Modellenrecht  

IEF 13488

Indienen modeldepot via BBIE nu online

Het online modeldepot, ontwikkeld in samenwerking met het OHIM, biedt u een eenvoudige procedure voor het aanvragen van een modelregistratie. In 5 stappen registreert u uw modeldepot. U heeft de keuze uit verschillende betaalmogelijkheden en u kunt een PDF van uw aanvraag downloaden. De toegang tot deze elektronische procedure krijgt u via Mijn BBIE op basis van een account. Wanneer u nog geen account heeft, kunt u deze [hier] aanvragen.

Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met het informatiecentrum.

Telefoon
Iedere werkdag tussen 8:30 en 17:00 uur via:
070 244 242 (vanuit België)
070 349 12 42 (vanuit Nederland)
8002 5383 (vanuit Luxemburg)

E-mail
Uiteraard kunt u ook een e-mail sturen.Wij streven ernaar uw e-mail binnen 48 uur af te handelen. Uw e-mails worden behandeld conform ons beleid e-mail.

IEF 13472

Not for designers: On the Inadequacies of EU Design Law and How to Fix It

Thomas Margoni, 'Not for designers: On the Inadequacies of EU Design Law and How to Fix It', JIPITEC 2013-3, p. 225-248.
Design rights represent an interesting example of how the EU legislature has successfully regulated an otherwise heterogeneous field of law. Yet this type of protection is not for all. The tools created by EU intervention have been drafted paying created by EU intervention have been drafted paying much more attention to the industry sector rather than to designers themselves. In particular, modern, digitally based, individual or small-sized, 3D printing, open designers and their needs are largely neglected by such legislation. There is obviously nothing wrong in drafting legal tools around the needs of an industrial sector with an important role in the EU economy, on the contrary, this is a legitimate and good decision of industrial policy.

However, good legislation should be fair, balanced and (technologically) neutral in order to offer suitable solutions to all the players in the market, and all citizens in the society, without discriminating the smallest or the newest: the cost would be to stifle innovation. The use of printing machinery to manufacture physical objects created digitally thanks to computer programs such as Computer-Aided Design (CAD) software has been in place for quite a few years, and it is actually the standard in many industrial fields, from aeronautics to home furniture. The change in recent years that has the potential to be a paradigm-shifting factor is a combination between the popularization of such technologies (price, size, usability, quality) and the diffusion of a culture based on access to and reuse of knowledge. We will call this blend Open Design. It is probably still too early, however, to say whether 3D printing will be used in the future to refer to a major event in human history, or instead will be relegated to a lonely Wikipedia entry similarly to Betamax (copyright scholars are familiar with it for other reasons).

It is not too early, however, to develop a legal analysis that will hopefully contribute to clarifying the major issues found in current EU design law structure, why many modern open designers will probably find better protection in copyright, and whether they can successfully rely on open licenses to achieve their goals. With regard to the latter point, we will use Creative Commons (CC) licenses to test our hypothesis due to their unique characteristics to be modular, i.e. to have different license elements (clauses) that licensors can choose in order to adapt the license to their own needs."

IEF 13468

Douaneautoriteiten kunnen antipiraterijprocedure ook zelf formeel inleiden

Conclusie A-G HvJ EU 28 januari 2014, zaak C-583/12 (Sintax Trading) - dossier
DiagonalVerzoek om een prejudiciële beslissing, Riigikohus.
Douanewetboek. Intellectuele eigendom (namaak/piraterij), modellenrecht. TRIPS-verdrag.
Uitlegging van de artikelen 13, leden 1 en 17, alsook van de punten 1, 2 en 3 van de considerans van [anti-piraterijverordening]. Maatregelen strekkende tot het verhinderen van het op de markt brengen van nagemaakte goederen en van door piraterij verkregen goederen – Procedure strekkende tot het vaststellen of er sprake is van schending van een intellectuele eigendomsrecht – Bevoegdheid van de douaneautoriteiten ter zake van de vaststelling van een schending van een intellectuele eigendomsrecht – Recht van de douaneautoriteiten om ambtshalve een procedure in te leiden strekkende tot het vaststellen of er sprake is van schending van een intellectuele eigendomsrecht, zonder dat het nodig is dat de houder van het recht die procedure heeft ingeleid.

Conclusie A-G

Artikel 13, lid 1, van verordening (EG) nr. 1383/2003 [anti-piraterijverordening] dient aldus te worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat de lidstaten de douaneautoriteiten de bevoegdheid verlenen om de in die bepaling bedoelde procedure te voeren, op voorwaarde dat naar nationaal recht uitdrukkelijk is voorzien in die bevoegdheid, de douaneautoriteiten handelen op een wijze die hun onafhankelijkheid en onpartijdigheid waarborgt, het recht om te worden gehoord wordt geëerbiedigd en rechterlijke toetsing mogelijk is.

 – Artikel 13, lid 1, van verordening (EG) nr. 1383/2003 dient aldus te worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat de lidstaten bepalen dat de douaneautoriteiten de in die bepaling bedoelde procedure ook zelf formeel kunnen inleiden.

Gestelde vragen:

Kan de in artikel 13, lid 1, van verordening nr. 1383/20032 genoemde "procedure [die] is ingeleid om te bepalen of [...] een intellectuele-eigendomsrecht is geschonden", ook worden gevoerd bij de douanedienst, of dient de in hoofdstuk III van de verordening behandelde "bevoegde autoriteit [die] een besluit ten gronde kan nemen" gescheiden te zijn van de douaneautoriteiten?
In punt 2 van de considerans van verordening nr. 1383/2003 wordt als doelstelling van de verordening bescherming van de consumenten genoemd, en overeenkomstig punt 3 van die considerans moet in een procedure worden voorzien die de douaneautoriteiten de mogelijkheid geeft het verbod om goederen die inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht in het douanegebied van de Gemeenschap binnen te brengen, zo doeltreffend mogelijk te handhaven, zonder evenwel de in punt 2 van de considerans van deze verordening en in punt 1 van de considerans van uitvoeringsverordening nr. 1891/2004 genoemde vrijheid van het legitieme handelsverkeer in het gedrang te brengen. Is het met deze doelstellingen verenigbaar dat de in artikel 17 van verordening nr. 1383/2003 vastgelegde maatregelen alleen kunnen worden toegepast wanneer de houder van het recht de in artikel 13, lid 1, van de verordening genoemde procedure tot vaststelling van een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht inleidt, of moet met het oog op een zo doeltreffend mogelijke verwezenlijking van deze doelstellingen, ook de douaneautoriteit de mogelijkheid hebben om de desbetreffende procedure in te leiden?
Op andere blogs:

IPKat

IEF 13407

Octrooiinbreuk door compatibel huismerk cartridge

Vzr. Rechtbank Den Haag 9 januari 2014, KG ZA 13-1342 (Samsung tegen PrintAbout)
Uitspraak ingezonden door Charlotte de Boer, Wim Maas en Carreen Shannon, Deterink.
Octrooirecht. Reclamerecht. Modellenrecht. Samsung heeft twee gemeenschapsmodellen geregistreerd voor haar cartridges en is houdster van EP 1 975 744 en EP 2 357 537(developing unit and image forming apparatus having the same). PrintAbout exploiteert een bereikbare webwinkel en verkoopt onder haar "huismerk" een met Samsungs printers compatibele cartridges. Samsung vordert een bevel staken van ongeoorloofde vergelijkende reclame, recall en legt aan haar vorderingen de onthoudingsverklaring ten grondslag.

Procesrecht. Er is geen spoedeisend belang uit de inbreuk op de Gemeenschapsmodelrechten en de gesteld onrechtmatige vergelijkende reclame nu vanaf begin 2012 Samsung al op de hoogte is. Gedurende lange periode is er geen voorlopige maatregel nodig geweest, niet valt in te zien waarom dat wel is ten gevolge van verlening van het jongste octrooi. Dit is anders voor de gestelde octrooi-inbreuken. Er is een serieuze kans dat de bodemrechter of oppositieafdeling conclusie 1, 2 en 12 van EP 744 niet nieuw acht.

Het betoog dat EP 537 niet nawerkbaar zou zijn, omdat er pas in onderconclusie 3 een afvaltonertransportorgaan wordt geopenbaard, wordt niet gevolgd. Het gaat er immers om dat de uitvinding nawerkbaar is beschreven. Dat EP 537 niet inventief is, omdat het lekkageprobleem zich in de praktijk niet voordoet, is onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het betoog dat een niet-bestaand probleem wordt geadresseerd, slaagt niet. PrintAbout heeft inbreuk gemaakt op het octrooi en dient opgave te doen van de leveranciers van de producten.

4.16 Het betoog van Samsung dat de gemiddelde vakman zou inzien dat conclusie 3 onjuist is geredigeerd, moet naar voorlopig oordeel worden verworpen. Weliswaar beschrijft en toont het octrooischrift van EP 744 cartridges waarin de steunuitsteeksels en uitsteekselopnemers zijn aangebracht aan de (...) behuizing, maar daaruit kan de vakman niet zonder meer afleiden dat die plaatsing de juiste is en de in de conclusie voorgeschreven plaatsing de vergissing. (...)

4.34. PrintAbout heef ten slotte gesteld dat Samsung misbruik van recht maakt door EP 537 in te roepen, nu dit octrooi ziet op een uitvinding die een niet-bestaand probleem adresseert. Het is Samsung volgens PrintAbout louter te doen om op oneigenlijke wijze concurrenten van de markt voor toner cartridges te kunnen weren. Dit doet Samsung door een technische werking toe te schrijven aan een uitsparing die slechts dient om te voorkomen dat anders gevormde cartridges in haar printers passen, aldus PrintAbout. In de opening van de printer waarin de cartridge moet worden geplaatst, bevindt zich namelijk een uitsteeksel.

4.35 Dit betoog van PrintAbout slaagt niet. In het voorgaande is de stelling dat het in EP 537 beschreven probleem zich niet voordoet, reeds verworpen. Daar komt bij dat Samsung heeft bestreden dat toepassing van de uitvinding noodzakelijk is om een cartridge in haar printer te laten passen. Zij heeft er in dat verband op gewezen dat cartridges met een uitsparing in een andere dan de geclaimde vorm in haar ML- en SCX-printers passen. Gelet daarop kan niet worden aangenomen dat de geclaimde uitsparing uitsluitend noodzakelijk is voor compatibiliteit.

 

IEF 13376

Specifieke combinatie van diagonale vlakverdeling en felle kleuren is een uiting

Vzr. Rechtbank Den Haag 18 december 2013, KG ZA 13-1377 (L-Fashion tegen O'Neill Europe)
L-Fashion vordert onder meer de opheffing van het ex parte verbod [IEF 13369]. Zij legt aan haar vordering ten grondslag dat er geen niet-ingeschreven Gemeenschapsmodelrecht toekomt, omdat de Coral Jacket nieuwheid en eigen karakter ontbeert gelet op de Tornado Jacket van L-Fashion uit 2005. De verschillen betreffen echter niet onbelangrijke details en dat er sprake is van doorontwikkeling in het ontwerpproces is niet onderbouwd. Ook als met L-Fashion wordt aangenomen dat het gebruik van een diagonale vlakverdeling in een combinatie van felle kleuren in de Coral Jacket een uiting is van de ‘color blocking’ stijl, maakt dit niet dat het L-Fashion vrijstaat om juist deze specifieke combinatie van elementen te gebruiken. De voorzieningenrechter hetziet de ex parte beschikking in die zin dat het bevel tot staking niet per 6 februari 2014 vervalt. Tevens wordt er een recall met een begeleidende brief bevolen.

5.16. De overeenkomsten tussen het model en de Jenny Jacket zijn zodanig gedetailleerd, dat vooralsnog moet worden aangenomen dat het model is nagemaakt (als bedoeld in artikel 19 lid 2 GModVo). O’Neill heeft in dit verband nog specifiek gewezen op het feit dat het donkergrijze gedeelte van de Coral Jacket niet effen is maar een denim look heeft en is uitgevoerd in een andere (zachtere) stof dan het lichtblauwe en gele gedeelte hetgeen ook het geval is bij de Jenny Jacket. L-Fashion heeft ter zitting gesteld dat om de betreffende kleur donkergrijs te verkrijgen een andere melange van de stof vereist is, hetgeen resulteert in een zachtere stof. Zelfs indien de verklaring van L-Fashion juist is, hetgeen O’Neill betwist, is die niet terzake doende nu L-Fashion geen verklaring heeft gegeven voor het gebruik van juist die kleur donkergrijs in combinatie met de kleuren lichtblauw en geel en in combinatie met de voornoemde elementen uit de Coral Jacket. Ook heeft O’Neill nog gewezen op de ritssluiting van de zakken op het voorpand die zowel bij de Coral Jacket als bij de Jenny Jacket is uitgevoerd in geel terwijl evengoed donkergrijs gebruikt had kunnen worden om een zelfde contrasterend effect te krijgen bij een van die zakken. Dat de rits bij normaal gebruik niet zichtbaar is, zoals L-Fashion heeft aangevoerd, is geen verklaring voor die overeenstemming.

5.18. Een en ander leidt tot de voorlopige conclusie dat sprake is van inbreuk op het niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel van O’Neill, zodat de vordering tot opheffing van het ex parte bevel wat betreft staking van modelrechtinbreuk zal worden afgewezen. Gelet op het feit dat het niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel nog slechts geldig is tot 6 februari 2014 (hetgeen tussen partijen niet in geschil is) zal de voorzieningenrechter het stakingsbevel in zoverre herzien dat dit wat betreft de grondslag inbreuk op het niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel vervalt per voornoemde datum.

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Namaak van kleding (jas) aangenomen op grond van inbreuk op niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel en auteursrecht)
Novagraaf (O'Neill wint rechtszaak over namaakjas)

IEF 13369

Ex parte inbreuk niet-ingeschreven gemeenschapsmodelrecht op jassen

Ex parte Vzr. Rechtbank Den Haag 22 november 2013, KG RK 13-2180 (O'Neill Europe tegen L-Fashion c.s.)O'Neill PW FREEDOM CORALGemeenschapsmodellenrecht. Voorshands uitgaande van de geldigheid van het niet-ingeschreven Gemeenschapsmodelrecht waarop verzoekster zich beroept, is naar voorlopig oordeel voldoende aannemelijk dat gerekwestreerden inbreuk maken op dat recht, alsmede op de aan verzoekster toekomende auteursrechten, op de PW Freedom Coral Jacket (links-achterkant) in de daar weergegeven kleuren, door de verhandeling van het ‘ICEPEAK Jenny Jacket’ (rechts-voorkant). De voorzieningenrechter beveelt ieder van gerekwestreerden binnen twee dagen na betekening van deze beschikking iedere inbreuk op het niet-ingeschreven Gemeenschapsmodelrecht en de auteursrechten van verzoekster op het PW Freedom Coral Jacket in de op bladzijde 3 van het verzoekschrift weergegeven kleuren te staken en gestaakt te houden.

De voorzieningenrechter 3.1. beveelt ieder van gerekwestreerden binnen twee dagen na betekening van deze beschikking iedere inbreuk op het niet-ingeschreven Gemeenschapsmodelrecht en de auteursrechten van verzoekster op het PW Freedom Coral Jacket in de op bladzijde 3 van het verzoekschrift weergegeven kleuren te staken en gestaakt te houden, voor zover het de niet-ingeschreven Gemeenschapsmodelrechten betreft in de gehele Europese Unie en voor zover het de auteursrechten betreft in Nederland, meer in het bijzonder door elk gebruik, verhandeling, invoeren, uitvoeren en te koop aanbieden, alsmede het voor deze doeleinden in voorraad hebben voor een van deze doeleinden, van het ICEPEAK Jenny Jacket beschreven op pagina 5 en 6 van het verzoekschrift te staken en gestaakt te houden, alsmede alle reclameuitingen waarin de inbreukmakende ICEPEAK Jenny Jackets worden afgebeeld, waaronder mede begrepen alle afbeeldingen van het ICEPEAK Jenny jacket op hun respectievelijke websites direct te verwijderen en verwijderd te houden;

3.2. veroordeelt gerekwestreerden tot betaling van een dwangsom van € 500,- voor ieder individueel exemplaar waarmee, dan wel € 10.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan, dat die gerekwestreerde het onder 3.1. gegeven bevel geheel of gedeeltelijk overtreedt, tot een maximum van € 100.000,=;

3.3. verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

3.4. bepaalt dat verzoekster deze beschikking, alsmede de bij het verzoekschrift behorende producties, aan gerekwestreerden zal doen betekenen uiterlijk op maandag 25 november 2013 om 14.00 uur;

3.5. bepaalt dat voor het geval gerekwestreerden de opheffing van dit bevel willen vorderen, de voorzieningenrechter daartoe tijd heeft gereserveerd op vrijdag 6 december 2013 om 10.00 uur en bepaalt voorts dat gerekwestreerden, indien zij van de gereserveerde dag en uur gebruik willen maken, uiterlijk op vrijdag 29 november 2013 om 14.00 uur de dagvaarding zullen doen betekenen en een kopie van de uitgebrachte dagvaarding zullen indienen ter griffie van de Afdeling Kort Geding van het Team Handel van deze rechtbank, eveneens uiterlijk op vrijdag 29 november 2013 om 14.00 uur;

3.6. bepaalt de termijn bedoeld in artikel 1019i Rv op 6 maanden na dagtekening van deze beschikking;

IEF 13267

Geen verschillende algemene indruk model kurkentrekker

Gerecht EU 18 november 2013, zaak T-337/12 (El Hogar Perfecto del Siglo XXI / OHMI - Wenf International Advisers (Tire-bouchon) - dossier
Gemeenschapsmodel. Het ingeschreven gemeenschapsmodel geeft een kurkentrekker weer. De inschrijving was volgens het OHMI nietig. Er was een ouder nationaal model. Het model mist eigen karakter en heeft geen verschillende algemene indruk voor de geïnformeerde gebruiker. De geïnformeerde gebruiker is hier zowel de particulier thuis als de vakman in een restaurant. Ontwerper van een kurkentrekker beschikt over een grote mate van vrijheid met betrekking tot de vormgeving. De algemene indruk wordt met name bepaald door de vormgeving van de greep. Het gerecht is het met het OHMI eens en verwerpt het beroep.

26 In casu heeft de kamer van beroep allereerst, in punt 16 van de bestreden beslissing, aangegeven dat de „betrokken sector die [was] van de kurkentrekkers, te weten apparaten die dienen om een kurk uit een wijnfles te trekken”. Blijkens punt 19 van de bestreden beslissing, waarin de functionele onderdelen van deze apparaten worden beschreven, heeft de kamer van beroep, anders dan verzoekster betoogt, de betrokken sector beperkt tot die van de hefboomkurkentrekkers. Voorts heeft zij in punt 17 van de bestreden beslissing geconstateerd dat de geïnformeerde gebruiker „zowel de particulier die [deze apparaten] thuis gebruikt als de vakman (kelner, sommelier) die deze in een restaurant gebruikt” kon zijn. Volgens de kamer van beroep is die gebruiker geïnformeerd omdat „hij verstand heeft van wijnen en de toebehoren om ervan te genieten en, zonder ontwerper te zijn, wegens zijn belangstelling en voorliefde bepaalde kennis heeft verworven over het marktaanbod inzake wijnflesopeners”. Met andere woorden meent de kamer van beroep dat deze persoon, zonder een deskundige op het vlak van industriële vormgeving te zijn, op de hoogte is van wat op de markt wordt aangeboden en kennis heeft van de basiskenmerken van het voortbrengsel.

34 In casu heeft de kamer van beroep in punt 19 van de bestreden beslissing geoordeeld dat, hoewel een kurkentrekker bepaalde onderdelen moet bevatten om zijn functie te vervullen, de ontwerper bij een dergelijk voortbrengsel over een grote mate van vrijheid blijft beschikken. Dat een kurkentrekker bepaalde onderdelen moet bevatten, zoals een spiraalvormige draad die in de kurk moet kunnen worden vastgedraaid, een greep om het apparaat in de hand te nemen, één of twee hefbomen om het apparaat op de flessenhals te laten steunen, en een mesje om de capsule over de kurk weg te snijden, staat niet eraan in de weg dat deze onderdelen, met behoud van hun functionaliteit, op diverse manieren kunnen worden ontworpen en gecombineerd. Ter illustratie heeft de kamer van beroep toegevoegd dat het mesje aan beide uiteinden van het apparaat kan worden geplaatst en de greep talrijke vormen kan aannemen en qua lengte en dikte kan verschillen, zonder af te doen aan de functionaliteit of de gebruiksvriendelijkheid van het apparaat.

IEF 13215

Beide modellen van een katachtig roofdier hebben dezelfde totaalindruk

Gerecht EU 7 november 2013, zaak T-666/11 (Budziewska / OHMI - Puma (Félin bondissant))dossier

Gemeenschapsmodel. Beroep ingesteld door de houder van gemeenschapsmodel nr. 697016 0001 (weergave van een poema) en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1137/20103 van de derde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 23 september 2001, houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling tot toewijzing van de vordering tot nietigverklaring die door Puma AG Rudolf Dassler Sport, als houdster van een internationale merken en model dat een katachtig roofdier weergeeft, is ingesteld. Het beroep wordt afgewezen. Er is geen sprake van een eigen karakter. In feite is de totaalindruk die door de twee ontwerpen gevormd door het silhouet van een kat in een positie om te springen met de staart omhoog, in profiel, naar links en getoond in een lichte kleur op een donkere achtergrond, hetzelfde.

38 S’agissant, premièrement, de l’allégation selon laquelle le dessin ou modèle contesté représenterait un chat domestique et non un puma sauvage, il y a lieu de considérer que l’impression globale produite par le dessin ou modèle contesté, qu’elle soit ou non celle d’un chat domestique ou d’un puma sauvage, est, en tout état de cause, celle d’un félin. Cela ressort, notamment, de la silhouette effilée et flexible, ainsi que de la dynamique prédatrice de l’animal qui y figure. C’est donc sans erreur que la chambre de recours a estimé que l’impression globale produite tant par le dessin ou modèle contesté que le dessin ou modèle antérieur était celle d’un félin. À cet égard, il convient de préciser que, du point de vue de l’appréciation du caractère individuel, le critère déterminant n’est pas la classification phylogénétique ou la taxinomie biologique des animaux représentés, mais l’impression globale produite sur l’utilisateur averti par les dessins ou modèles comparés.

39 S’agissant, deuxièmement, de l’allégation selon laquelle le dessin ou modèle contesté représenterait un félin retombant sur ses quatre pattes et non un félin bondissant en position de saut comme dans le dessin ou modèle antérieur, force est de constater qu’elle ne ressort en aucune façon du dessin ou modèle contesté. En effet, un félin en position d’atterrissage toucherait d’abord le sol avec ses pattes antérieures et non ses pattes postérieures. Or, sur le dessin ou modèle contesté, ce sont les pattes postérieures qui sont les plus proches du sol imaginaire. Dès lors, il y a lieu de considérer que les félins sur les deux dessins ou modèles comparés présentent la même position de saut, ou bondissante.

40 S’agissant, troisièmement, de l’allégation selon laquelle les dessins ou modèles comparés présenteraient des différences relatives aux oreilles, aux pattes et à la queue de l’animal représenté, il convient de relever que la chambre de recours, ainsi qu’il ressort du point 23 de la décision attaquée, n’a pas omis de prendre ces différences en considération, mais qu’elle a estimé qu’elles ne portaient que sur des menus détails sans influence sur l’impression d’ensemble produite par les deux dessins ou modèles comparés. À cet égard, il y a lieu de considérer, en tenant compte du degré très élevé de liberté du créateur de logotypes, non contesté par la requérante, que les différences alléguées entre le dessin ou modèle contesté et le dessin ou modèle antérieur, bien que perçues par l’utilisateur averti de logotypes, sont insuffisamment marquées pour invalider l’appréciation globale de similitude retenue par la chambre de recours.

41 Force est, dès lors, de constater que le deuxième argument s’avère non fondé et que c’est sans erreur que la chambre de recours a estimé que le dessin ou modèle contesté ne produisait pas sur l’utilisateur averti une impression globale différente de celle produite par le dessin ou modèle antérieur.
IEF 13205

Gerecht EU week 45

Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A) Verwarringsgevaar tussen beeldmerken met woordelement X
B) Verwarringsgevaar tussen AYUR en oudere AYUS
C)Verwarringsgevaar tussen woordmerk IBSolution en eerder beeldmerk met woorden IBS

A) Gerecht EU 5 november 2013, zaak T-378/12 (Capitalizaciones Mercantiles / OHMI - Leineweber (X))dossier

Door aanvrager van beeldmerk met het woordelement „X” voor waren van klasse 25 ingesteld beroep tot vernietiging van beslissing R 1524/20111 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 15 mei 2012 houdende vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling die de oppositie van de houder van het communautaire beeldmerk met het woordelement „X” voor met name waren van klasse 25 afwijst. Het beroep wordt afgewezen. Er is sprake van verwarringsgevaar.

66. Au vu de ce qui a déjà été dit aux points 29 à 62 ci-dessus sur le public pertinent composé de consommateurs moyens de l’Union, sur l’identité ou la similitude des produits couverts par les marques en conflit, sur le caractère moyennement distinctif de la marque antérieure, sur la similitude visuelle, phonétique et conceptuelle des marques en conflit, il convient de constater que c’est à juste titre que la chambre de recours a conclu, au point 30 de la décision attaquée, qu’il existait un risque de confusion entre les marques en conflit.

Sur les dépens
75. Aux termes de l’article 87, paragraphe 2, du règlement de procédure du Tribunal, toute partie qui succombe est condamnée aux dépens, s’il est conclu en ce sens. La requérante ayant succombé, il y a lieu de la condamner aux dépens, conformément aux conclusions de l’OHMI et de l’intervenante.
Par ces motifs,
LE TRIBUNAL (deuxième chambre)
déclare et arrête :
1)      Le recours est rejeté.
2)      Capitalizaciones Mercantiles Ltda est condamnée aux dépens

B) Gerecht EU 7 november 2013, zaak T-63/13 (Three-N-Products / OHMI - Munindra (AYUR))dossier
Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van het woordmerk „AYUR” voor waren en diensten van de klassen 3, 5, 16 en 44 en strekkende tot vernietiging van beslissing R 2296/20114 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 23 november 2012 houdende verwerping van het beroep tegen de gedeeltelijke toewijzing door de nietigheidsafdeling van de vordering tot nietigverklaring ingesteld door de houder van het Benelux-woordmerk „AYUS” voor waren en diensten van de klassen 3, 5 en 29 tot en met 31. Het beroep wordt afgewezen. Er is sprake van verwarringsgevaar.

54 En l’espèce, eu égard à la similitude ou à l’identité des produits et services en cause, à la similitude des signes en cause, il y a lieu de considérer, au regard du caractère distinctif normal des marques antérieures, qu’il existe un risque de confusion entre les marques en conflit. Cette conclusion est également valable pour les produits et les services pour lesquels le public aura un niveau d’attention relativement élevé, en raison de la similitude ou de l’identité existant entre ceux-ci ainsi qu’au regard du degré de similitude des signes en cause.
55 L’examen du risque de confusion effectué par la chambre de recours est donc exempt d’erreur.
56 Il résulte de ce qui précède que le recours doit être rejeté.


C) Gerecht EU 7 november 2013, zaak T-533/12 (IBSolution / OHMI - IBS (IBSolution))dossier
Gemeenschapsmerk – Door de aanvrager van het woordmerk „IBSolution” voor diensten van de klassen 35, 41, en 42, ingesteld beroep tot vernietiging van beslissing R 771/20112 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 21 september 2012, houdende afwijzing van verzoeksters beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling waarbij de inschrijving van dat merk in het kader van de oppositie van de houder van het gemeenschapsbeeldmerk met het woordelement „IBS” voor waren en diensten van de klassen 9, 16, 35, 41 en 42 gedeeltelijk is geweigerd. Het beroep wordt afgewezen. Er is sprake van verwarringsgevaar.

The likelihood of confusion
55 In the present case, it should be noted that it has been established, first, that the services concerned were in part identical and in part similar and, secondly, that the Board of Appeal held, correctly, that the signs at issue were similar.

56 In those circumstances, it must therefore be held, in accordance with the case-law cited in paragraphs 18 and 54 above, that the Board of Appeal acted correctly in holding that there was a likelihood of confusion between the marks at issue.

57 That finding cannot be invalidated by the applicant’s arguments that the earlier mark is not very distinctive, since numerous names of companies and trade marks in the sector concerned begin with the letter ‘i’ or the letter group ‘ib’. In that regard, it should be noted that the finding that the earlier mark has a weak distinctive character does not preclude a finding that there is a likelihood of confusion in the present case. Although the distinctive character of the earlier mark must be taken into account when assessing the likelihood of confusion, it is only one factor among others involved in such assessment. Thus, even in a case involving an earlier mark of weak distinctive character, there may be a likelihood of confusion on account, in particular, of a similarity between the signs and between the goods or services covered (see PAGESJAUNES.COM, paragraph 70 and the case-law cited).

58 Furthermore, it is apparent from settled case-law that the distinctive character of a trade mark must be assessed, first, by reference to the goods or services in respect of which registration has been applied for and, second, by reference to the perception of them on the part of the relevant public (see Joined Cases C‑473/01 P and C‑474/01 P Procter & Gamble v OHIM [2004] ECR I‑5173, paragraph 33, and Case C‑25/05 P Storck v OHIM [2006] ECR I‑5719, paragraph 25).

59 As was found by the Board of Appeal, the applicant has not shown that the letter combination ‘ibs’ was descriptive as regards both the services at issue and the relevant public’s perception of them. Therefore, the applicant’s arguments relating to the widespread use of acronyms consisting of the same letters as those making up the earlier mark cannot call into question the Board of Appeal’s finding that the element ‘ibs’ of the earlier mark possesses a normal distinctive character.

IEF 13208

Niet beperkt tot decoratie-elementen van de totaalindruk van spellen

Gerecht EU 25 oktober 2013, zaak T-231/10 (Merlin e.a. / OHMI - Dusyma (Jeux)) - dossier
Gemeenschapsmodel. Beroep tot vernietiging van beslissing van de kamer van beroep (BHIM) houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling tot afwijzing van de vordering tot nietigverklaring die door verzoekers is ingesteld tegen gemeenschapsmodel nr. 526 801-0011 (Spelletjes). Het beroep wordt afgewezen.

Een modelrecht kan niet alleen nietig worden verklaard worden omdat er een nieuwheidsschadelijk eerder model is, maar ook wanneer de totaalindruk overeenstemmend is en het aan eigen karakter ontbreekt. De kamer van beroep heeft de verordening goed toegepast door zich niet te beperken tot de decoratie-elementen van de twee modellen.

41      Insoweit ist darauf hinzuweisen, dass ein Geschmacksmuster nicht nur für nichtig erklärt werden kann, weil es die in Art. 5 der Verordnung Nr. 6/2002 vorgesehene Voraussetzung der Neuheit aufgrund seiner Identität mit einem bereits offenbarten Geschmacksmuster nicht erfüllt, sondern auch, weil sich der Gesamteindruck, den es beim informierten Benutzer hervorruft, nicht von dem Gesamteindruck unterscheidet, den ein bereits offenbartes Geschmacksmuster bei einem solchen Benutzer hervorruft, und weil es deshalb nicht über die in Art. 6 der genannten Verordnung geforderte Eigenart verfügt.

42      Nach alledem ist, ohne dass geklärt zu werden braucht, ob die Kästen, die die Bausteine enthalten, Teil der einander gegenüberstehenden Geschmacksmuster sind – was die Kläger bestreiten –, festzustellen, dass die Beschwerdekammer die Verordnung Nr. 6/2002 korrekt angewandt hat, als sie die Prüfung der Neuheit und der Eigenart des streitigen Geschmacksmusters nicht auf die bloßen Dekorationselemente der einander gegenüberstehenden Geschmacksmuster beschränkt hat.

43      Aus den gesamten oben angestellten Erwägungen ergibt sich, dass die Kläger mit ihrem einzigen Klagegrund nicht durchdringen können.