DOSSIERS
Alle dossiers

Herkomstaanduidingen  

IEF 13836

Geen communautaire bescherming niet-geregistreerde geografische benaming

HvJ EU 8 mei 2014, zaak C-35/13 (ASSICA en Krafts Foods) - dossier
Bescherming van geografische aanduiding en oorsprongsbenaming van de Salame Felino, een zuivere varkensvleessalimi uit Felino, Italië). Bescherming van benamingen voor producten waarbij geen sprake is van een bijzondere band tussen de kenmerken en de geografische herkomst daarvan. Geen bescherming zonder communautaire registratie. Er bestaat een mogelijkheid om op het nationale grondgebied het gebruik van deze benaming voor nationale producten die niet uit het door de benaming opgeroepen gebied afkomstig zijn, als oneerlijke concurrentie te verbieden.

HvJ EU verklaart voor recht:

Verordening (EEG) [BGA-Verordening] moet aldus worden uitgelegd dat zij niet voorziet in een beschermingsregeling voor een geografische benaming die niet op communautair niveau geregistreerd is, maar dat een dergelijke benaming in voorkomend geval kan worden beschermd op grond van een nationale regeling met betrekking tot geografische benamingen van producten waarbij geen sprake is van een bijzondere band tussen de kenmerken en de geografische herkomst daarvan, mits de toepassing van die regeling geen afbreuk doet aan de doelstellingen van verordening nr. 2081/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 535/97, en geen sprake is van strijd met het vrije verkeer van goederen als bedoeld in artikel 28 EG, hetgeen ter beoordeling van de nationale rechter staat.

Gestelde vragen:

1) Moet artikel 2 van verordening nr. 2081/92 aldus worden uitgelegd dat een vereniging van producenten geen aanspraak kan maken op een uitsluitend recht om binnen de [Unie] gebruik te maken van een geografische oorsprongsbenaming die op het grondgebied van een lidstaat wordt gebruikt om een bepaald type salami aan te duiden, zonder dat zij tevoren van deze lidstaat een bindende beschikking heeft verkregen waarin is aangegeven wat de grenzen van het geografische productiegebied zijn, hoe de salami wordt geproduceerd en aan welke vereisten producenten eventueel moeten voldoen om de benaming te mogen gebruiken?

2) Welke regeling is in de [Unie]markt en in een lidstaat van toepassing op een geografische benaming die niet geregistreerd is, in het licht van de bepalingen van verordening nr. 2081/92?
IEF 13549

Opname wijnnaam in E-Bacchus is geen appellabele maatregel

HvJ EU 13 februari 2014, zaak C-31/13 P (Hongarije tegen Commissie) - dossier - persbericht
Geografische aanduiding. Wijn. Hongarije vordert vernietiging van het arrest van 8 november 2012 [IEF 11979], waarbij het Gerecht EU een beroep tot nietigverklaring van de gedane inschrijving van de beschermde oorsprongsbenaming „Vinohradnícka oblasť Tokaj”, die met Slowakije als land van oorsprong voorkomt in de E-Bacchusdatabase, niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het eerste middel betreft een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van het begrip „voor beroep vatbare handeling” in de zin van artikel 263 VWEU. Het tweede middel betreft schending van het gelijkheidsbeginsel.

De opname in de E-Bacchusdatabase kan niet leiden tot wijziging van de rechtspositie van derden, zodat het Gerecht geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. De Commissie benadrukt dat reeds - door de lidstaten erkende - beschermde wijnnamen automatisch worden opgenomen en dat er geen procedure op Europees niveau is. Aangezien de juridische omstandigheden en de bevoegdheden van de Commissie die zien op de inschrijvingen in de E‑Bacchusdatabase in het kader van de twee door de Uniewetgever ingevoerde regelingen ter bescherming van wijnnamen, niet met elkaar te vergelijken zijn, treft het argument van Hongarije dat het Gerecht het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, geen doel. Alle vorderingen worden afgewezen.

49       De Commissie meent dat het eerste middel van Hongarije berust op een onjuiste uitlegging van de toepasselijke wettelijke regeling. Zij herinnert eraan dat volgens artikel 118 vicies, lid 1, van verordening nr. 1234/2007 wijnnamen die reeds beschermd zijn op grond van de artikelen 51 en 54 van verordening nr. 1493/1999, automatisch worden beschermd uit hoofde van verordening nr. 1234/2007, zonder dat de Commissie een besluit daartoe hoeft te nemen.

50      De bescherming van die namen vloeit haars inziens dus voort uit de verordening zelf en niet uit de latere opname in de E-Bacchusdatabase. Gelet op het puur informatieve karakter dat eraan is verbonden en dat kan worden vergeleken met dat van de in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerde lijsten, kan opname in de E-Bacchusdatabase niet leiden tot wijziging van de rechtspositie van derden, zodat het Gerecht geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door zijn arrest Abadía Retuerta/BHIM (CUVÉE PALOMAR) toe te passen op het onderhavige geval. Dat de litigieuze opname geen rechtsgevolgen met zich brengt, vindt overigens bevestiging in het feit dat de bescherming op het niveau van de Unie slechts voorlopig was en diende te worden beëindigd indien het productdossier niet vóór eind 2011 was ingediend.

51      De Commissie bestrijdt ook de argumenten van Hongarije over haar controlebevoegdheden en benadrukt dat reeds beschermde wijnnamen automatisch worden opgenomen en dat er geen procedure op Europees niveau is. Zij wijst erop dat zij overeenkomstig artikel 73 van verordening nr. 607/2009 alle nieuwe oorsprongsbenamingen of alle nieuwe geografische aanduidingen die vóór 1 augustus 2009 „door de lidstaten zijn erkend”, in de E-Bacchusdatabase moet opnemen. Bovendien heeft de Commissie, aangezien de Slowaakse Republiek op de datum van de litigieuze inschrijving nog geen productdossier bij haar had ingediend, geen controlebevoegdheid ingevolge artikel 118 vicies, lid 4, van verordening nr. 1234/2007 gebruikt en was zij daartoe ook niet verplicht.
63 Uit al het voorgaande volgt dat de opname in de E‑Bacchusdatabase die door de Commissie is verricht op grond van artikel 73, lid 1, van verordening nr. 607/2009 met betrekking tot wijnnamen die tegen 1 augustus 2009 door de lidstaten zijn erkend als oorsprongsbenaming of geografische aanduiding, maar niet door de Commissie zijn bekendgemaakt op grond van artikel 54, lid 5, van verordening nr. 1493/1999, geen gevolgen heeft voor de automatische bescherming van die wijnnamen op het niveau van de Unie. De Commissie is immers niet bevoegd bescherming te verlenen of te besluiten welke wijnnaam overeenkomstig artikel 73, lid 1, in de E‑Bacchusdatabase moet worden opgenomen. Er is dus geen aanleiding om een onderscheid te maken tussen de gevolgen van de inschrijving op de in de C‑serie van het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerde v.q.p.r.d.-lijsten en de gevolgen van de opname in de E‑Bacchusdatabase.
75 Aangezien de juridische omstandigheden en de bevoegdheden van de Commissie die zien op de inschrijvingen in de E‑Bacchusdatabase in het kader van de twee door de Uniewetgever ingevoerde regelingen ter bescherming van wijnnamen, niet met elkaar te vergelijken zijn, treft het argument van Hongarije dat het Gerecht het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, geen doel.
80      De Commissie stelt zich op het standpunt dat het gehele derde middel van Hongarije betrekking heeft op in het bestreden arrest ten overvloede gegeven overwegingen en dus niet ter zake dienend is.
IEF 12646

Recente lokale streekproducten

Recentelijk heeft de Commissie enkele Beschermde Geografische Aanduidingen (BGA) en Beschermde Oorsprongbenamingen (BOB) aan het DOOR-register toegevoegd. Met de volgende 17 uitvoeringsverordeningen (EU) van de Commissie van maart-mei, houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen:

   

Nr. 436/2013 (7 mei 2013) Queijo de Cabra Transmontano/Queijo de Cabra Transmontano Velho (BOB)), voor geitenkaas
Nr. 435/2013 (7 mei 2013) Βόρειος Μυλοπόταμος Ρεθύμνης Κρήτης (Vorios Mylopotamos Rethymnis Kritis) (BOB)), voor olijfolie
Nr. 434/2013 (7 mei 2013) Mâche nantaise (BGA), voor veldsla
Nr. 433/2013 (7 mei 2013) Κοπανιστή (Kopanisti) (BOB), voor zoutige, pittige kaas [aanvraag]
Nr. 425/2013 (7 mei 2013) Pesca di Leonforte (BGA), voor een gele perzik.
Nr. 424/2013 (7 mei 2013) Ptujski lük (BGA), voor een rode ui
Nr. 423/2013 (7 mei 2013) Stornoway Black Pudding (BGA), voor een varkensworst
Nr. 422/2013 (7 mei 2013) Fin Gras/Fin Gras du Mézenc (BOB), 'gemarmerd vlees'
Nr. 421/2013 (7 mei 2013) Porc du Sud-Ouest (BGA), varkensvlees
Nr. 269/2013 (18 maart 2013) Danablu (BGA), voor Deense blauwe kaas.
Nr. 268/2013 (18 maart 2013) Oberpfälzer Karpfen (BGA), voor Beierse Karper
Nr. 267/2013 (18 maart 2013) Chianti Classico (BOB)), voor rode Wijn; eerder ook bij GerechtEU, IEF 12103
Nr. 266/2013 (18 maart 2013) Münchener Bier (BGA)), voor Duits Bier
Nr. 265/2013 (18 maart 2013) Wachauer Marille (BOB)), voor Oostenrijkse abrikozen
Nr. 264/2013 (18 maart 2013) Cipolla Rossa di Tropea Calabria (BGA), Italiaans rode ui
Nr. 263/2013 (18 maart 2013) Mela Alto Adige/Südtiroler Apfel (BGA)), voor Zuid-Tiroler, rode appel
Nr. 262/2013 (18 maart 2013) Melon du Quercy (BGA), voor meloen

Meer weten over Geografische indicaties en herkomstaanduidingen (dossier overige - herkomstaanduiding via linkermenu).

IEF 12499

Studie over beschermde geografische aanduidingen voor niet-landbouwproducten

Study on geographical indications protection for non-agricultural products in the internal market, Final report, 18 February 2013

Uit 't persbericht: Protecting products with a geographical indication: Commission publishes study on whether to extend the system to products other than food.

De studie heeft betrekking op de bescherming via geografische aanduidingen voor niet-landbouwproducten op de interne markt. De algemene doelstelling van het onderzoek was om de Europese Commissie te voorzien van informatie over beschermde en mogelijk te beschermen niet-agrarische producten. Er is momenteel geen systeem van bescherming via geografische aanduiding voor niet-agrarische producten op EU-niveau. Het gepubliceerde onderzoek wordt meegenomen in de analyse van de commissie, bij de analyse van het bestaande wettelijke kader en de economische gevolgen, alsmede de mogelijke oplossingen.

The overall objective of the study was to provide the European Commission with precise information on protected and potentially protected non-agricultural GI products in the 27 Member States of the EU to determine whether or not a unitary system of protection for non agricultural GI products at the EU level should be established. (...)

A consolidated list of 129 non-agricultural products that are protected or could be protected as a geographical indication was put together. Experts then undertook to collect as much information as possible on these products using legal and economic questionnaires to gather the relevant data. Based on their findings, a detailed legal analysis was carried out. It focused on the protection available at the national and international levels. (...)

In the 31 countries, there is no harmonised approach when it comes to the legal instruments available for the protection of non agricultural GI products. The legal frameworks differ quite significantly in terms of scope, effect and cost of protection. (...)

Trade marks offer the right holder with a positive and exclusive right on the use of the name. However, on the one hand, there is a limitation of rights conferred by a mark, notably the impossibility to prevent a third party to use the name in accordance with honest practices. On the other hand, it is extremely difficult to secure word trade mark registration and the need to rely on figurative trade marks to protect the name of non agricultural products bearing a geographical indication. (...)

In parallel, we undertook an economic analysis of the economic data gathered with a view to measure the economic impact of non-agricultural geographical indications which are already protected in the EU Member States. We also looked into the economic and social value of potential GIs. (...)

Based on these economic findings, the interest of producers, consumers and policy-makers for a new EU framework that would improve the protection of non-agricultural GI products is likely to vary. In the countries where producers currently face competition and pressures from imitations or counterfeited products, they will probably be supportive. For other countries, where the problem is less acute, there could be more reluctance, as the establishment of such a system will generate costs (...)

In defining a new EU legal instruments for the protection of non-agricultural GIs, the EU decision-makers will have to make difficult choices which will have an impact on the attractiveness, credibility and efficiency of the system, but also on the burden which will be put on the authorities which will be in charge of the system and on producers who will have to use it. (...)

IEF 12487

...en Bud en wij zijn weer een stukje Weiser

R. Chalmers Hoynck van Papendrecht, '...en Bud en wij zijn weer een stukje Weiser', in Waar & Wet maart 2013, p. 7-11.

Een bijdrage van Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht, AKD Advocaten & Notarissen.

Dankzij de Europese regelgeving op het gebied van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen is de juridische positie van de belanghebbende bij een dergelijke naamsbescherming aanzienlijk verstevigd. In het merkenrecht is namelijk inmiddels een plaats ingeruimd voor dergelijke beschermde aanduidingen en benamingen. Daarin is nu bepaald dat “geweigerd wordt, de inschrijving van merken die een oorsprongsbenaming of een geografische aanduiding bevatten”. Dat deze wijziging relevant is, volgt wel uit het arrest dat het Gerecht van de Europese Unie onlangs wees.

(...) Dat deze wijziging – de bepaling bestond nog niet onder de voorganger van de Uniemerkenverordening (Gemeenschapsmerkenverordening) – een wijziging met relevantie is, volgt wel uit het arrest dat het Gerecht van het Hof van Justitie (het Gerecht) wees op 22 januari jl. Op deze datum werd uitspraak gedaan in de vete tussen bierbrouwer Anheuser-Busch en het Tsjechische Budejovický Budvar (Budvar) waar geen einde aan leek te komen.

Leeswijzer:
Regelgeving
Wel beschermd, maar geen merk
Uniemerkenverordening
De uitspraak van het Hof van Justitie
De vete
De weg naar het recente arrest
- Oppositie van Budvar
- Oppositieafdeling BHIM 16 juli 2004, 23 december 2004,
26 januari 2005
- Kamer van beroep BHIM 14 juni, 28 juni en 1 september 2006
- Gerecht van eerste aanleg 16 december 2008, T-225/06
- HvJ EU 29 maart 2011, C-96/09 P [red. IEF 9505]
- Gerecht 22 januari 2013, T-225/06 [red. IEF 7415]
Kanttekeningen
- Eis van minimumgebruik
- Met de regelgeving van nu..
- Oorsprongsbenaming of geografische aanduiding vs. merk-
aanvraag
- Oorsprongsbenamingen beter beschermd

[artikel is ingekort]

Oorsprongsbenaming of geografische aanduiding vs. merkaanvraag Artikel 14 van Verordening 1151/2012 is in hoge mate gelijk aan artikel 7, lid 1, onder k Uniemerkenverordening in die zin dat het bepaalt dat een merkaanvraag wordt geweigerd indien de aanvraag wordt gedaan in de omstandigheid dat reeds een oorsprongsbenaming of geografische aanduiding is geregistreerd, en het gebruik van het aangevraagde merk zou indruisen tegen artikel 13, lid 1. Artikel 14 is, in tegenstelling tot artikel 7, lid 1, onder k van de Uniemerkenverordening (zie het Arrest genoemd in voetnoot 16 hiervoor), overigens niet beperkt tot aanvragen voor gemeenschapsmerken. Nu Europese verordeningen rechtstreeks doorwerken in het nationale recht, zou ook een Benelux-merkaanvraag in principe moeten worden geweigerd op basis van artikel 14 en 13, lid 1 van Verordening (EU) 1151/2012.

Oorsprongsbenamingen beter beschermd
Gelet op de bewijsproblemen waarmee Budvar in de in deze bijdrage besproken oppositieprocedure werd opgezadeld,
vormt de wetsaanpassing voor de belanghebbende op een oorsprongsbenaming geen overbodige luxe. In casu zou
Budvar nog slechts hoeven aan te tonen dat Anheuser-Busch haar bieren niet produceert op de wijze zoals in het productdossier van de oorsprongsbenaming is beschreven. Helaas voor Budvar komt dit voor haar te laat.

Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht

IEF 12462

Recente lokale streekproducten

Recentelijk heeft de Commissie enkele Beschermde Geografische Aanduidingen (BGA) en Beschermde Oorsprongbenamingen (BOB) aan het DOOR-register toegevoegd. Met de volgende acht uitvoeringsverordeningen (EU) van de Commissie van februari-maart, houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen:

Nr. 110/2013 (6 februari) Gruyère (BGA) voor Franse van rauwe koemelk bereide kaas [aanvraag]
Nr. 120/2013 (11 februari) Khao Hom Mali Thung Kula Rong-Hai „ข้าวหอมมะลิทุ่งกุลาร้องไห้" (BGA) voor rijst die wordt geproduceerd in het gebied Thung Kula Rong-Hai in Thailand  [aanvraag]
Nr. 140/2013 (18 februari) Pa de Pagès Català (BGA) voor Catalaans boerenbrood uit Spanje [aanvraag]
Nr. 186/2013 (5 maart) Salame Felino (BGA) voor onregelmatig cilindrisch vormige worst - Italië [aanvraag]
Nr. 223/2003 (6 maart) Mela Rossa Cuneo (BGA) voor appels geproduceerd op basis van uitsluitend Red Delicious, Gala, Fuji en Braeburn -Italië [aanvraag]
Nr. 225/2013 (6 maart) Ficodindia di San Cono (BOB) voor vruchten afkomstig van specifieke cultivars -Italië [aanvraag]
Nr. 224/2013 (6 maart) Kitkan viisas (BOB) voor de kleine marene (Coregonus albula) die wordt gevangen in
de meren van de Koillismaa-hooglanden [aanvraag]
Nr. 222/2013 (6 maart) Spargel aus Franken/Fränkischer Spargel/Franken-Spargel (BGA) voor eetbare spruiten van de aspergeplant Asparagus officinalis L -Duitsland [aanvraag]

IEF 12424

Prejudiciële vragen: Oorsprongsbenaming niet afhankelijk van formele registratie?

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 12 december 2012, C-35/13 (ASS.I.CA. en Krafts Food Italia SpA tegen Felino e.a.)

Columbus salamiHerkomstaanduiding. Bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van de Felino-salami. Kan een vereniging aanspraak maken op uitsluitend recht om geografische oorsprongbenaming te gebruiken zonder een bindende beschikking van de lidstaat over de grenzen en productiewijzen.

Verweersters zijn salamimakers en hun vertegenwoordigster ‘Associazione’. Zij hebben in 1998 verzoeksters gedagvaard wegens schending van de oorsprongsbenaming ‘Felino’ door een salamisoort op de markt te brengen die uitsluitend op het grondgebied van Parma (en dus door verweersters) geproduceerd mag worden.

De eis wordt in eerste instantie toegewezen. Ondanks het feit dat de benaming niet op Europees niveau is geregistreerd maar er is een nationale regeling die het product wel beschermt. De faam die het product geniet komt van de kenmerken die zijn ontstaan door de bijzondere microflora uit de directe omgeving. Verzoeksters zijn tegen die beslissing in hoger beroep gegaan maar ook daar worden Assica en Kraft in het ongelijk gesteld.  De geadieerde rechter meent dat een prejudiciële verwijzing niet nodig is omdat de nationale regeling naast die van Verordening. 2081/92 zou mogen bestaan.

Het Italiaanse Hof van Cassatie meent dat de bescherming van een oorsprongsbenaming niet kan afhangen van een formele registratie, zodat de vraag is of de Verordening hier van toepassing is. Hij stelt het Hof de volgende vragen:

a) Moet artikel 2 van verordening nr. 2081/1992 aldus worden uitgelegd dat een vereniging van producenten geen aanspraak kan maken op een uitsluitend recht om binnen de Gemeenschap gebruik te maken van een geografische oorsprongsbenaming die op het grondgebied van een lidstaat wordt gebruikt om een bepaald type salami aan te duiden, zonder dat zij tevoren van deze lidstaat een bindende beschikking heeft verkregen waarin is aangegeven wat de grenzen van het geografische productiegebied zijn, hoe de salami wordt geproduceerd en aan welke vereisten producenten eventueel moeten voldoen om de benaming te mogen gebruiken?

 

b) Welke regeling is in de gemeenschappelijke markt en in een lidstaat van toepassing op een geografische benaming die niet geregistreerd is, in het licht van de bepalingen van verordening nr. 2081/1992?

IEF 12326

UniFix steenlijm maakt inbreuk op UNIFIX tegellijm van Schomburg

Rechtbank Oost-Brabant, locatie 's-Hertogenbosch 6 februari 2013, LJN BZ1407 (Schomburg GMBH & CO, Schomburg-Lux SARL en Schomburg BV. tegen Decor Handelsmaatschappij BV.)

Uitspraak ingezonden door Joost Becker, Dirkzwager.

Merkenrecht. Niet te kwader trouw. Onrechtmatig handelen. Schomburg brengt tegellijm in poedervorm in de handel onder het merk UNIFIX. Decor heeft steenlijm met het teken Uni Fix dan wel UniFix aangeboden via o.a. Intergamma B.V. Decor stelt dat dat gebruik toelaatbaar is, onder meer omdat het merk UNIFIX te kwader trouw zou zijn gedeponeerd en louter beschrijvend is. De vordering tot nietigverklaring van het merk UNIFIX op grond van kwader trouw wordt afgewezen omdat die vordering na 5 jaar is ingesteld (art. 2.28 lid 3 onder b BVIE).

Met betrekking tot de stelling van Decor dat het teken UniFix louter beschrijvend is, overweegt de rechtbank dat het teken UniFix voldoende onderscheidend vermogen heeft om de afnemers van Schomburg in staat te stellen de waren van Schomburg te kunnen onderscheiden van die van andere ondernemingen. Het teken UNIFIX is zowel gezien als een woord als een combinatie van bestanddelen 'uni' en 'fix' niet een zodanig beschrijvend karakter heeft dat dit teken op grond van het algemeen belang zou moeten worden vrijgehouden voor gebruik door eenieder.

Vast staat dat Schomburg houdster is van een geldige inschrijving van een merk UNIFIX. De tekens Uni Fix en UniFix van Decor zijn identiek aan het merk UNIFIX van Schomburg. De waar waarvoor Decor haar tekens voor gebruikt is dezelfde waar waarvoor Schomburg haar merk heeft ingeschreven, te weten bouwchemicaliën, kunststof gemodificeerde, cementgebonden poedertegellijn, chemische additieven voor de vervaardiging van waterbestendig beton of mortel en voegafdichtingen. Afbreuk wordt gedaan aan de herkomstfunctie. Door het gebruik van de tekens voor haar steenlijm heeft decor inbreuk gemaakt op het recht van Schomburg. (r.o. 3.13)

De rechtbank is van oordeel dat het gebruik door Decor van de tekens Uni Fix en UniFix niet te kwader trouw zijn geweest. Maar verklaart voor recht dat Decor inbreuk heeft gemaakt op het woordmerk van Schomburg en daardoor onrechtmatig heeft gehandeld. Decor dient het gebruik van de tekens gestaakt te houden en wordt veroordeeld in de proceskosten, tot op heden begroot op €31.000,-.

3.7.2. (...) De rechtbank oordeelt:  ‘Volgens het Van Dale woordenboek, dat in beginsel leidend is, heeft het woord “uni” zowel in het Nederlands als in het Frans en Duits de betekenissen “universiteit” en “effen/eenkleurig”. (…) In het rijtje “uniform” “universeel” en “universiteit” is “unifix” geen bestaand woord, al doet het bestanddeel “uni” van dit teken wel denken aan bedoelde betekenis. Dat betekent echter niet dat het bestanddeel “uni” letterlijk  “één” betekent.

Volgens het Van Dale woordenboek heeft het woord “fix” in het Nederlands (…) de betekenissen “injectie van harddrugs in de ader’ en “reparatie van een fout in software”. (…) De combinatie van de bestanddelen “uni” en “fix”, voor zover deze bestanddelen een zelfstandige betekenis hebben, vormt in haar geheel beschouwd geen aanduiding die wordt gebruikt of zou kunnen worden gebruikt voor kenmerken van de waren in de klassen 1, 17 en/of 19. Decor heeft niet aangetoond dat de combinatie van de bestanddelen “uni” en “fix” een bepaalde betekenis heeft die buiten het Van Dale woordenboek is gebleven, maar in de beschouwing zou moeten worden betrokken. (…) “Unifix”doet nog het meest denken aan het Engelse woord “unific”, dat “éénmakend” betekent. Doordat er een “x” staat in plaats van een ‘c” is sprake van een (Engels) taalnovum,, waardoor het teken geschikt is om als merk te dienen.”

3.13. De rechtbank overweegt het volgende. Waar artikel 2.20 lid 1 sub a BVIE spreekt over “dezelfde” waren en niet over “gelijke” waren, moet deze bepaling zo begrepen worden dat met betrekking tot de waren niet de eis wordt gesteld dat deze identiek zijn aan die van de merkhouder, maar slechts dat deze behoren tot de groep(en) waren waarvoor het merk is ingeschreven. Dat is naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak het geval, ook al kennen de waren van [eiseressen] en Decor niet exact dezelfde samenstelling of exact dezelfde toepassing.
Decor heeft met haar verweer de grondige onderbouwing van [eiseressen] omtrent de samenstelling van haar product en de toepassing daarvan onvoldoende gemotiveerd weersproken. Decor heeft ook niet gesteld in welke andere klasse van waren haar steenlijm volgens haar dan wel zou vallen.
De waar waarvoor Decor haar tekens gebruikt is dan ook dezelfde als de waar waarvoor [eiseressen] haar merk UNIFIX heeft ingeschreven, te weten bouwchemicaliën, kunststofgemodificeerde, cementgebonden poedertegellijm, chemische additieven voor de vervaardiging van waterbestendig beton of mortel en voegafdichtingen.
Door het gebruik van de tekens Uni Fix en UniFix voor de door Decor verkochte steenlijm, wordt afbreuk gedaan aan de herkomstfunctie van het merk UNIFIX. Door dit gebruik kan bij de (potentiële) afnemer immers de indruk ontstaan dat deze steenlijm afkomstig is van dezelfde producent als de onder het merk UNIFIX verkochte tegellijm. Het feit dat op de verpakkingen van [eiseressen] tevens de naam [eiseressen] en op de verpakkingen van Decor tevens de naam Decor voorkomt maakt dit niet anders. Door de tekens Uni Fix en UniFix te gebruiken voor haar steenlijm heeft Decor dan ook inbreuk gemaakt op het recht van [eiseressen] op haar merk UNIFIX als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 onder a BVIE, zodat verwarringsgevaar wordt verondersteld.

3.17. De rechtbank is van oordeel dat het gebruik door Decor van de tekens Uni Fix en UniFix niet te kwader trouw is geweest. Ten eerste behoefde Decor toen zij in 2003 haar tekens introduceerde niet op de hoogte te zijn van het gebruik door [eiseressen] van het merk UNIFIX. Immers heeft [eiseressen] haar merk eerst op 27 oktober 2004 mede voor de Benelux ingeschreven. Voor die tijd was derhalve Decor te goeder trouw en was er geen sprake van inbreuk door Decor. Al hetgeen [eiseressen] heeft aangevoerd omtrent het voorgebruik door haar in de Benelux, maakt dit niet anders, aangezien uit niets blijkt dat Decor van dit voorgebruik op de hoogte was. Het enkele feit dat [eiseressen] haar merk op 27 oktober 2004 heeft ingeschreven voor de Benelux maakt Decor niet ineens te kwader trouw. Toen Decor eenmaal op de hoogte was van de merkinschrijving van [eiseressen] heeft zij zich vervolgens verweerd met standpunten (UNIFIX is louter beschrijvend, de waar is niet dezelfde, er is geen verwarringsgevaar) die niet bij voorbaat kansloos waren. De rechtbank zal daarom, gelet op het bepaalde in artikel 2.21 lid 4, 2e zin BVIE, de vordering onder (x) b) tot afdracht van de door Decor met de verkoop van verpakkingen steenlijm met daarop Uni Fix of UniFix gemaakte nettowinst afwijzen. De rechtbank zal tevens de vorderingen onder (iv), (v) en (viii) afwijzen voor zover deze vorderingen betrekking hebben op de gevorderde afdracht van genoten winst (waaronder de vorderingen die neerkomen op het afleggen van rekening en verantwoording en de vordering tot overhandiging van een accountantsverklaring).

3.23. Nu in deze procedure is vastgesteld dat sprake is van inbreuk en dat Decor het gebruik van de tekens Uni Fix en UniFix gestaakt dient te houden, dient Decor te worden veroordeeld in de proceskosten op de voet van 1019h Rv, zoals gevorderd door [eiseressen]. [eiseressen] heeft specificaties overgelegd, waaruit blijkt dat haar raadsman voor de conventie en de reconventie tezamen in totaal ongeveer € 41.333,-- in rekening heeft gebracht. De rechtbank schat dat ongeveer driekwart van dit bedrag gemoeid zal zijn geweest met de conventie. De kosten aan de zijde van [eiseressen] in conventie worden daarom begroot op € 31.000,--. De over deze kosten gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de datum van deze uitspraak.

Lees de uitspraak: scan C/01/216139 / HA ZA 10-1825, LJN BZ1407.

IEF 12253

Tweede hogere voorziening in oorsprongsbenaming vs merkinschrijving BUD

HvJ EU 22 januari 2012, zaak T-225/06 RENV (Budějovický Budvar/OHMI - Anheuser-Busch (BUD)) - dossier - persbericht

Update: arrest beschikbaar, selectie van rechtsoverwegingen toegevoegd. Gemeenschapsmerk. Beschermde oorsprongsbenaming "BUD" voor bier. Tweede hogere voorziening in langlopende procedure. Verzoekster heeft niet aangetoond dat er sprake is van gebruik van het teken in het economisch verkeer van een teken van meer dan alleen plaatselijke betekenis in Oostenrijk en Frankrijk.

Oppositieafdeling wijst de oppositie tegen de aanvraag tot inschrijving van het woordmerk "BUD" voor bier af. Daartegen is Budvar in beroep gegaan, wat wordt verworpen. Budvar vordert de vernietiging van dat beroep. Deze hogere voorziening volgt na Gerecht van Eerste Aanleg (IEF 7415) en HvJ EU (IEF 9505), waarin het Hof in hogere voorziening de zaak heeft vernietigd en terugverwezen. Beroep van de houder van het recht op het gebruik van de beschermde oorsprongsbenaming "BUD" voor bier.

Beroep wordt afgewezen. Het merk BUD kan worden geregistreerd als merk vanwege het onbeduidende gebruik in Frankrijk en Oostenrijk van de oorsprongsbenaming BUD. Uit't persbericht:

The General Court dismisses the actions brought by Budějovický Budvar against the registration of the Community trade mark ‘BUD’ for beer applied for by Anheuser-Busch. That trade mark can be registered because of the insignificant use in France and Austria of the appellation of origin ‘bud.

By its judgment of today, the General Court finds, first, that in Case T-309/06 RENV Budějovický Budvar did not produce before OHIM any item of evidence capable of showing the use – before the date of filing of Anheuser-Busch’s application for a Community trade mark, which was 1 July 1996 – of an earlier sign in the course of trade of more than mere local significance. The Court therefore dismisses the application in this case.

Next, in the other cases, the General Court observes that the Czech brewery produced before OHIM invoices to show actual use of the appellation ‘bud’ in France. The Court finds that some of those invoices must be discarded from the analysis, as they are subsequent to the date of filing of the application for registration of the Community trade mark concerned. The Court also finds that the other invoices produced relate to a very limited volume of products and that the relevant deliveries were limited to three towns at most in French territory, Thiais, Lille and Strasbourg. In those circumstances, the Court holds that the condition of use in the course of trade of a sign of more than mere local significance is not satisfied as regards French territory.

Similarly, the Court observes that the documents produced by Budějovický Budvar to show actual use of the appellation ‘bud’ in Austria attest to sales that are very low in terms both of volume and turnover. Furthermore, while the Czech brewery sold beer under that name in several towns in Austria, sales outside Vienna represent negligible volumes. The Court concludes that the condition of use in the course of trade of a sign of more than mere local significance is not satisfied as regards Austrian territory either.

Under those circumstances, the Court dismisses the actions brought by Budějovický Budvar in their entirety.

Citaatselectie:

53 Ten eerste, gesteld dat verzoekster met haar argumenten betoogt dat de voorwaarde van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94, betreffende het gebruik in het economisch verkeer van een teken van meer dan alleen plaatselijke betekenis, vervuld is met betrekking tot het Franse grondgebied, aangezien de kamer van beroep in het kader van eerdere zaken voor het BHIM tussen dezelfde partijen en met betrekking tot eenzelfde ingeroepen teken heeft geoordeeld dat was voldaan aan deze voorwaarde, dienen die argumenten te worden verworpen. In dit verband zij eraan herinnerd dat de beslissingen die de kamers van beroep krachtens verordening nr. 40/94 dienen te nemen ter zake van de inschrijving van een teken als gemeenschapsmerk, op een gebonden en niet op een discretionaire bevoegdheid berusten. De rechtmatigheid van de beslissingen van de kamers van beroep moet dus alleen worden beoordeeld op basis van deze verordening, zoals uitgelegd door de rechter van de Unie, en niet op basis van een eerdere beslissingspraktijk van deze kamers [arrest Hof van 26 april 2007, Alcon/BHIM, C‑412/05 P, Jurispr. blz. I‑3569, punt 65, en arrest Gerecht van 2 mei 2012, Universal Display/BHIM (UniversalPHOLED), T‑435/11, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 37]. Gesteld dat verzoekster met haar argumenten in feite schending van het gelijkheidsbeginsel aanvoert, moet er bovendien aan worden herinnerd dat de eerbiediging van dit beginsel moet sporen met de eerbiediging van het wettigheidsbeginsel (zie arrest Hof van 10 maart 2011, Agencja Wydawnicza Technopol/BHIM, C‑51/10 P, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 75). Omwille van de rechtszekerheid en met het oog op behoorlijk bestuur moet elke inschrijvingsaanvraag overigens strikt en volledig worden onderzocht en dient dit onderzoek te gebeuren in elk concreet geval (arrest Agencja Wydawnicza Technopol/BHIM, reeds aangehaald, punt 77). Dit strikte en volledige onderzoek dient eveneens betrekking te hebben op de ter ondersteuning van een oppositie ingeroepen tekens. Om de hierna uiteengezette redenen heeft de kamer van beroep geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat het in casu ingeroepen teken niet voldeed aan de voorwaarde van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94, betreffende het gebruik in het economisch verkeer van een teken van meer dan alleen plaatselijke betekenis. Bijgevolg kan verzoekster zich niet met succes beroepen op eerdere beslissingen van het BHIM, teneinde de conclusie van de kamer van beroep in de bestreden beslissing te ontkrachten (zie in die zin reeds aangehaalde arresten Agencja Wydawnicza Technopol/BHIM, punten 78 en 79, en UniversalPHOLED, punt 39). Bovendien moet worden beklemtoond dat de merken die werden aangevraagd in de eerdere zaken waarnaar verzoekster verwijst, ofwel verschillende merken betroffen, ofwel betrekking hadden op andere producten dan die in de onderhavige zaak, en ook de oppositieprocedures verschilden.

57 Aangezien verzoekster zich in het kader van de oppositie die tot zaak T‑257/06 RENV heeft geleid, uitsluitend op de bescherming van het teken BUD in Frankrijk heeft beroepen, zonder de bescherming van dit teken in Oostenrijk in te roepen, volstond de enkele vaststelling van de kamer van beroep dat geen sprake was van gebruik in het economisch verkeer van een teken van meer dan alleen plaatselijke betekenis, om de betrokken oppositie af te wijzen (zie punt 45 supra). In die omstandigheden moet het beroep in zaak T‑257/06 RENV in zijn geheel worden verworpen.

59 In de eerste plaats moet er samen met het BHIM en Anheuser-Busch op worden gewezen dat de door verzoekster tijdens de administratieve procedure overgelegde stukken slechts getuigen van zeer geringe verkoopcijfers, zowel wat de verkochte hoeveelheden als de daarmee behaalde omzet betreft. Zo blijkt uit de in het dossier opgenomen facturen dat in 1997 en 1998 22,96 hectoliter van het betrokken product is verkocht. Voor 1999 maken de facturen melding van een verkocht volume van 15,5 hectoliter en van 5,14 hectoliter in de periode vóór 28 juli 1999 (het voor zaak T‑255/06 RENV in aanmerking te nemen tijdvak). De betrokken verkoop bedroeg dus jaarlijks gemiddeld 12,82 hectoliter. Zelfs indien rekening wordt gehouden met de verkoophoeveelheden die volgens de onder ede afgelegde verklaring van een werknemer van verzoekster in 1999 zouden zijn verkocht, bedraagt het verkochte volume voor dat jaar 51,48 hectoliter, dat wil zeggen een jaarlijks gemiddelde van 24,81 hectoliter. Deze verkoophoeveelheid moet worden gerelateerd aan het gemiddelde verbruik van bier in Oostenrijk, dat volgens de in de bestreden beslissingen gehanteerde gegevens, die verzoekster niet heeft betwist, voor de relevante periode meer dan 9 miljoen hectoliter per jaar bedroeg. Een werknemer van verzoekster vermeldt in zijn onder ede afgelegde getuigenis dat de omzet in het jaar 1999 44 546,76 Tsjechische kroon (CZK) bedroeg, te weten ongeveer 1 200 EUR (op 31 december 1999). Gelet op de gegevens van het dossier zou dit bedrag voor 1997 en 1998 nog lager zijn.

60 Wat in de tweede plaats de aan het dossier toegevoegde persknipsels betreft, deze zien enkel op een korte periode, namelijk van mei tot september 1997. Bovendien is geen enkel gegeven verstrekt op basis waarvan juist kan worden bepaald op welk geografisch gebied of op welk publiek deze publicaties betrekking hadden.

61 Wat in de derde plaats de facturen betreft van de importvennootschap die voor in Oostenrijk gevestigde ondernemingen optrad, deze vermelden acht steden op het Oostenrijkse grondgebied (zeven, indien in het kader van zaak T‑255/06 RENV enkel rekening wordt gehouden met de verkoop vóór 28 juli 1999). In dit verband moet worden gepreciseerd dat het betrokken product weliswaar in verschillende steden op het Oostenrijkse grondgebied is verkocht, maar dat de verkoop buiten Wenen, zoals die blijkt uit de facturen, onbeduidende hoeveelheden vertegenwoordigt (24 verkochte flessen in zes steden en 240 verkochte flessen in één stad). Deze verwaarloosbare verkoop moet worden bezien tegen de achtergrond van het relevante tijdvak waarin de betrokken waren zijn verhandeld (twee tot drie jaar naargelang van de zaak) en van het gemiddelde verbruik van bier in Oostenrijk (meer dan 9 miljoen hectoliter per jaar).

64 Gelet op al deze elementen moet worden geoordeeld dat verzoekster in casu niet heeft aangetoond dat het ingeroepen teken van meer dan alleen plaatselijke betekenis was, in de zin van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94, wat het Oostenrijkse grondgebied betreft.

Op andere blogs:
SOLV (The King of Beers wint strijd om 'BUD’)

IEF 12195

Eerste facultatieve kwaliteitsaanduiding 'product uit de bergen'

Wijziging Landbouwkwaliteitsregeling 2007 en Regeling dierlijke producten inzake kwaliteitsregelingen, Stcrt. 2013, 55.

Gold Hill and Flag Mountain

Beschermde geografische aanduiding. Traditionele specialiteiten. Als eerste facultatieve kwaliteitsaanduiding wordt de aanduiding ‘product uit de bergen’ vastgesteld. Product van eilandlandbouw. Verordening (EU) nr. 1151/2012 vervangt de verordeningen (EG) nr. 509/2006 inzake gegarandeerde traditionele specialiteiten voor landbouwproducten en (EG) nr. 510/2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (zie bijlage voor concrete voorbeelden).

Uit de toelichting volgt:

Verordening 1151/2012 laat het bestaande systeem van beschermde oorsprongsbenamingen, beschermde geografische aanduidingen en gegarandeerde traditionele specialiteiten in stand, maar brengt daarin een aantal wijzigingen aan. De belangrijkste wijzigingen betreffen de volgende.

Allereerst is niet langer sprake van een separate verordening voor traditionele gegarandeerde specialiteiten. Dit onderwerp wordt nu in dezelfde verordening geregeld als de beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Voorts was in verordening (EG) 509/2006 voorzien in de optie om een benaming te laten registreren als gegarandeerde traditionele specialiteit zonder reservering van die benaming in de Unie. Deze mogelijkheid komt niet terug in verordening 1151/2012. Dat betekent dat de registratie van een benaming als gegarandeerde traditionele specialiteit in de toekomst gepaard gaat met de reservering van de benaming in de Unie.

Tot slot wordt de termijn waarbinnen bezwaar kan worden ingediend tegen aanvragen tot bescherming van benamingen uit andere lidstaten of derde landen gewijzigd.

Naast de bestaande kwaliteitsaanduidingen wordt een systeem van facultatieve kwaliteitsaanduidingen geïntroduceerd. Deze aanduidingen worden op Europees niveau vastgesteld en moeten verwijzen naar specifieke horizontale kenmerken die betrekking hebben op een of meer categorieën producten, landbouwproductiemethoden of verwerkingseigenschappen die van toepassing zijn in specifieke gebieden. Als eerste facultatieve kwaliteitsaanduiding wordt de aanduiding ‘product uit de bergen’ vastgesteld.

De totstandkoming van verordening 1151/2012 noodzaakt tot aanpassing van de verwijzingen in de Landbouwkwaliteitsregeling 2007 en de Regeling dierlijke producten. Daarnaast wordt een aantal overige aanpassingen gedaan naar aanleiding van de nieuwe verordening. De wijzigingen worden hieronder nader besproken in de artikelsgewijze toelichting.
Uit Verordening 1151/2012:

Artikel 31 - Product uit de bergen
1. De aanduiding "product uit de bergen" wordt ingevoerd als facultatieve kwaliteitsaanduiding.
Deze aanduiding wordt alleen gebruikt voor in bijlage I bij het Verdrag genoemde producten voor menselijke consumptie waarvan:
a) zowel de grondstoffen als de diervoeders voor landbouwhuisdieren, hoofdzakelijk uit berggebieden afkomstig zijn;
b) in het geval van verwerkte producten, de verwerking eveneens in berggebieden plaatsvindt.
2. Voor de toepassing van dit artikel worden onder berggebieden binnen de Unie de in artikel 18, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1257/1999, bedoelde gebieden verstaan. Voor de producten van derde landen vallen onder berggebieden de gebieden die door het derde land officieel als berggebied aangeduid zijn of die voldoen aan criteria welke gelijkwaardig zijn aan de in artikel 18, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 beschreven criteria.
3. In naar behoren gemotiveerde gevallen en om rekening te houden met natuurlijke beperkingen die van invloed zijn op de landbouwproductie in berggebieden, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 56 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot vaststelling van afwijkingen van de in lid 1 van dit artikel bedoelde gebruiksvoorwaarden. De Commissie is in het bijzonder bevoegd een gedelegeerde handeling vast te stellen tot vaststelling van de voorwaarden op grond waarvan wordt toegestaan dat de grondstoffen of diervoeders van buiten de berggebieden afkomstig zijn, de voorwaarden op grond waarvan wordt toegestaan dat de verwerking van de producten plaatsvindt in een af te bakenen geografisch gebied buiten de berggebieden, alsook tot afbakening van dat geografische gebied.
4. Om rekening te houden met natuurlijke beperkingen die van invloed zijn op de landbouwproductie in berggebieden, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 56 gedelegeerde handelingen vast te stellen inzake de bepaling van de productiemethoden en andere criteria die relevant zijn voor de toepassing van de bij lid 1 van dit artikel ingevoerde facultatieve kwaliteitsaanduiding.

Artikel 32 - Product van eilandlandbouw
Uiterlijk op 4 januari 2014 legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad een verslag voor inzake een eventuele nieuwe aanduiding, "product van eilandlandbouw". Deze aanduiding mag alleen worden gebruikt voor in bijlage I bij het Verdrag genoemde producten voor menselijke consumptie waarvan de grondstoffen afkomstig zijn van eilanden. De aanduiding is bovendien slechts van toepassing op verwerkte producten indien het verwerkingsproces eveneens plaatsvindt op eilanden, in de gevallen waarin dit verwerkingsproces van wezenlijke invloed is op de bijzondere kenmerken van het eindproduct.
Het verslag gaat, indien nodig, vergezeld van passende wetgevingsvoorstellen met het oog op het reserveren van een facultatieve kwaliteitsaanduiding "product van eilandlandbouw".