietig en beveelt de doorhaling. Nu Argentinië een bij het relevante publiek bekend (groot) land is, de kleding en schoeisel hun herkomst in Argentinië kunnen hebben, is er sprake van een aanduiding slechts bestaande uit een geografische benaming en dus elk onderscheidend vermogen mist. Het relevante publiek verwacht een verband (ex Chiemsee-zaak, IEF 2814). Het woord-beeldmerk blijft in stand.

10. De volgende vraag is of door de handel en voormelde gemiddelde consument van kleding en schoenen in de Benelux het land Argentinië met die waren in verband wordt gebracht dan wel of redelijkerwijs een dergelijk verband in de toekomst te verwachten is. Het hof laat in het midden of het vereiste verband thans reeds bestaat en Argentinië voor kleding en schoenen thans beroemd of bekend is, nu het van oordeel is dat redelijkerwijs een dergelijk verband in de toekomst is te verwachten in de zin van het Chiemsee-arrest. Bij die beoordeling is in het bijzonder van belang, in welke mate het relevante publiek bekend is met de benaming (als geografische plaats), alsmede met de kenmerken van de daardoor aangeduide plaats en de betrokken categorie van waren. Hierbij heeft het Hof van Justitie EG in de Chiemsee-zaak aangegeven dat dat verband niet te verwachten is (en de aanduiding dus wel onderscheidend vermogen heeft) als
1. de geografische benaming in de betrokken kringen niet bekend is, althans niet bekend is als een geografische plaats of
2. als door de kenmerken van de plaats het niet waarschijnlijk is dat het voor de betrokken kringen aannemelijk is, dat de betrokken categorie van waren uit deze plaats afkomstig is.

13. Nu Argentinië een bij het relevante publiek bekend (groot) land is, kleding en schoeisel hun herkomst in Argentinië kunnen hebben en het relevante publiek dit weet, neemt het hof aan dat sprake is van een woordmerk slechts bestaande uit een geografische benaming die een geografische plaats aanduidt, waarvan redelijkerwijs in de toekomst te verwachten is dat die plaats in de opvatting van de betrokken kringen met de betrokken categorie van waren in verband wordt gebracht, zodat dit woordmerk elk onderscheidend vermogen mist. Overigens wijst het hof er in dit verband nog op dat naar zijn oordeel (anders dan in de CLOPPENBURG-zaak) de herkomst van kleding door (een aanzienlijk deel van) het relevante publiek van belang wordt geacht.
Gelet op het bovenstaande slaagt grief II.

16. Het hof is van oordeel dat (in ieder geval) de combinatie van de kroon - die niet een uiterst eenvoudige figuur is, maar een enigszins bijzondere vorm heeft door de combinatie van de gebogen, in dikte aflopende (spinpoot) armen, de gestileerde, van de spinpoten afwijkende, verdikte arm in het midden, de gesloten bovenkant met daarboven een bal en een kruis en de versierde onderkant -, de blauwe kleur en de gebogen rangschikking van de letters van het woord L'ARGENTINA tezamen (enig) onderscheidend vermogen heeft.
De omstandigheid dat beeldelementen wellicht ook een decoratieve functie hebben doet aan het bovenstaande niet af Hetzelfde geldt voor de stelling dat het woordelement het dominerende element in het beeldmerk is.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 14478

Oorsprongsverklaring Flipper Delta-anker op zichzelf onvoldoende bewijs

Vzr. Rechtbank Den Haag 15 december 2014, IEF 14478 (Anker Advies Bureau tegen Marine Equipment Services)
Merkenrecht. Bewijs. Inzage in documentatie toegewezen. Partijen zijn actief op de markt voor scheepsankers, AAB doet dat onder het merk FLIPPER DELTA, MES als 'MES Dolphin'. MES geeft een kwaliteitscertificaat met oorsprongsverklaring af met omschrijving Delta Flipper. Door het afgeven van de oorsprongsverklaring gebruikt MES in haar hoedanigheid als leverancier (aan derde) het teken Delta Flipper in stukken voor zakelijk gebruik. Echter de oorsprongsverklaring op zichzelf is onvoldoende voor merkinbreuk nu deze per abuis is afgegeven zonder na te gaan of de ankers zijn geleverd aan Jan de Nul, hetgeen niet het geval is zoals later is gebleken.

AAB krijgt ex 843 lid 2 Rv onder voorwaarden inzage. De deskundige dient te onderzoeken of de in beslag genomen documentatie het vermoeden van aanbod/verkoop onder de naam Flipper Delta ondersteunt.

4.9. MES stelt immers dat zij de oorsprongsverklaring van 4 oktober 2013 per abuis heeft afgegeven zonder na te gaan of zij wel de betreffende ankers aan Jan de Nul heeft geleverd, hetgeen niet het geval is, zo is later gebleken uit onderzoek van de eigen administratie en navraag bij Jan de Nul, zo stelt zij. Ter onderbouwing van haar stelling verwijst zij naar de verklaring die Jan de Nul heeft gegeven, waarin staat dat de naam ‘Anker, Delta Flipper’ in haar administratie is gebruikt als soortnaam die voor de gebruikers van de administratie duidelijk maakt van welk type het anker is maar niet van welke producent. Voorts is de naam ‘Anker, Delta Flipper’ door Jan de Nul voor-ingevuld op de oorsprongsverklaring die aan MES en aan AAB is gestuurd. Tot slot verwijst MES naar de email van Jan de Nul van 19 november 2014 waarin staat dat na verder onderzoek naar de herkomst van de ankers met objectnummers JDN 5-011 en JDN 5-116 is gebleken dat deze niet bij MES zijn besteld.

4.10. Zonder nadere bewijslevering, waarvoor in een kort geding geen ruimte is, kan de voorzieningenrechter op basis van het voorgaande niet vaststellen of MES al dan niet genoemde twee ankers onder het teken Delta Flipper heeft aangeboden. Dat AAB op zich terecht stelt dat de juistheid van de afgegeven oorsprongsverklaring voor rekening en risico komt van MES, dat MES in de print screens van de administratie van Jan de Nul ook als leverancier van genoemde ankers staat vermeld en dat MES nog een tweede oorsprongsverklaring heeft afgegeven aan Jan de Nul voor dezelfde ankers maar dan met vermelding ‘MES Dolphin’ hetgeen in strijd is met haar latere stelling dat zij genoemde ankers helemaal niet heeft geleverd aan Jan de Nul, maakt dit niet anders.

4.13. De slotsom luidt dat merkinbreuk door MES naar voorlopig oordeel (vooralsnog) niet aannemelijk is geworden. Het gevorderde stakingsbevel en de gevorderde rectificatie en opgave zal worden afgewezen.

Dictum: II. De deskundige dient te onderzoeken of de in beslag genomen documentatie het vermoeden ondersteunt dat MES onder de namen Delta Flipper of Flipper Delta in de periode vanaf 4 oktober 2008 tot 23 oktober 2014 (het moment van het beslag) ankers heeft aangeboden en/of geleverd aan Jan de Nul of andere partijen;

Lees de uitspraak hier (pdf /html)

IEF 14477

Designermerk Alexander Wang te kwader trouw geregistreerd

BHIM 15 oktober 2014, IEF 14477 (Alexander Wang)
Beslissing ingezonden door Dieter Delarue, Van Innis & Delarue. Publiek figuur. Verzoek om nietigverklaring van het Gemeenschapsmerk ALEXANDER WANG vanwege registratie te kwader trouw. Het merk is de (eigen) naam van de verzoeker, een 'well-known designer in the USA, EU and elsewhere'. Hiertoe wordt bewijs overlegt van onder andere een Wikipedia pagina, talloze advertenties van fashion shows en rapportages. Houder van het gewraakte merk bezit nog meer Chinese merken van ontwerpers. Het merk wordt nietig verklaard.
Lees verder

IEF 14472

BORREL-merken en BRRLS niet te kwader trouw geregistreerd

Rechtbank Den Haag 10 december 2014, IEF 14472 (Borr€ls tegen BRRLS)
Merkenrecht. Contractenrecht. Tussen partijen is een samenwerking voor de organisatie van netwerkborrels voorbereid en zijn merkregistraties 070BORREL, 010BORREL, 020BORREL en BRRLS gedaan op naam van Borr€ls BV. Op het moment van deponering van de merken werkten partijen samen en was het hun bedoeling die samenwerking in Borr€ls onder te brengen. Depots zijn niet als te kwader trouw aan te merken. BBRLS heeft de merken 070BORREL en BRRLS gebruikt voor een netwerkborrel in februari 2013, het inbreukverbod wordt toegewezen. Aangezien gedaagde eerder handelsnamen gebruikte en, als er al in de intentieverklaring handelsnaamoverdracht gelezen dient te worden, is door beëindiging van de samenwerking de overdrachtverplichting geëindigd.

4.13. Gelet op de voorgeschiedenis is aannemelijk dat partijen beoogden gezamenlijk de in opdracht van [Y] ontwikkelde logo’s, benamingen en tekens te (blijven) gebruiken in het kader van de organisatie van netwerkborrels. Van belang is dat Borr€ls B.V. de logo’s als Benelux-merken op haar naam heeft gedeponeerd en laten inschrijven. Dit gebeurde op een moment dat [A], [B] en [Y] samenwerkten en het hun bedoeling was die samenwerking onder te brengen in Borr€ls B.V. Wat er van de mogelijke antedatering van de (opzeggings- of beëindigings-)brief van [Y] aan [B] en de persoonlijke betrokkenheid van [Y] – die door Borr€ls B.V. is aangevoerd maar door hem uitdrukkelijk wordt ontkend – bij de deponering van de merken ook zij, vast staat dat de merkinschrijvingen op naam van Borr€ls B.V. zijn verricht op 23 april 2012, terwijl de samenwerking op zijn vroegst op 24 april 2012 door [Y] is beëindigd, en volgens [Y] zelfs pas in mei 2012.
4.14. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van kwade trouw bij de merkregistratie aan de zijde van Borr€ls B.V. in de zin van artikel 2.4 aanhef en onder f BVIE, noch anderszins. Borr€ls B.V. wist weliswaar van het eerdere gebruik van de logo’s (die destijds nog niet als merk waren geregistreerd) door [Y], maar mocht, gelet op de (voorgenomen) samenwerking, ervan uitgaan dat zij toestemming had, althans gerechtigd was, de Merken op haar naam te registreren, althans [Y] heeft onvoldoende onderbouwing verschaft om tot een conclusie van kwade trouw te kunnen komen. Dat er overigens sprake is van onrechtmatig handelen op grond waarvan Borr€ls c.s. geen beroep zou (meer) kunnen doen op de Merken, is door [Y] onvoldoende onderbouwd gesteld. Daarbij weegt mee dat vaststaat dat partijen geen afspraken hebben gemaakt over de beëindiging van de samenwerking of de afwikkeling daarvan en dat [Y] en Borr€ls B.V. – al dan niet tezamen met [Y] – ook na de beëindiging van de samenwerking nog borrels heeft georganiseerd waarbij gebruik gemaakt is van de Merken.

Handelsnaamrechten
4.16. Ten aanzien van het handelsnaamgebruik geldt dat uit hetgeen door Borr€ls B.V. is aangevoerd niet blijkt dat zij gerechtigd is tot bepaalde handelsnamen, althans daarvoor is door haar onvoldoende onderbouwing verschaft. Als er al sprake is van handelsnaamrechten op door Borr€ls B.V. genoemde aanduidingen, valt daarmee nog niet in te zien dat deze rechten aan Borr€ls B.V. zouden toekomen. Vaststaat immers dat [Y] al eerder netwerkborrels organiseerde onder die benamingen. Dat er handelsnamen ten tijde van de samenwerking tussen [B], [A] en [Y] door [Y] zijn ingebracht in Borr€ls B.V. of dat Borr€ls B.V. dergelijke handelsnamen feitelijk voor haar onderneming heeft gevoerd, is gesteld noch gebleken. Als er al in de intentieverklaring een verplichting dient te worden gelezen op grond waarvan [Y] verplicht was om handelsnamen in te brengen in Borr€ls B.V., dan brengt de beëindiging van deze samenwerking door [A] en [Y] met zich mee dat daarmee ook een dergelijke verplichting is geëindigd, althans Borr€ls B.V. heeft geen concrete onderbouwing verschaft om daarover anders te oordelen. Hetzelfde geldt voor de door Borr€ls B.V. genoemde url’s, domeinnamen, Facebookpagina’s en websites. Als die niet al tijdens de samenwerking door [Y] zijn ingebracht in Borr€ls B.V. of anderszins bij Borr€ls B.V. zijn komen te berusten, is er na de beëindiging van de samenwerking geen grond om die alsnog over te (laten) dragen aan Borr€ls B.V.

Op andere blogs:
NLO Shieldmark