DOSSIERS
Alle dossiers

Collectieve exploitatie  

IEF 15695

Ex parte: Uploaden naar en KickAssTorrents en seeden is auteursrechtinbreuk

Vzr. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 14 januari 2016, IEF 15695 (Stichting Brein tegen R)
Beschikking ingezonden door Victor den Hollander, Stichting BREIN. Ex parte-beschikking ex 1019e Rv. Uit het verzoekschrift: Onder het alias R(...) uploadt gerekwestreerde circa 105 torrents op de website KickAssTorrents die linken naar popmuziekvideo's, films en complete serie CSI Miami. Het is vaste rechtspraak dat het uploaden naar BitTorrent websites van torrents die toegang bieden tot beschermde werken en het seeden van bestanden via BitTorrent websites, een openbaarmaking van de aldus aangeboden werken oplevert in de zin van artikel 1 jo. 12 Aw, artikel 2 lid 1 sub d, 6 lid 1 sub c, 7a lid 1 sub c WNR en artikel 3 van de Auteursrechtrichtlijn. Ex parte-beschikking wordt afgegeven: staking van (faciliteren van) handelen in strijd met de Auteurswet wordt bevolen.

Inzender vermeld: Stichting BREIN heeft hierna geschikt met uploader R nadat hij de torrents van Kickass Torrents heeft afgehaald. R heeft een onthoudingsverklaring met boetebeding getekend. Het aanspreken van deze uploader is onderdeel van de strategie van BREIN om eerste en grote uploaders aan te spreken die bijvoorbeeld via torrent-bestanden auteursrechtelijk beschermd materiaal aan het aanbieden en delen zijn.
IEF 15679

CvTA geeft dwangsombeschikking en beslissing op bezwaar bestuurlijke organisatie Videma

CvTA Beslissing op bezwaar 6 januari 2016 en Dwangsombeschikking 7 januari 2016, IEF 15679 (Videma)
Uit het persbericht: Het College heeft op 7 januari 2016 besloten tot het opleggen van een last onder dwangsom aan Videma. Dit besluit volgt op eerdere adviezen van het College, in de periode 2013 tot en met 2015, en de aanwijzing van het College van 18 augustus 2015 aan Videma om de governance in overeenstemming te brengen met de daaraan te stellen eisen (zie IEF 15220). Bij de huidige structuur van de governance is er gevaar voor belangenverstrengeling. Videma heeft echter niet voldaan aan de gestelde termijn om dit te veranderen, zoals gegeven in het advies van 18 augsuts 2015. Tegelijk met deze dwangsombeschikking heeft het College een beslissing genomen op het bezwaar dat Videma heeft ingediend tegen de aanwijzing.

Beslissing op bezwaar:

C.1.3 De belangenafweging door het College
23. Het College stelt vast dat een onafhankelijk bestuur dat volledig wordt benoemd door de aandeelhouders van Bureau Filmwerken, ook indien daarna een coöptatiesysteem bestaat, in onvoldoende mate tegemoet komt aan de door het College in zijn eerdere adviezen genoemde bezwaren omtrent de (schijn van) belangenverstrengeling tussen Videma en Bureau Filmwerken. Wat deze belangenverstrengeling betreft, wordt het College gesterkt in zijn opvatting door het feit dat Videma in de onderhavige bezwaarprocedure expliciet het standpunt betrekt dat haar belangen en die van Bureau Filmwerken als een geheel moeten worden gezien. Met dat gegeven voor ogen valt niet in te zien hoe een Videma-bestuur dat door de aandeelhouders van Bureau Filmwerken is benoemd, voldoende ruimte zou (kunnen) hebben om de belangen van Videma zelfstandig, en met voldoende afstand tot de belangen van Bureau Filmwerken, te behartigen.

24. Daarentegen zou een bestuur dat volledig wordt benoemd door de rechthebbenden in onvoldoende mate tegemoet komen aan de te respecteren privaatrechtelijke belangen van Bureau Filmwerken. Tussen die twee belangen in heeft het College gekozen voor een systeem van benoeming dat, voor zover mogelijk, aan alle belangen tegemoet komt.

25. Het College is van oordeel dat het daarmee een besluit heeft genomen waarin de relevante belangen op een juiste wijze tegen elkaar zijn afgewogen.

D. Conclusie

49. Het voorgaande brengt met zich mee dat het College het bezwaar van Videma ongegrond acht en het verzoek tot herroeping van het bestreden besluit alsmede tot vergoeding van de kosten van Videma worden afgewezen.

Dwangsombeschikking:
Hoogte van de dwangsom
19. De hoogte van te verbeuren dwangsommen dient in redelijke verhouding te staan tot de zwaarte van het geschonden belang. De hoogte en modaliteit van de dwangsom dient een voldoende prikkel te genereren om aan de last te voldoen.

20. Het College zoekt bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom aansluiting bij de wettelijke systematiek voor het bepalen van de hoogte van een boete, overeenkomstig artikel 18 lid 1 WTCBO. Dit artikel stelt dat de boete voor het niet naleven van een aanwijzing ten hoogste 5% bedraagt van de incasso in het jaar voorafgaand aan de beschikking. Hoewel de incasso over 2015 nu niet bekend is, zou de maximale boete op grond van de incasso over 2014 kunnen worden bepaald op € 634.750.

21. Rekening houdend met de ernst van de overtreding en het feit dat het College Videma niet eerder een sanctie heeft hoeven opleggen, acht het College het in dit geval redelijk om de eventueel te verbeuren dwangsom te maximeren tot 1% van de incasso hetgeen (naar beneden afgerond) neerkomt op € 125.000, welke in termijnen van steeds een dag zullen zijn verbeurd, voor zover niet aan de last wordt voldaan.

22. Het College acht de hoogte van de eventueel te verbeuren dwangsommen zoals genoemd in dit besluit in dit specifieke geval in overeenstemming met de zwaarte van de geschonden belangen.

Last onder dwangsom
23. Het College legt Videma een last onder dwangsom op met de volgende inhoud:

I. Videma dient uiterlijk 7 februari 2016 aan het College een voornemen tot het besluiten tot het wijzigen van haar statuten voor te leggen, welke statuten erin zullen voorzien dat:

a. het bestuur van Videma zal bestaan uit drie leden, waarvan één bestuurder door SGN en STG gezamenlijk en één bestuurder door de aandeelhouders van Bureau Filmwerken B.V. zal worden benoemd, welke bestuursleden vervolgens gezamenlijk een derde bestuurslid (tevens voorzitter) zullen benoemen.

b. alle bestuursleden van Stichting Videma onafhankelijk zullen zijn in die zin dat:

de bestuurder tijdens zijn bestuurslidmaatschap en in het jaar voorafgaand aan zijn benoeming geen werknemer, bestuurder, directeur of topfunctionaris is of is geweest bij Bureau Filmwerken, een daaraan gelieerde onderneming, Stichting Gesloten Netwerken, Stichting Groepstelevisie of een van de bij deze Stichting aangesloten organisaties;

de bestuurder van of via de desbetreffende CBO geen substantiële vergoeding ontvangt als rechthebbende op rechten die door deze CBO worden beheerd, dan wel niet werkzaam is bij een organisatie die een dergelijke substantiële vergoeding ontvangt.

II. Videma dient uiterlijk twee weken na ontvangst van de door het College gegeven instemming met het onder I genoemde voorgenomen besluit (in de zin van artikel 3 WTCBO) over te gaan tot het wijzigen van de statuten.

III. Indien Videma niet aan de onder I genoemde last voldoet, verbeurt zij voor elke dag, gerekend vanaf 8 februari 2016, dat niet aan de last onder I is voldaan een dwangsom van € 12.500 tot een maximum van in totaal € 125.000.

IV. Indien Videma niet aan de onder II genoemde last voldoet, verbeurt zij voor elke dag, gerekend vanaf de dag twee weken na ontvangst van de instemming van het College overeenkomstig artikel 3 WTCBO, dat niet aan de last onder II is voldaan een dwangsom van € 12.500 tot een maximum van in totaal € 125.000.

IEF 15676

Dat Pictoright kunsthandelaar verzoekt volgrechtopgave te doen, strookt met inlichtingenrecht 43d Aw

Hof Arnhem-Leeuwarden 2 februari 2016, IEF 15676 (Simonis & Buunk tegen Stichting Pictoright)
Uitspraak ingezonden door Babat Nolan, Pictoright. Auteursrecht. Kunst. Volgrecht is een haalschuld. Zie IEF 13551. Bij doorverkoop van werk, ontstaat een opeisbare vordering, maar de schuldenaar hoeft niet uit zichzelf op zoek naar de (mogelijke) schuldeiser. Deze last rust op de schuldeiser, aan wie het inlichtingenrecht van artikel 43d Aw toekomt. Het door Pictoright gehanteerde systeem, waarbij zij namens de bij haar aangesloten makers en rechthebbende een verzoek aan de kunsthandelaar doet om op te geven of in een bepaalde periode werken zijn verhandeld van een bij haar aangesloten kunstenaar, strookt met de regeling. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en veroordeelt Simonis & Buunk opgave te doen van auteursrechthebbendenden die het volgrecht door Pictoright laten behartigen en veroordeelt hen tevens in de kosten van beide instanties overeenkomstig het indicatietarief.

5.5. In de regeling van het volgrecht ontstaat de vordering - en wordt deze opeisbaar - op het moment waarop het werk wordt doorverkocht. Hoewel reeds dan sprake is van een opeisbare vordering, hoeft de schuldenaar - de bij de transactie betrokken kunsthandelaar(s) - niet uit zichzelf op zoek naar de (mogelijke) schuldeiser.
Deze last rust op de schuldeiser, de rechthebbende op het volgrecht (hierna: de auteursrechtehbbende) aan wie om betaling van zijn volgrecht veilig te stellen het inlichtingenrecht van artikel 43d Aw ten dienste staat. Zoals door Pictoright onweersproken is aangevoerd en ter zitting desgevraagd ook van de zijde van Simonis & Buunk is bevestigd, is het in de praktijk voor een kunstenaar vaak onmogelijk om ervan op de hoogte te raken of zijn werk (al dan niet) voorwerp is geweest van een doorverkoop waarbij een professionele kunsthandelaar betrokken is geweest. Deze informatie berust doorgaans bij de kunsthandel.

De door Simonis & Buunk voorgestand uitleg van het inlichtingenrecht, kort gezegd: dat de kunstenaar, zijn rechtsopvolger of zijn gevolmachtigde concrete aanwijzingen moet hebben dat van een volgrechtplichtige transactie ten aanzien van zijn werk heeft plaatsgevonden, zou dan ook een zodanige drempel opwerpen voor het uitoefenen van het volgrecht, dat betaling daarvan veelal niet zou plaatsvinden. Bij die uitleg is betaling niet veiliggesteld zoals bedoeld in artikel 9 van de Volgrechtrichtlijn. Mede gezien de beperkte tijd waarin de auteursrechthebbende zijn inlichtingenrecht kan uitoefenen - drie jaar na de voor hem veelal niet bekende transactie - en de tekst van artikel 9 van de Richtlijn en 43d Aw, volgens welke bepalingen "alle inlichtingen" kunnen worden verlangt, brengt een redelijke uitleg van artikel 43d Aw mee dat het inlichtingenrecht kan worden uitgeoefend tegenover iedere actor in de professionele kunsthandel, zonder dat de auteursrechthebbende daarvoor (reeds) over (nader) concrete aanwijzingen dient te beschikken dat een doorverkoop van zijn werk heeft plaatsgevonden en/of de desbetreffende actor uit de professionele kunsthandel daarbij betrokken is geweest.

5.7. Het door Pictoright gehanteerde systeem, waarbij zij namens ade bij haar aangesloten makers en rechthebbende een verzoek aan de kunsthandelaar doet om op te geven of in een bepaalde periode werken zijn verhandeld van een (door middel van een zoekfunctie te achterhalen) bij haar aangesloten kunstenaar, strookt dan ook met de regeling van artikel 43d Aw. (...)
IEF 15662

Vertrekpremie bestuur Buma-Stemra niet in strijd met normering topinkomens

CvTA Advies 10 november 2015, IEF 15662 (vertrekpremie en WNT bestuur Buma-Stemra)
Topinkomens. Op 27 november jl. heeft het bestuur van Buma/Stemra bekend gemaakt dat de directievoorzitter Buma/Stemra verlaat per 1 februari 2016. In het kader van de wettelijke plicht van het bestuur van collectieve beheersorganisaties, zo ook Buma/Stemra, om het CvTA vooraf te informeren over voorgenomen besluiten van zogeheten ‘wezenlijk belang’, heeft het CvTA het bestuur van Buma/Stemra op 10 november jl. geadviseerd. Dit advies vloeit voort uit het toezicht dat het CvTA uitoefent op de collectieve beheersorganisaties met betrekking tot de Wet Normering Topinkomens (WNT). De WNT stelt niet alleen eisen aan de bezoldiging, maar ook aan uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband.

Het advies van het CvTA is gericht op het voorgenomen besluit van het bestuur Buma/Stemra met betrekking tot een beëindigingsregeling met de directievoorzitter. Het CvTA is van oordeel – op basis van de specifieke verantwoording die door het bestuur van Buma/Stemra is opgesteld en de specifieke verklaring die de accountant hierover heeft opgesteld – dat de voorgenomen beëindigingsregeling niet in strijd is met de wettelijke eisen van de WNT, omdat deze beëindigingsregeling is overeengekomen voorafgaand aan de inwerkingtreding van de WNT. Het CvTA zal de tot stand gekomen beëindigingsregeling in het kader van de Wet toezicht ook toetsen aan de hand van de jaarstukken van Buma/Stemra (over 2015, mogelijk over 2016) en de daarbij behorende accountantsverklaring.

IEF 15622

Boeiende rechtstrijd Pictoright vs Blendle en dagbladuitgevers

Bijdrage ingezonden door Kees Berendsen, CroonDavidovich. Boeiende rechtstrijd Pictoright vs Blendle en dagbladuitgevers. Zo luidt de kop van een persbericht van VOI(C)E, de Vereniging van Organisaties die Intellectueel eigendom Collectief Exploiteren. Als oud directeur van Beeldrecht (nu Pictoright) zal ik mij bij dit onderwerp terughoudend opstellen. Maar één opmerking moet mij van het hart. En die betreft dat 'boeiende' in de kwalificatie van de rechtstrijd waar het hier om gaat.

Blendle en Pictoright
In het kort de feiten: Krantenuitgevers leveren sinds kort krantenartikelen aan de digitale kiosk Blendle. Gebruikers kunnen op de website van Blendle artikelen kopen en op hun desktop, smartphone of tablet lezen. Van de opbrengst gaat 30% naar Blendle, de rest betaalt zij door aan de uitgevers. Pictoright is een auteursrechtorganisatie en regelt namens beeldauteurs de rechten met gebruikers. Pictoright klopt aan bij Blendle, maar Blendle wil geen zaken doen met Pictoright, althans wijst haar claim af.

Blendle als doorgeefluik van de uitgevers
De argumenten van Blendle vertonen een breed spectrum van het recht. Niet alleen het auteursrecht, maar bij voorbeeld ook het mededingingsrecht is inzet van dit geschil. Kan Pictoright wel een groepsactie als deze ondernemen? Is Blendle niet gewoon een doorgeefluik van de uitgevers en heeft zij daarom überhaupt een boodschap aan Pictoright? Doorkruist Pictoright niet (ongerechtvaardigd) het businessmodel van de uitgeverijbranche? Etc. Boeiend is die rechtstrijd zeker. Maar dan wel vooral voor juristen. En daar ben ik er een van, ja. Dus wat zeur ik. Ja, ik zeur even, heel kort dan.


Beeldrecht
Hoe boeiend ook, mijn eerste reactie is niet ''wat een interessante zaak', maar eerder: 'wat is er weinig veranderd sinds de beginjaren van Beeldrecht', toen het zichzelf en zijn rechtspositie (soms met hand en tand) moest verdedigen. De winst van een door De Volkskrant tegen Beeldrecht aangespannen procedure (voor de kenners: de Boogschutterzaak), beschouwde ik als verlies, want het verstoorde de beoogde goede relatie met uitgevers, die ik essentieel vond en vind voor een door alle partijen aanvaard beheer van auteursrechten.


Auteursrecht, een hinderlijk fenomeen
Ik had de hoop en verwachting, dat dit stadium zo langzamerhand achter de rug was. En dat het inmiddels algemeen geaccepteerd was, praktische oplossingen te vinden voor problemen die zich uit de aard der zaak aandienen. En ja, auteursrecht is soms een hinderlijk fenomeen. Dat verdient in de communicatie daarover begrip en dat krijgt het misschien niet altijd in voldoende mate. Anderzijds zou ik zeggen dat een organisatie als Pictoright (als centraal adres van rechthebbenden) de zaken er nu juist eenvoudiger op maakt in plaats van hinderlijker. Of zij daarvoor in haar relatie met de beeldauteurs nu het model gebruikt van 'overdracht van recht' of volstaat met een 'last en volmacht', doet niet eens zoveel terzake.


Economische belangen
Economische belangen spelen natuurlijk een belangrijke rol in de discussie. Wat kost het Blendle (en de uitgevers) om deze rechten met Pictoright te regelen en wat 'bespaart' het hen om de rechten niet te regelen en claims van rechthebbenden eenvoudig af te wachten. Om daarop een antwoord te krijgen moeten kennelijk eerst de messen geslepen worden. Want natuurlijk beinvloedt die scherpslijperij de uitkomst van deze rekensom. En niet alleen omdat procederen een uitermate kostbare aangelegenheid is, speciaal voor de verliezende partij, omdat die 'dubbel' betaalt.


Gemeenschappelijk belang
Een laatste hartekreet. Het bestaan van economisch gezonde uitgeverijen zijn in het belang van auteurs. Uitgevers hebben baat bij auteurs die van hun professionele producten kunnen leven en onafhankelijk kunnen blijven produceren. Het vergt niet veel makro-denken om te concluderen dat beide partijen goed beschouwd elkaar nodig hebben. Biedt dat perspectief?

IEF 15619

Conclusie AG: Billijke compensatie thuiskopie uit staatskas mag, maar niet tevoren begroot

Conclusie AG HvJ EU 19 januari 2016, IEF 15619; C-470/14; ECLI:EU:C:2016:24 (EGEDA)
Auteursrecht. Naburige rechten. Billijke thuiskopiecompensatie gefinancieerd vanuit staatsbegroting. Zie eerder IEF 14401. Conclusie AG:

1) Artikel 5, lid 2, onder b), van [InfoSocRl] moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet ertegen verzet dat de daarin vermelde billijke compensatie uit de algemene staatsbegroting wordt gefinancierd.
2)  Artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat het bedrag van de daarin vermelde compensatie wordt vastgesteld binnen de van tevoren per begrotingsjaar bepaalde grenzen zonder dat daarbij rekening wordt gehouden met de geraamde omvang van het door de rechthebbenden ondervonden nadeel.

Gestelde vragen (zie eerder IEF 14401) :

1) Is een stelsel inzake billijke compensatie voor het maken van thuiskopieën dat is gebaseerd op een raming van het daadwerkelijk veroorzaakte nadeel en wordt gefinancierd uit de algemene staatsbegroting, zonder dat bijgevolg kan worden gegarandeerd dat de kosten van die compensatie worden gedragen door de gebruikers van thuiskopieën, verenigbaar met artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29?

2) Zo ja, is het verenigbaar met artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 dat het totale bedrag dat in de algemene staatsbegroting wordt bestemd voor de billijke compensatie voor het maken van thuiskopieën, ook al wordt het berekend op basis van het daadwerkelijk veroorzaakte nadeel, moet worden vastgesteld binnen de per begrotingsjaar bepaalde grenzen?

IEF 15610

Vraag gesteld aan HvJ EU over 'betaling van toegangsprijs' via 'hotel room tv'

Prejudicieel vraag gesteld aan het HvJ EU, IEF 15610; C-641/15 (Verwertungsgesellschaft Rundfunk)
Verwertungsgesellschaft Rundfunk, een Oostenrijkse collectieve beheersorganisatie, in een zaak tegen een hotelketen voor de vergoeding voor de uitzending van televisie content op tv's in de hotelkamers. Vraag:

Is aan de voorwaarden 'tegen betaling van een toegangsprijs' uit artikel 8 lid 3 [Richtlijn betreft verhuur-,uitleen en bepaalde naburige rechten*] voldaan indien:
- via de tv set beschikbaar in iedere kamer van een hotel, de hoteluitbater toegang tot het signaal van verschillende tv- en radiokanalen (hotel room tv) wordt gegeven en
- voor het gebruik van de kamer (inclusief hotel room tv) de hoteluitbater een vergoeding in rekening brengt, waarin ook het gebruik van de tv set en de televisie- en radiokanalen is inbegrepen?

* Artikel 8 Richtlijn Uitzending en mededeling aan het publiek lid 3.   De lidstaten kennen omroeporganisaties het uitsluitende recht toe om heruitzending van hun uitzendingen via de ether en de mededeling aan het publiek van hun uitzendingen toe te staan of te verbieden, indien deze mededeling plaatsvindt op plaatsen die tegen betaling van een toegangsprijs voor het publiek toegankelijk zijn.

Via ipo.gov.uk:

Is the condition of ‘against [payment] of an entrance fee’ laid down in Article 8(3) of Directive 2006/115/EC of the European Parliament and of the Council of 12 December 2006 on rental right and lending right and on certain rights related to copyright in the field of intellectual property satisfied where,
•    through the TV set made available in each room of a hotel, the hotel operator provides access to the signal for various television and radio channels (‘hotel room TV’), and
•    for use of the room (including hotel room TV), the hotel operator charges a fee per room per night (room rate) which also includes use of the TV set and the television and radio channels to which access is thereby provided?

IEF 15581

Omstandigheden sinds Kabelcontract zijn volledig gewijzigd, grond voor opzegging

Rechtbank Amsterdam 30 december 2015, IEF 15581 (Stichting Tick tegen Vevam en Agicoa)
Uitspraak ingezonden door Joep Meddens, Matthijs Brons en Fabian Streefland, Höcker Advocaten. Collectief beheer. Contractenrecht. Stichting Tick behartigt belangen van producenten van reclamefilms en reclameadviesbureaus door aanspraak te maken op auteursrechtelijke vergoeding voor openbaarmaking. Tussen partijen is bijna 13 jaar geleden een overeenkomst gesloten. De omstandigheden zijn volledig gewijzigd: Het Kabelcontract bestaat niet, de verdeling van Kabelgelden is veranderd, Vevam representeert geen filmmakers meer en ontvangt geen Kabelgelden, Agicoa int slechts nog voor buitenlandse producenten en er is geen pot collectief beschikbare Kabelgelden meer die volgens een verdeelsleutel wordt verdeeld. Dat maakt dat er voor Vevam een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging is; de Overeenkomst is per 31 december 2010 beëindigd. Tick wordt tot terugbetaling van €180.758,79 veroordeeld, ook Agicoa hoeft dus geen vergoeding meer (via Vevam) te betalen.

Leestips: 5.5 - 5.8.

Op andere blogs:
Kracht advocatuur

IEF 15497

BGH: Access provider pas na sitebeheerder en hosting provider aanspreken

BGH 26 november 2015, IEF 15497; I ZR 3/14 en I ZR 174/14 (Access-providers)
Gebaseerd op het persbericht: De access providers, die internettoegang verlenen aan hun klanten, waaronder de toegang tot 3dl.am, goldesel.to en sharehosters RapidShare, Netload, Uploaded en het filesharingnetwerk eDonkey, worden aangesproken voor 'Störerhaftung' door GEMA en fonogramproducenten. Een access provider aanspreken is pas proportioneel wanneer een rechthebbende ondanks redelijke inspanningen tegen de sitebeheerder of de hosting provider - deze staan dichter bij de inbreuk - geen resultaat behaald en daarom geen rechtsbescherming krijgt. De beheerder en de host-provider staan dichter bij de inbreuk dan degene die internettoegang verleend. Het vaststellen van valse adressen van de beheerder en de hosting providing, is onvoldoende. GEMA had nog verdere 'redelijke inspanningen' moeten verrichten. De fonogramproducenten hebben geen procedure gevoerd tegen de beheerder.

Uit het persbericht: Eine Störerhaftung des Unternehmens, das den Zugang zum Internet vermittelt, kommt unter dem Gesichtspunkt der Verhältnismäßigkeit allerdings nur in Betracht, wenn der Rechteinhaber zunächst zumutbare Anstrengungen unternommen hat, gegen diejenigen Beteiligten vorzugehen, die - wie der Betreiber der Internetseite - die Rechtsverletzung selbst begangen haben oder - wie der Host-Provider - zur Rechtsverletzung durch die Erbringung von Dienstleistungen beigetragen haben. Nur wenn die Inanspruchnahme dieser Beteiligten scheitert oder ihr jede Erfolgsaussicht fehlt und deshalb andernfalls eine Rechtsschutzlücke entstünde, ist die Inanspruchnahme des Access-Providers als Störer zumutbar. Betreiber und Host-Provider sind wesentlich näher an der Rechtsverletzung als derjenige, der nur allgemein den Zugang zum Internet vermittelt. Bei der Ermittlung der vorrangig in Anspruch zu nehmenden Beteiligten hat der Rechtsinhaber in zumutbarem Umfang - etwa durch Beauftragung einer Detektei, eines Unternehmens, das Ermittlungen im Zusammenhang mit rechtswidrigen Angeboten im Internet durchführt, oder Einschaltung der staatlichen Ermittlungsbehörden - Nachforschungen vorzunehmen. An dieser Voraussetzung fehlt es in beiden heute entschiedenen Fällen.

Im Verfahren I ZR 3/14 hat die Klägerin gegen den Betreiber der Webseite "3dl.am" eine einstweilige Verfügung erwirkt, die unter der bei der Domain-Registrierung angegebenen Adresse nicht zugestellt werden konnte. Den gegen den Host-Provider gerichteten Verfügungsantrag hat die Klägerin zurückgenommen, da sich auch seine Adresse als falsch erwies. Mit der Feststellung, dass die Adressen des Betreibers der Internetseite und des Host-Providers falsch waren, durfte sich die Klägerin nicht zufriedengeben, sondern hätte weitere zumutbare Nachforschungen unternehmen müssen.

Im Verfahren I ZR 174/14 ist die Klage abgewiesen worden, weil die Klägerinnen nicht gegen den Betreiber der Webseiten mit der Bezeichnung "goldesel" vorgegangen sind. Dessen Inanspruchnahme ist unterblieben, weil dem Vortrag der Klägerinnen zufolge dem Webauftritt die Identität des Betreibers nicht entnommen werden konnte. Die Klägerinnen haben nicht vorgetragen, weitere zumutbare Maßnahmen zur Aufdeckung der Identität des Betreibers der Internetseiten unternommen zu haben.

IEF 15437

HvJ EU: Uitzending via directe injectie is geen mededeling aan het publiek

HvJ EU 19 november 2015, IEF 15437; ECLI:EU:C:2015:764; zaak C-235/14 (SBS tegen SABAM)
Auteursrecht. Mediarecht. Het geschil betreft tussen een beheersvennootschap en een omroeporganisatie die niet rechtstreeks uitzendt, doch enkel via directe injectie en via verschillende types van distributeurs. De vraag rijst wie een auteursrechtelijk relevante handeling stelt: omroeporganisatie, distributeur of beiden? Het hof verklaart voor recht:

Artikel 3, lid 1, van [InfoSocrichtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat een omroeporganisatie geen mededeling aan het publiek in de zin van deze bepaling doet wanneer zij haar programmadragende signalen uitsluitend aan de distributeurs van signalen doorgeeft zonder dat die signalen tijdens en naar aanleiding van die doorgifte toegankelijk zijn voor het publiek, en die distributeurs de signalen vervolgens naar hun respectievelijke abonnees sturen, zodat deze de programma’s kunnen bekijken, tenzij de tussenkomst van de betrokken distributeurs slechts louter een technisch middel is, hetgeen ter beoordeling staat van de verwijzende rechter.

Gestelde vraag [IEF 13998]:

Verricht een omroeporganisatie die haar programma's uitsluitend uitzendt via de techniek van directe injectie, i.e. een tweeledig proces waarbij zij haar programmadragende signalen gecodeerd vla satelliet, een glasvezelverbinding of enig ander transportmiddel aanlevert aan distributeurs (satelliet, kabel of xDSL-lIjn), zonder dat de signalen tijdens of naar aanleiding van deze aanlevering toegankelijk zijn voor het publiek, en waarbij vervolgens de distributeurs de signalen naar hun abonnees sturen zodat deze laatsten de programma's kunnen bekijken, een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3 van richtlijn 2001/291 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij?

Op andere blogs:
KluwerCopyrightBlog