DOSSIERS
Alle dossiers

Film  

IEF 5785

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 10 maart , KG ZA -, Viacom International Inc. Tegen H+L Creations B.V. c.s.

Charactermerchandising, Spongebob (Squarepants), Dora (The exploreer), (Go) Diego (Go). Pan-Europees inbreukverbod (merk- en auteursrecht).

Lees het vonnis hier.

Rechtbank Amsterdam, 28 februari , KG ZA 08-113 OdC/LW, Vonk tegen Stichting De Thuiskopie (met dank aan Hanneke Holthuis, Höcker).

Thuiskopiezaak. Handhaving beslagen. Niet kan worden gezegd dat de ze informatiedragers slechts in de bedrijfsruimte zijn opgeslagen.

Lees het vonnis hier.

IEF 5651

In de orde van twintig seconden

Rechtbank Maastricht 23 januari 2008, HA ZA 06-1003, Private Limited Company Ofpact Ltd tegen Vandehof c.s. (met dank aan Kees Berendsen, Croon Davidovich).

Wel gemeld, nog niet samengevat. Bodemprocedure. Tussenvonnis. Auteursrecht inbreuk aangenomen bij gebruik filmfragmenten op website. Gebruik van de filmfragmenten verder gaat dan de uitzondering die in Dior/Evora is neergelegd. Beroep op het citaatrecht gaat niet op.

Ofpact houdt zich bezig met de groothandel in en de verhuur van erotische DVD’s alsmede de controle van legale verhuur en vertoning van deze DVD’s. In de onderhavige procedure treedt Ofpact op voor zeven producenten van erotische films.

Cyborg exploiteert een website waarop korte filmfragmenten van 20 seconden te zien van de films van de producenten voor wiens rechten Ofpact opkomt. Ofpact beticht Cyborg dan ook van auteursrechtinbreuk. Cyborg voert gemotiveerd verweer.

De rechtbank is van oordeel dat Ofpact haar bevoegdheid om op te treden voor de zeven producenten niet ontleend aan art. 3:305a BW. Daaraan staat in de weg dat Ofpact een Engelse limited is en dat is niet te verglijken met een stichting of een vereniging. Voorts kan een collectieve actie als bedoeld in art 3:305a BW niet strekken tot schadevergoeding en dat is juist de bedoeling van Ofpact. Toch is de rechtbank van mening dat Ofpact via de rechtsfiguur “cessie ter incasso” op eigen naam ten behoeve van een derde een vordering kan instellen.

Het toepasselijke recht is op grond van artikel 5 BC het Nederlandse recht nu vaststaat dat de vorderinggericht is tegen een in Nederland gevestigde onderneming die vanuit Nederland de beelden op de website plaatst.

Cyborg stelt dat er geen sprake is van auteursrechtinbreuk, omdat uit art. 23 Aw volgt dat het tentoonstellen en openbaren van een filmfragment ten behoeve van openbare verkoop van het product geen inbreuk op het auteursrecht tot gevolg heeft.

De rechtbank is echter van oordeel onder verwijzing naar Dior/Evora dat het gebruik van de filmfragmenten verder gaat dan de uitzondering die in dat arrest is neergelegd. Ten eerste hebben de filmfragmenten het primaire doel om reclame te maken voor de eigen website van Cyborg en worden zij niet rechtsreeks getoond in verband met de verkoop van de films zelf. Ten tweede vertoont Cyborg fragmenten terwijl het vertonen van de hoes of verpakking van de film ook voldoende zou zijn geweest voor de aanprijzing van de films. Bovendien mag uit het feit dat Cyborg betaling verlangd voor het bekijken van de fragmenten deze fragmenten een losstaand doel dienen.

Ook het beroep op het citaatrecht van art. 15a Aw wordt afgewezen. Filmfragmenten kunnen an sich wel een citaat zijn in de zin van dit artikel, maar het commerciële doel dat Cyborg dient met het vertonen van de filmfragmenten is niet onder de doeleinden van het wetsartikel te plaatsen.

Cyborg pleegt derhalve auteursrechtinbreuk.

De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om de schade verantwoord vast te stellen. Ofpact wordt de gelegenheid geboden om haar schadeposten nader te onderbouwen. Ook Cyborg mag haar verweer nader onderbouwen.

Lees het vonnis hier.

IEF 5646

40 – 45d (HB)

svo2.bmpGerechtshof ’s-Gravenhage,  31 januari 2008, rolnummer: 06/971, Holierhoek tegen Rob Houwer Film & TV Producties B.V. c.s (met dank aan  Marc de Kemp, Houthoff Buruma).

Wel gemeld, nog niet samengevat. Hoger beroep bodemprocedure. Auteursrecht. Overgangsrecht. Proefproces over de toepasselijkheid van artikel 45d Auteurswet op de destijds gesloten scenario-overeenkomst en de exploitatierechten met betrekking tot de het filmwerk Soldaat van Oranje. Het Hof wijst de vorderingen van Holierhoek af.

Kees Holierhoek is scenario-schrijver en ook voorzitter van de stichting LIRA, een belangenorganisatie van auteurs. Holierhoek is samen met drie anderen (de heren Gerard Soeteman, Paul Verhoeven en Erik Hazelhoff Roefzema) co-scenarioschrijver geweest van de alom bekende en bekroonde film Soldaat van Oranje, die in 1977 in première ging te Amsterdam. Producent van deze succesvolle Nederlandse speelfilm is Houwer Film BV.

Met het oog op de te produceren speelfilm hadden Houwer Film BV en Holierhoek al op 9 september 1975 een overeenkomst gesloten, op grond waarvan scenarist Holierhoek als wederprestatie voor a) het samen met anderen schrijven van het draaiboek voor de film Soldaat van Oranje en b) de algehele overdracht van alle auteursrechten aan filmproducent Houwer Film BV een bedrag van Fl. 22.500,- heeft ontvangen.

Bij aangetekende brief van 8 april 2004 heeft de huidige advocaat van Holierhoek jegens Rob Houwer aanspraak gemaakt op alsnog een billijke vergoeding voor de (verdere) exploitatie van de speelfilm Soldaat van Oranje, waaronder de verhuur van DVDs.

Het gaat Holierhoek in deze proefprocedure om de reikwijdte van art. 45d Auteurswet. Holierhoek stelt dat een scenarioschrijver in de praktijk bij een overeenkomst met een filmproducent vaak gedwongen wordt afstand te doen van het recht op een billijke vergoeding voor iedere vorm van onvoorziene exploitatie van het filmwerk waaronder die door verhuur. Producenten weigeren daardoor vaak scenarioschrijvers mee te laten delen in de toekomstige opbrengsten van succesvolle speelfilms. Die praktijk is in strijd met deze wettelijke regeling, die voor wat betreft de billijke vergoedingen van dwingend recht is.

Een eenmalige afkoopsom is ook niet te rijmen met de ratio van de voor de rechtspraktijk onduidelijke regeling van art. 45d Auteurswet, welke ratio is de bescherming van de zwakke onderhandelingspositie van de auteur tegenover de filmproducent, aldus Holierhoek.

Het Hof oordeelt echter in het nadeel van Holierhoek. Het onderhavige overgangsrecht uit 1985 laat volgens het Hof geen andere conclusie toe, dan dat de per 1 augustus 1985 ingevoerde wetsartikelen 45a t/m 45g Auteurswet toepassing missen nu speelfilm Soldaat van Oranje reeds voor 1 augustus 1985 was voltooid. “(…) nu de artikelen 45a-45g niet van toepassing zijn verklaard op een weliswaar aangevangen maar nog niet voltooid filmwerk, geldt naar het oordeel van het hof a fortiori dat de artikelen 45a-45d niet van toepassing zijn op een voltooid filmwerk (…)”

De Wet op de naburige rechten voorziet niet in overgangsrecht met betrekking tot het invoeren van de derde en vijfde volzin van artikel 45d aw, omdat de wet – aldus de MvT – slechts een verduidelijking van de bestaande regeling betreft. Nu de Wet op de naburige rechten niet een bepaling bevat dat de daarbij ingevoegde derde volzin van artikel 45d dwingend recht bevat of dat daarvan geen afstand kan worden gedaan, is het Hof van oordeel dat het daarbij gaat om regelend recht. Hiermee is volgens het Hof in overeenstemming hetgeen is vermeld in de MvT, namelijk dat de praktijk veelal in de contracten afspraken worden gemaakt over de exploitatie van het filmwerk en de aan de makers/de uitvoerende kunstenaars toekomende vergoeding. Ook de eis van een schriftelijke overeenkomst (vijfde volzin), op zichzelf wel dwingend recht, dwingt niet tot een andere opvatting. Daar komt bij dat het gaat om een verduidelijking van de bij de wetswijzigingen van 1985 ingevoegde bepalingen welke volgens het Hof evenmin dwingendrechtelijk van aard zijn.

Hoewel de zesde volzin van artikel 45d Aw wel dwingend recht is, hetgeen volgt uit de artikel 4 van richtlijn 92/1000/EEG, ziet dit volgens de MvA niet op andere exploitatievormen dan verhuur.

Holierhoek stelt voorts dat hij tijdig een beroep heeft gedaan op bedoelde billijke vergoeding door zijn brieven van 1 december 1995 en 29 november 1996. Houwer BV. c.s. beweren deze brieven nooit te hebben ontvangen. Het Hof overweegt dat deze brieven zijn gericht aan de verkeerde rechtspersoon en bovendien niet juist zijn geadresseerd. Voorts overweegt het hof dat het aan Holierhoek is om te bewijzen dat de brieven Houwer BV. c.s. daadwerkelijk hebben bereikt. Holierhoek slaagt niet in dit bewijs en zijn bewijsaanbod wordt als niet voldoende geconcretiseerde terzijde geschoven.

Ook Holierhoeks stelling dat de aanspraak op een billijke vergoeding ter zake van verhuur van een filmwerk niet noodzakelijkerwijs behoeft te worden gericht tot de producent maar zich kan richten tot de LIRA of een andere collectieve rechtenorganisatie, dan wel dat aanspraak kan worden gemaakt door middel van een publicatie, wordt verworpen. Uit het bepaalde in artikel III lid 3 van de wet van 21 december 1995 in samenhang met artikel 45d Aw volgt naar het oordeel van het Hof dat de aanspraak moet worden gericht aan de producent van het desbetreffende filmwerk.

Artikel 45d Aw is derhalve volgens het hof niet van toepassing op de scenario-overeenkomst van 1975. de gevorderde verklaring voor recht wordt aldus afgewezen. Vervolgens komt het beroep op artikel 2 lid 2 Aw en het (gewone) vermogensrecht aan de orde.

De overeenkomst tussen partijen uit 1975 laat naar het oordeel van het Hof geen andere redelijke uitleg op de voet van het Haviltex-criterium toe, dan dat Holierhoek aan Houwer Films BV tegen betaling van een lumpsum onder meer alle mogelijke auteursrechten overdroeg, waaronder ook die voor destijds wellicht minder voorzienbare toekomstige exploitatievormen inclusief de verhuur van DVDs. Het Hof geeft hiervoor in r.o. 7.5 en 7.6 een interessante goederenrechtelijke onderbouwing die omwille van het karakter van deze samenvatting achterwege wordt gelaten.

Ook van onvoorziene omstandigheden als (thans) bedoeld in art. 6:258 BW is niets relevants gesteld of gebleken.

De slotsom van de Hof luidt dat de vorderingen van Holierhoek om de voormelde redenen moeten worden afgewezen.

Lees het arrest hier. Vonnis Rechtbank Den Haag in eerste instantie: IEF 1926.

IEF 5436

Het stramien van het format

fldld.gifRechtbank Amsterdam van 19 december 2007, A. tegen Armada Productions BV. 

Wel gemeld, nog niet samengevat. Auteursrecht op format van de Flodder films en Flodder televisieprogramma’s. Voor een voor auteursrechtelijke bescherming vatbaar format,  is het niet noodzakelijk dat voor de schepping van de films of televisie-afleveringen een format is ontwikkeld en vastgelegd.

Eiser in deze procedure “A”. A is als scenarist en regisseur betrokken geweest bij drie films en de televisieserie over de familie Flodder en is dus waarschijnlijk Dick Maas. De films en televisieprogramma’s zijn geproduceerd door First Flodder Features BV (“FFF”). FFF is failliet en de curator heeft alle rechten, waaronder de “onderliggende auteursrechten”, op de flodderfilms en televisieserie willen overdragen aan gedaagde, Armada Productions BV.

A vordert i.c. ondermeer dat de rechtbank voor recht verklaart dat hij rechthebbende is op het Flodder format en dat Armada wordt verboden nieuwe films of televisieprogramma’s te maken die op dat format zijn gebaseerd. Op grond van deze vorderingen overweegt de rechtbank dat het in deze procedure niet gaat over de vraag wie rechthebbende is op het auteursrecht op de Flodderfilms en de Flodder televisieserie, maar dat de vraag is wie rechthebbende is op het aan die films en de televisieserie ten grondslag liggende format.

Vervolgens overweegt de rechtbank dat, wil er sprake zijn van een voor auteursrechtelijke bescherming vatbaar format, het niet noodzakelijk is dat voor de schepping van de films of televisie-afleveringen een format is ontwikkeld en vastgelegd. Als er – volgens de rechtbank – vanuit één werk later andere werken worden gemaakt, gebaseerd op het stramien dat aan dat eerdere werk ten grondslag ligt, kan aan dat stramien als format auteursrechtelijke bescherming toekomen, mits het stramien voldoende uitgewerkt is, het een oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Omdat A de schrijver en regisseur was van de eerste twee Flodder films en mede-auteur van de derde Flodder film en een deel van de Flodder televisieserie, neemt de rechtbank aan dat A als maker van het format moet gelden.

De rechtbank onderzoekt vervolgens of A zijn rechten op het format in het verleden heeft overgedragen aan een derde. Indien dat kan worden vastgesteld, moeten de vorderingen van A worden afgewezen. De rechtbank bespreekt twee aktes waaruit een dergelijke overdracht zou kunnen blijken maar komt tot de conclusie dat die aktes onvoldoende zijn om een dergelijke overdracht te bewijzen. Armada wordt toegelaten de overdracht van het format alsnog te bewijzen. 

Lees het vonnis hier.

IEF 5412

Ondertussen in Loppersum (HB)

lop3.gifGerechtshof Leeuwarden, 16 januari 2008, rolnummer 0700682, Vornmgevers Kollektief VOKO Lichen tegen Gemeente Loppersum (Met dank aan Douglas Mensink, Dorhout Advocaten).

“De belissingsbevoegdheid omtrent de verwijdering [berust] uitsluitend bij de eigenaar van het werk.” Arrest in de langlopende Loppersum-saga (zie IEF 4642), een prachtige, goed gedocumenteerde zaak, die het verdient  om nog eens, en dat is zeker niet denigrerend bedoeld, te bewerken tot een auteursrechtstreekroman/dramaserie: hoe een dorp worstelt met kunst waar het, ongenuanceerd gesteld, vanaf wil. Met een hoofdrol voor het duo Redelijkheid & Billijkheid. Maar wie liever een noot schrijft dan een roman is vanzelfsprekend ook welkom.

Voor de uitgebreide feiten wordt naar eerdere berichtgeving verwezen, maar kort gezegd komt het erop neer dat het Kunstenaars Kollectief VOKO bezwaar maakt tegen de (gang van zaken bij) de verwijdering door de Gemeente Loppersum van een beeldengroep, althans een aantal beelden van een schoolplein. In hoger beroep stelt VOKO, na wijziging van eis, dat er sprake is van inbreuk is op de persoonlijkheidsrechten van het Kollektief. Het hof wijst dit beroep op artikel 25 lid 1 onder c AW echter af, met veroordeling van de kunstenaars in de kosten van beide instanties. De beslissingsbevoegdheid omtrent de verwijdering berust uitsluitend bij de eigenaar van het werk en er valt geen norm aan te wijzen op grond waarvan de eigenaar gehouden zou zijn om met de maker van het werk overleg te plegen alvorens tot verwijdering over te gaan. Een samenvatting in citaten.

“8.1  Het hof is van oordeel dat uit de enkele aanvaarding van het hiervoor bedoelde voorstel van de gemeente (inclusief de daarin opgenomen "kwijtingsclausule" [“partijen verklaren over en weer dat zij (…) over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben” – IEF]) niet kan worden afgeleid dat daarmee een overeenkomst van afstand als bedoeld in art. 6:160 BW tot stand is gekomen, waarbij VOKO afstand heeft gedaan van zijn recht om vorderingen wegens schending van zijn (persoonlijkheids)rechten jegens de gemeente in te stellen, ook in het geval de gegeven opdracht niet tot het (op enigerlei wijze) herplaatsen van de beelden zou leiden. Gelet hierop slaagt (sub)grief 4-2, die is gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de tussen partijen bereikte overeenstemming inzake het geven van een opdracht aan VOKO het tot dan toe bestaande geschil over de verwijderde kunstwerken heeft beëindigd, zodat er volgens hem geen grond is voor toewijzing van enige hierop gebaseerde vordering.”
“10.  Wat betreft de vraag of de verwijdering van de kunstobjecten in strijd met enige uit de Auteurswet voortvloeiende norm heeft plaatsgevonden, overweegt het hof als volgt. Voorop moet worden gesteld dat noch de Auteurswet noch enige andere wettelijke regeling de verplichting kent voor de eigenaar van een werk om dit werk openbaar te maken en/of na openbaarmaking hiermee voor onbepaalde tijd door te gaan. Een en ander geldt te meer nu het in deze zaak om kunstwerken gaat die gedurende een periode van bijna twintig jaren ter plaatse aanwezig zijn geweest, deels zijn vergaan, en waarvan voldoende aannemelijk is geworden dat het merendeel van de resterende (afzonderlijke) kunstwerken vanwege een herinrichting en gedeeltelijke functiewijziging van de directe omgeving niet op de oorspronkelijke plek gehandhaafd kon blijven. Overigens leidt het hof uit de gedingstukken af dat VOKO ook niet heeft beoogd te stellen dat op de gemeente de verplichting rust om de kunstwerken blijvend ten toon te stellen, nu hij onder punt 50 van de appeldagvaarding heeft opgemerkt dat de gemeente als eigenaar van de kunstwerken bevoegd is om, nadat de beelden zijn "hersteld", te beslissen wat zij met de kunst wil en hij voorts heeft betoogd dat de kunstenaar geen "eeuwigdurend recht" heeft om zich te verzetten tegen verwijdering van de kunstobjecten (zie punt 28 van de pleitnota in hoger beroep).

10.1  Gelet op het vorenstaande is het hof voorshands van oordeel dat de verwijdering van de afzonderlijke kunstobjecten niet in strijd met de Auteurswet heeft plaatsgevonden. De enkele omstandigheid dat hierover geen voorafgaand overleg met VOKO heeft plaatsgevonden, geeft geen aanleiding voor een andersluidend oordeel, nu de beslissingsbevoegdheid omtrent de verwijdering uitsluitend bij de eigenaar van het werk berust en er geen norm valt aan te wijzen op grond waarvan de eigenaar gehouden zou zijn om met de maker van het werk overleg te plegen alvorens tot verwijdering over te gaan.

11.  Het hof kan VOKO evenmin volgen in zijn stelling dat als gevolg van het optreden van de gemeente sprake is van een wijziging in het kunstwerk in zijn totaliteit, nu het gehele kunstwerk is gesplitst, een beeld is herplaatst en twee kunstwerken (de betongaasvormen met buxusbeplanting) zijn achtergebleven, terwijl de rest is opgeslagen.

11.1  Nog daargelaten of de verwijdering van de kunstobjecten als een wijziging in de zin van art. 25, eerste lid, aanhef en onder c, Auteurswet van het kunstwerk in zijn geheel gezien kan worden, is het hof voorshands van oordeel dat - zoals de gemeente tot haar verweer heeft aangevoerd - het recht van VOKO om zich te verzetten tegen de wijziging in het werk gelet op alle omstandigheden van het geval in strijd zou zijn met de redelijkheid.

Het gaat in dit geval immers om een situatie waarbij het voorheen openbare plein tussen de beide (oorspronkelijke) scholen gedeeltelijk een met een hek afgezet schoolplein is geworden en een aantal kunstobjecten als gevolg daarvan op het schoolplein kwam te staan. De oorspronkelijk aan het kunstwerk ten grondslag liggende gedachte - het verbeelden van de samenhang tussen de kleuterschool en de lagere school tot een basisschool - was daarmee uitgewerkt. Bovendien is onbestreden door de gemeente gesteld dat de kunstobjecten - die door kinderen als speeltoestellen werden gebruikt - niet voldoen aan de huidige wettelijke vereisten die gelden voor speeltoestellen op of nabij een schoolplein en dat zowel de schoolleiding als buurtbewoners vanwege deze veiligheidsaspecten in 2005 hebben aangedrongen op verwijdering van (een aantal) kunstobjecten. De gemeente heeft dan ook op goede gronden betoogd dat in het kader van de op grond van art. 25, eerste lid, aanhef en onder c, Auteurswet te verrichten belangenafweging haar belangen in deze kwestie dienen te prevaleren nu - nadat de kunstobjecten bijna twintig jaar tentoongesteld zijn geweest - het voorheen openbare plein gedeeltelijk de functie van schoolplein heeft gekregen, welke functie zich niet verdraagt met de aanwezigheid van voor spelende kinderen niet geschikte kunstobjecten. Daar komt bij dat door VOKO niet is betwist dat het beeld "Wachter" ten tijde van de verwijdering al ernstig door de tand des tijds was aangetast, terwijl het verbindingsstuk tussen de boom en de stoel van de "Boomstoel" vanwege stormschade op dat moment al niet meer aanwezig was.

11.2  Hetgeen in r.o. 12.1 is overwogen lijdt naar het oordeel van het hof mogelijk uitzondering voor zover het om het beeld "Waait" gaat, ten aanzien waarvan immers niet in geschil is dat dit door de gemeente uit zijn oorspronkelijke context is gehaald door het ter beschikking te stellen aan de eigenaar van de voormalige kleuterschool, die het vervolgens in zijn tuin heeft geplaatst. Volgens VOKO heeft hij de gemeente om die reden herhaaldelijk verzocht om dit beeld bij de andere beelden op te slaan (inleidende dagvaarding, onder punt 2). De gemeente heeft in reactie hierop gesteld dat zij in december 2005 (kort na de verplaatsing van het beeld) al aan VOKO heeft aangeboden om de plaatsing van dit beeld opnieuw te overwegen, maar dat VOKO hierop nooit is ingegaan. Zij heeft vervolgens bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep "onverplicht" aangeboden om "Waait" uit de tuin van de voormalige kleuterschool te verwijderen en bij de overige kunstobjecten op te slaan. Gelet hierop bestaat geen afzonderlijk belang bij beoordeling van de grieven voor zover het (uitsluitend) om bedoeld beeld gaat.

12.  Wat betreft het door VOKO gedane beroep op art. 25, eerste lid, aanhef en onder d, Auteurswet (beschadiging door onoordeelkundige verwijdering en opslag) is het hof van oordeel dat in dit geding onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de gemeente bij de verwijdering en de opslag van de beelden onzorgvuldig heeft gehandeld, als gevolg waarvan de beelden beschadigd zijn geraakt. VOKO heeft dit weliswaar gesteld, maar de gemeente heeft een en ander gemotiveerd betwist. Volgens de gemeente bevinden - met uitzondering van "Wachter" - alle kunstobjecten zich nog in dezelfde staat als ten tijde van de verwijdering. Voor zover er beschadigingen zijn aan te wijzen, zijn deze - aldus de gemeente - het gevolg van natuurlijk verval door een jarenlange opstelling in weer en wind en het jarenlange gebruik als speeltoestel.

12.1  Overigens overweegt het hof dat, indien in weerwil van het vorenstaande er al vanuit gegaan zou kunnen worden dat de door VOKO bedoelde beschadigingen het gevolg zijn van onzorgvuldig handelen door of namens de gemeente, toewijzing van de zeer verstrekkende vorderingen die VOKO mede op deze grondslag (zowel primair als subsidiair) jegens de gemeente heeft ingesteld in ieder geval niet gerechtvaardigd is.

13. Het vorenstaande leidt het hof tot de conclusie dat er geen gronden aanwezig zijn voor het oordeel dat de gemeente de persoonlijkheidsrechten van VOKO heeft geschonden dan wel met betrekking tot de verwijdering en opslag onrechtmatig heeft gehandeld en evenmin dat zij misbruik zou hebben gemaakt van haar bevoegdheid om tot verwijdering over te gaan. Zowel de primair als subsidiair ingestelde vorderingen stuiten reeds hier op af.”

19.  Gelet op het vorenstaande zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd, doch uitsluitend voor zover VOKO daarbij is veroordeeld in de proceskosten ad € 1.067,00. Het hof zal, in zoverre opnieuw rechtdoende, Van Haagen en De Boer hoofdelijk veroordelen tot vergoeding van de proceskosten voor de eerste aanleg en deze kosten tot aan deze uitspraak begroten op een bedrag van € 6.273,54.

Lees het arrest hier, of inmiddels hier op Rechtspraak.nl.

IEF 5375

Heden verzamelen

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 27 december 2007, KG ZA 07-1420. R.J. Burgzorg tegen Stichting Heden Den Haag

Stukgelopen samenwerking. Geen auteursrecht op trainingsprogramma.

Wel gemeld, nog niet samengevat. Burgzorg heeft onder de naam 'My First Art Collection' een trainingsprogramma opgesteld. Het concept van dit programma en het projectplan is in 2006 gedeponeerd bij een notaris. Partijen hebben een overeenkomst gesloten voor de organisatie van een verkorte versie van het programma onder de naam 'Heden verzamelen'. Over de uitvoering van het programma en de betalingen door Heden Den Haag is tussen partijen een geschil ontstaan. Heden Den Haag heeft bekend gemaakt in 2008 het programma 'Heden verzamelen' te herhalen.

Burgzorg meent dat Heden Den Haag inbreuk dreigt te maken op zijn auteursrecht op het programma. Heden Den Haag betwist dat sprake is van een auteursrechtelijk beschermd werk. De rechtbank: "Vooralsnog is niet aannemelijk geworden dat het traininsprogramma aan deze maatstaf voldoet. Burgzorg heeft over de inhoud van het programma weinig meer toegelicht dan dat het programma zich richt op hoog opgeleiden met een 'dubbel cultureel profiel' en dat het programma zich kenmerkt door bezoeken aan kunstenaars, musea, veilinghuizen en dergelijke. Dit is voorshands onvoldoende om aanspraak te kunnen maken op auteursrechtelijke bescherming van het programma. De vorderingen zijn op deze grondslag niet toewijsbaar." Burgzorg wordt veroordeeld in de proceskosten.

Lees het vonnis hier.

 

IEF 5334

Eerst even voor jezelf lezen

Vakantieperiode is voorbij, uitgebreidere samenvatting gaan weer volgen.

1- Gerechtshof Amsterdam, 25 oktober 2007, LJN: BC1420, Dicom Art Invest B.V. c.s. Iag Group B.V.

Samenvatting rechtspraak.nl: “Garantstelling voor nakoming van financiële verplichtingen die voortvloeien uit een transactie waarbij intellectuele eigendomsrechten zijn overgedragen. De eigendomsrechten zelf staan niet ter discussie. Geding strekt niet tot handhaving daarvan. Handhavingsrichtlijn en het bepaalde in artikel 1019h RV zijn niet van toepassing.”  

Lees het arrest hier.

2- Gerechtshof Amsterdam, 13 december 2007, M-Media B.V. tegen Taminiau Televison B.V.(met dank aan Diederik Donk, Intellectueel Eigendom Advocaten).

Narrowcasting, een vaststellingsovereenkomst en onbetaalde facturen. “4.11. (…) De in art. 6:94 BW opgenomen maatstaf dat voor matiging slechts reden kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, brengt mee dat de rechter pas als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken. Daarbij zal de rechter niet alleenmoeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (NJ 2007, 262).”

Lees het arrest hier.

3- Rechtbank Amsterdam, 19 december 2007, LJN: BC1301, A. tegen ARMADA PRODUCTIONS B.V.

Samenvatting rechtspraak.nl: Auteursrecht, bestaan en overdracht van het recht op het format van de Flodderfilms en de Flodder TV-serie Art. 2 Aw Gedaagde heeft van de curator uit de boedel van FFF de auteursrechten op de Flodderfilms en –TV serie overgenomen. Eiser stelt dat daarin niet is begrepen het recht op het format van de Flodderfilms en -TV-serie, omdat dat recht nooit aan FFF is overgedragen en wenst een verbod op het vervaardigen van nieuwe afleveringen. Gedaagde betwist primair het bestaan van een format en stelt subsidiair dat de formatrechten in de overdracht door FFF waren begrepen. De rechter is van oordeel dat voor het bestaan van een format niet noodzakelijk is dat dit vooraf schriftelijk is vastgelegd.

Ook indien vanuit één werk later op basis van de in het aanvankelijke werk besloten liggende stramien nieuwe werken worden gemaakt, kan aan dat stramien, mits het voldoende uitgewerkt is en overigens voldoet aan de eis dat het een eigen en oorspronkelijk karakter heeft en het de persoonlijk stempel van de maker draagt, als format auteursrechtelijke bescherming toekomen. Dat is hier het geval. Als eiser het formatrecht heeft overgedragen (ook als dat aan een ander is dan FFF) heeft hij geen actie meer tegen gedaagde op grond van het auteursrecht. Of het formatrecht is overgedragen moet worden beoordeeld op basis van artikel 2 Aw. Gedaagde krijgt een bewijsopdracht.”

Lees het vonnis hier.

4- Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 20 december 2007, LJN: BC1006, Vereniging Zorgverzekeraars Nederland tegen Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie.

Samenvatting rechtspraak.nl: Oneerlijke mededinging, actie apothekers. Ter beoordeling is of gedaagde bij het voeren van de campagne 'Slikt u alles van uw zorgverzekeraar?' onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiseressen, meer in het bijzonder of de reclame-uitingen van gedaagde kunnen worden beschouwd als misleidend in de zin van artikel 6:194 BW. Bij die beoordeling geldt als uitgangspunt dat het ingevolge artikel 6:195 BW aan gedaagde is om de juistheid van de in die uitingen vervatte stellingen of suggesties aannemelijk te maken.

Lees het vonnis hier

5- Rechtbank ’s-Gravenhage, 9 januari 2008, KG ZA 07-1257, Diamantgereedschap Nederland B.V. tegen Delasco.

Diamantgereedschap. “4.7. Met technisch/utilitair bepaalde ingrepen kan men zich in het modelrecht (en ook in het auteursrecht) niet onderscheiden van de markt. Het leerstuk van de slaafse nabootsing hanteert geen andere maatstaven.”

Lees het vonnis hier.

6- Rechtbank Utrecht, 21 december 2007, KG ZA 07-1091, Riviera Maison tegen Hoogendam International V.O.F. c.s.(met dank aan Milica Antic, De Vos & Partners).

Manden en andere gevlochten artikelen. “5.4. Ook een beroep op slaafse nabootsing kan Riviera Maison niet baten. Hoogendam c.s. hebben hun producten immers niet ontleend aan de producten van Riviera Maison. Hoogendam C.S. hebben deze producten slechts ingekocht bij Uman. Bovendien moeten de producten in kwestie een aanmerkelijk onderscheidend vermogen hebben vooraleer er sprake kan zijn van slaafse nabootsing. Dit onderscheidend vermogen wordt evenmin aanwezig geacht.”

Lees het vonnis hier.

7- Rechtbank Groningen, 21 december 2007, KG ZA 07-365, Runner Hardloopcentrum Groningen B.V. tegen Dijk.(met dank aan Margot Span - Köster Advocaten).

Handelsnaamrecht, vervolg op eerder geschil. “4.5. De voorzieningenrechter overweegt dat de kenmerkende of centrale woorden 'Run' en 'Runner' inmiddels, door zowel de toename van de (populariteit van de) hardloopsport als door de internationalisering van die sport, algemeen bekende en algemeen gebruikelijketermen zijn geworden. Daarbij geldt dat het gebruik van Engelse termen in het Nederlandse taalgebruik is toegenomen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 5333

Vertoningsgereed

Prins&Ploes.gifRechtbank 's-Hertogenbosch 19 december 2007, HA ZA 06-1266. Verkade Veenendaal B.V. tegen Taminiau Licensing & Publishing B.V. (met dank aan Daniël Haije, Kalff Katz).

Producentschap in de zin van artikel 45a lid 3 Aw.

Verkade is fabrikant van honden- en kattenvoer en brengt haar producten in de handel onder de merknaam Prins. Taminiau vervaardigt audiovisuele werken en heeft van Verkade de opdracht gekregen een 50 afleveringen tellende serie te maken over een hondenkarakter Prins. Taminiau heeft deze op DVD geleverd aan Verkade, in plaats van - zo stelt Verkade - op het afgesproken digitaal formaat digibeta.

Verkade vordert onder meer Taminiau te veroordelen om de 50 afleveringen van de serie conform de opdrachtovereenkomst vertoningsgereed te maken door de afleveringen af te werken en te voorzien van begin- en eindtitels. Taminiau stelt aan alle op haar rustende verplichtingen te hebben voldaan. Op geen enkele wijze wordt gerefereerd aan de exploitatie van de productie door middel van DVD en/of video. Taminiau vordert in reconventie onder meer een verklaring voor recht dat Taminiau auteursrechthebbende is op het televisieconcept, de productie en al het beeldmateriaal van de serie.

De rechtbank stelt allereerst dat Taminiau weliswaar op enig moment als maker kon worden aangemerkt, maar dat Verkade dient te worden aangemerkt als de producent van de serie in de zin van artikel 45a lid 3 Aw. Voor producentschap geldt aldus de rechtbank het vereiste dat de producten kapitaal verschaft, risico draagt en de makers van het betreffende werk engageert. Nu hiervan volgens de rechtbank sprake is brengt dit onder meer met zich mee dat Taminiau het recht overdraagt aan Verkade de serie te verveelvoudigen.

Vervolgens stelt de rechtbank: "Taminiau heeft haar weersproken stelling dat Verkade haar heeft verzocht de serie te leveren op DVD's in plaats van op digibeta onvoldoende onderbouwd in het licht van hetgeen Verkade onweersproken heeft gesteld omtrent de geleverde DVD's, namelijk dat dit slechts de gebruikelijke zichtkopieën (viewing DVD's) betrof, welke snel en tegen geringe kosten konden worden geproduceerd en welke slechts dienden om Verkade in staat te stellen de diverse afleveringen te beoordelen." Taminiau heeft zich volgens de rechtbank verplicht de serie vertoningsgereed, derhalve voorzien van begin- en eindtitels, af te leveren op digibeta.

Lees het vonnis hier.

IEF 5307

Eerst even voor jezelf lezen

Huisarts.gif1- Rechtbank van Koophandel Brussel, 26 november 2007, V.S. 1798/2007, N.V. Biblo Roularta Medica tegen B.V.B.A Gambel (met dank aan Bart Van de Venster, LVV Advocaten, Antwerpen).

Benelux Merkenrecht. “Aangezien van meet af aan moet worden gesteld dat, behoudens hetgeen infra zal worden gezegd in verband met Onze juridictie met betrekking tot de vordering tot nietigverklaring van de merken van eiseres, "De huisarts" niet louter beschrijvend is; -dat die titel dit zou geweest moest hij luiden: "De huisartskrant" bijvoorbeeld of iets dergelijks; - dat het merk zoals gedeponeerd wel een onderscheidend vermogen geniet;”

Lees het vonnis hier.

2- Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 19 december 2007, HA ZA 06-1266, Verkade Veenendaal B.V. tegen Taminiau Licensing & Publishing B.V. (met dank aan Daniël Haije, Kalff Katz).

Artikel 45a lid 3 AW, producentschap.

Lees het vonnis hier.

IEF 5234

Sec & Ruim

lbn.gifRechtbank Arnhem 22 november 2007, zaaknummer KG ZA 07-619, Coenraads tegen Stichting Edict

Auteursrechten op digitale bewegende prentenboeken. Uitvoerig feitencomplex. Matiging proceskosten.

Eiser Coenraads heeft een animatietechniek ontwikkeld die bestaande prentenboeken omzet naar animatiefilms, zonder dat daarbij nieuwe tekeningen nodig zijn. Later maakte eiser digitale bewegende prentenboeken, zgn. 'Levende Boeken'. Gedaagde Stichting Edict subsidieert activiteiten die gericht zijn op het stimuleren van ICT in het onderwijs.

Eiser en gedaagde hebben afgesproken tot een samenwerking over te gaan tussen het project 'Pientere Peuter' van Stichting Edict en het project 'Prentenboeken in beweging', later genoemd de Levende Boeken. Aan de Levende Boeken animatiefilms zijn interactieve taalspellen toegevoegd. Er is verschil van inzicht ontstaan, onder meer over de rechten op de Levende Boeken en over de verhouding tussen het Bereslim-platform (het onderliggende technische platform van het project 'Pientere Peuter') en de Levende Boeken. In de discussie daarover ontstond het onderscheid tussen de zogenoemde Levende Boeken 'sec', zijnde de animatiefilms zonder taalspellen, en over de Levende Boeken 'ruim', zijnde de animatiefilms inclusief taalspellen.

Eiser vordert in kort geding onder meer het staken van ieder gebruik van zijn werken, waaronder de tien Levende Boeken animatiefilms, en van elk gebruik van zijn merk 'Levende Boeken'.

De rechtbank stelt vast dat eiser de maker en producent is van de Levende Boeken 'sec'. Voldoende aannemelijk is geworden dat Coenraads ook aan de in de animatiefilms verwerkte taalspellen een bijdrage van scheppend karakter dus een auteursrechtelijk relevante bijdrage heeft geleverd. Dat Coenraads afstand zou hebben gedaan van zijn exploitatierechten, hetgeen overigens bij akte dient te geschieden, is onvoldoende aannemelijk geworden. Ook is in het geheel niet gebleken van een impliciete dan wel expliciete licentie tot het exploiteren van de Levende Boeken ruim. De rechtbank wijst de vorderingen toe.

De rechtbank acht deze zaak juridisch niet heel complex. Coenraads heeft zich laten bijstaan door twee advocaten. De daardoor gemaakte extra kosten kunnen in dit geval niet worden verhaald op de wederpartij. Bovendien is een groot deel van de kosten gemaakt door onderhandelingen waarbij niet of nauwelijks voortgang werd geboekt. De gevorderde proceskosten worden aldus gematigd.

Lees het vonnis hier.