DOSSIERS
Alle dossiers

Diversen  

IEF 15416

Auteursrechtdebat: Auteursrechten op algoritmen: een gerechtvaardigde belemmering voor een transparante overheid?

Door: Kyra Sandvliet – jurist op o.a. het gebied van auteursrecht en privacyrecht. Thema: Auteursrecht vanuit economisch perspectief. Dat de Nederlandse overheid net als de rest van de wereld vol enthousiasme aan boord gaat van de in volle vaart voortdenderende big data-trein1  is geen geheim. Vol trots worden toepassingen van big data analytics gepresenteerd, zoals de data-gedreven handhaving in Utrecht2, en vorig jaar werd er zelfs voor het eerst een volledig congres aan gewijd: het Nationaal Big Data Congres voor de Overheid. Door gebruik van slimme algoritmen kan voor de overheid beschikbare data worden geanalyseerd en worden toegepast bij bijvoorbeeld de allocatie van overheidsmiddelen. Zo wordt bijvoorbeeld dankbaar gebruik gemaakt van rekenmodellen om misdaaddata te analyseren en zo politiemiddelen als helikopters efficiënter in te zetten, een vorm van zogenaamde predicitve policing3.  Efficiëntie is een sleutelwoord bij de inzet van big data door de overheid en het kan ongetwijfeld tot een effectievere inzet van belastinggelden leiden. Een overheid dient bij haar handelen echter ook een aantal beginselen in acht te nemen, waaronder transparantie en de zorgvuldige motivering van besluiten. Daarnaast is het voor een goede werking van een democratie noodzakelijk dat burgers haar overheid ter verantwoording kan roepen. 

De link met deze beginselen en het auteursrecht is misschien niet voor de hand liggend, maar het auteursrecht vormt toch een factor in de discussie omtrent de data driven overheid. Tenminste, dat zou het naar mijn idee moeten zijn, vooral nu de rol van data alsmaar toeneemt in besluitvormingsprocessen. Want simpel gezegd, auteursrechten op algoritmen die de overheid bij haar big data analyses gebruikt, kunnen transparantie in de weg staan.

Dat een wiskundig algoritme een auteursrechtelijk beschermd werk zou kunnen zijn, blijkt uit de rechtspraak. Hiervoor dient het model verder te gaan dan een bestaande wiskundige of logische formule en dient het een eigen oorspronkelijk karakter te bezitten en het persoonlijk stempel van de maker, hetgeen onder meer kan blijken uit de samenstelling en structuur4.  Bovendien zullen ontwikkelaars zich aansluiten bij de woorden van Quaedvlieg, geschreven in het kader van auteursrechten op software: “het eigen persoonlijke karakter dat de ontwerper aan het programma kan geven, is dan ook meestal in het algoritme het opvallendst belichaamd”5.  Ook het Europese Hof van Justitie heeft in haar arrest SAS Institute vs. World Programming van 2 mei 2012 gesteld dat “via de keuze, de schikking en de combinatie van deze woorden, cijfers of wiskundige concepten [...] de auteur op een originele wijze uitdrukking [kan geven, KS] aan zijn creatieve geest [...] en tot een resultaat – de gebruikshandleiding van het computerprogramma – komen dat een intellectuele schepping vormt”.

Het is dus duidelijk dat op een algoritme auteursrechten kunnen rusten. Dit heeft tot gevolg dat de overheid, ondanks haar inspanningen over te gaan op open source software6, in veel gevallen gebonden is aan de licentie die zij sluit met een ontwikkelaar. Zij – en de burger – is in dat geval voor de mate van transparantie afhankelijk van de inhoud van de licentie met een commerciële partij, die zich in dit kader vaak ook op het beroepsgeheim beroept.

Deze bescherming van het werk van ontwikkelaars is vanuit een auteursrechtelijk perspectief alles behalve onredelijk. In het debat over het auteursrecht in een veranderende wereld, waarbij technologie sturend en bepalend kan zijn voor de interpretatie van rechten, zou ik daartegenover willen stellen dat ten behoeve van een transparante overheid het noodzakelijk is dat inzicht in de onderliggende processen van big data analyses kan worden verschaft. Zodat bijvoorbeeld het rekenmodel, dat tot het resultaat komt om helikopters in een bepaald gebied in te zetten, openbaar gemaakt kan worden, opdat de overheid haar besluit zorgvuldig kan verantwoorden en de burger haar zo nodig op dit besluit ter verantwoording kan roepen. Deze transparantie is des te meer noodzakelijk gezien het feit dat data en algoritmen niet slechts objectieve input en rekenmodellen zijn7; de subjectieve keuzen zijn immers de grondslag voor auteursrechtelijke bescherming. Daarbij worden de keuzen van de ontwikkelaar bij het maken van de software beïnvloed door zijn of haar bias. Het door hem of haar ontwikkelde slimme algoritme kan vervolgens de vooroordelen van haar gebruiker overnemen, met het gevolg dat in het algoritme (zonder enige intentie) een vooringenomenheid of discriminatie sluipt8.  Daarnaast betreft het hier geen analyses van een simpel en van enige waardeoordeel ontdane rekensom, maar analyses die sturend kunnen zijn in bestuurlijke besluitvorming. Hierbij dienen in tegenstelling tot de rekensom wel degelijk keuzen gemaakt te worden die niet objectief te noemen zijn, zoals het categoriseren van 'afwijkend gedrag' op basis waarvan de data (real time) geanalyseerd wordt en waarop handhaving dient te reageren – en mogelijk preventief kan ingrijpen.    

Het is daarom goed om stil te staan bij de vraag of en in hoeverre auteursrechten democratische rechtsbeginselen mogelijk in de weg zitten, en in hoeverre dit te rechtvaardigen is. We moeten voorkomen dat het auteursrecht onnodig drempels opwerpt en de toegang van burgers tot informatie wordt belemmerd. Wie mee wil denken en discussiëren over transparantie en het gebruik van algoritmen in besluitvormingsprocessen; op vrijdag 29 januari 2016 zal tijdens de conferentie Computer, Privacy and Data Protection (CPDP) een panel over dit onderwerp worden georganiseerd, Obscured by algorithms: how to prove yes if computer says no. Zie de website voor meer informatie: www.cpdpconferences.org.

1     Big data kent vele definities, waarbij regelmatig de 3V's als onderscheidend voor big data van andere data worden aangehaald: volume (het zeer groot volume van datasets), variety (de grote diversiteit van datasets) and velocity (de enorme snelheid waarmee de data wordt geproduceerd en verwerkt). Bovendien wordt met big data analyses vaak verwezen naar analyses waarbij zonder voorafgaande hypothese of doelbinding verbanden tussen de data worden gelegd.
2     Zie website Binnenlands Bestuur “Utrecht voorloper met data-gestuurde handhaving”, 16 juli 2015, https://www.binnenlandsbestuur.nl/digitaal/nieuws/utrecht-voorloper-met-data-gestuurde-handhaving.9483636.lynkx (laatst geraadpleegd op 29 oktober 2015).
3     Zie NOS “'Meer arrestaties door politieheli's dankzij patronen criminelen'”, 21 september 2015, https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2058913-meer-arrestaties-door-politieheli-s-dankzij-patronen-criminelen.html (laatst geraadpleegd op 29 oktober 2015).
4     Zie o.a. HR 26 februari 2006, Technip/Goossens (ECLI:NL:HR:2006:AU7508) en Rb Arnhem 18 juli 2008 (ECLI:NL:RBARN:2008:BD7578).
5     A.A. Quaedvlieg, Auteursrecht op techniek, proefschrift, Tjeenk Willink, Zwolle 1987, p. 99.
6     Uit het verslag van de Commissie 'Elias' (parlementaire enquêtecommissie “ICT-projecten bij de overheid”) blijkt dat de cijfers van dit open source beleid onduidelijk blijven (Kamerstukken II 2014/15, 33 326, nr. 5, p. 63).
7     Enkele interessante onderzoekers die onder meer deze subjectiviteit aankaarten zijn Frank Pasquale in o.a. The Black Box Society (Harvard University Press, 2015) en Nicholas Diakopoulos in o.a. “Algorithmic Accountability Reporting: On the Investigation of Black Boxes” (Tow Center for Digital Journalism, februari 2014).
8     Zie hierover onder andere de volgende artikelen: Solon Barocas and Andrew D. Selbst, “Big Data's Disparate Impact”, California Law Review, Vol. 104, 2016 (beschikbaar via SSRN: https://ssrn.com/abstract=2477899); Latanya Sweeney, “Discrimination in Online Ad Delivery”, 28 januari 2013 (beschikbaar via SSRN: https://ssrn.com/abstract=2208240); Lauren Kirchner “Big Data’s ‘Neutral Algorithms’ Could Discriminate Against Most Vulnerable” in The Wire op 6 september 2015, https://thewire.in/2015/09/06/neutral-algorithms-could-actually-discriminate-against-the-most-vulnerable-classes-10103/ (laatst geraadpleegd op 29 oktober 2015).

IEF 15401

Auteursrechtdebat: Open Access: op drie fronten tegelijk

Door Anne de Hingh, Universitair docent Internetrecht, VU Amsterdam. Thema: Wet Auteurscontractenrecht. Dat de Internationale Open Access  Week net achter de rug is, zal de meeste lezers van Auteursrechtdebat waarschijnlijk zijn ontgaan. Toch blijven de ontwikkelingen op het gebied van Open Access (OA) van wetenschappelijke artikelen en dataverzamelingen en de discussies daarover voortduren. Interessant genoeg voltrekken zich (ook in Nederland) momenteel drie parallelle ontwikkelingen op het terrein van OA, die schier onverenigbaar lijken te zijn.

Groen | Mét het nieuwe auteurscontractenrecht is op 1 juli jongstleden ook de nieuwe Open Access regeling (artikel 25fa Aw) in werking getreden. Deze bepaling ziet op de zogenaamde groene OA route: de mogelijkheid voor een auteur om zijn wetenschappelijke publicatie na verloop van een redelijke termijn na de eerste openbaarmaking ervan, online beschikbaar te stellen (bijvoorbeeld  op een persoonlijke website of in een institutionele repository). In zijn commentaar bij het artikel beschrijft Visser de ratio achter deze bepaling (en met name achter de embargoperiode) vanuit een uitgeversperspectief. ‘De steller van het amendement (het kamerlid Taverne, AdH) heeft tegemoet willen komen aan de belangen van de uitgevers van wetenschappelijke tijdschriften die hun investeringen moeten kunnen terugverdienen met abonnementsinkomsten of toegangsgelden. Daartoe is bepaald dat een “redelijke termijn” in acht moet worden genomen alvorens de beschikbaarstelling in open access plaatsvindt.’

Juist die embargoperiode blijkt in de academische praktijk voor sommige wetenschappelijke auteurs een obstakel te vormen dat zij graag omzeilen. Bijvoorbeeld door onmiddellijk na verschijning een eerdere (draft)versie van het betreffende artikel op internet te plaatsen, of door überhaupt geen acht te slaan op de (nu dus wettelijke) verplichting van een embargoperiode en de publicatie toch meteen online te zetten. Of artikel 25fa werkelijk iets zal veranderen aan de bestaande praktijk moet zich nog uitwijzen. Wel lijkt de bepaling in elk geval moeilijk te verenigen met het beleid van grote wetenschapsfinanciers en universitaire instellingen die dikwijls als voorwaarde voor financiering onmiddellijke publicatie van onderzoeksresultaten en data vereisen.

Goud | Opvallend genoeg voltrok zich parallel aan de voorbereiding van de wettelijke introductie van groen OA een geheel andere ontwikkeling. Staatssecretaris Dekker liet immers de afgelopen jaren bij diverse gelegenheden weten dat de Nederlandse regering fervent voorstander is van de gouden route naar OA. Bij deze manier van OA plaatst de uitgever artikelen niet alleen in papieren wetenschappelijke tijdschriften maar ook direct op internet waar het in beginsel gratis toegankelijk is voor gebruikers. De auteur (of zijn onderzoeksinstelling of subsidiënt) wordt geacht de kosten hiervoor, de zogenaamde APC’s  (Article Processing Charges), te betalen.

Dat er op de diverse fronten verschillend wordt gedacht over OA, ontlokte bij Wirt Soetenhorst (directeur Boom uitgevers) de uitspraak dat ‘de keuze voor de  groene oplossing van Open Access (in de Auteurswet) niet overeenkomt met het standpunt van de staatssecretaris van Onderwijs en dus een dode letter wordt’ (een stelling tijdens het Auteurscontractenrecht-symposium op 3 september 2015). Visser wees eerder inderdaad al op de interessante paradox dat door de wettelijke verankering van de groene route, het voor slimme uitgevers juist  een aantrekkelijkere optie wordt om de gouden route te verkennen: “…[het is] goed denkbaar dat slimme uitgevers […]  gaan overschakelen op golden access: ‘Wil jij nu snel open access? Prima, maar dan moet je wel dokken.’”

Platina | En waar staan de wetenschappelijke auteurs om wier werk het uiteindelijk allemaal draait? De Nederlandse universiteiten lieten in 2013 weten blij te zijn met de steun van het kabinet (voor Open Access) en konden begrip opbrengen voor de principiële keuze voor de gouden route. De VSNU tekende daarbij aan: ‘Waarschijnlijk is de gouden route op termijn de meest duurzame oplossing. Maar hij is ook complex.’

En complex is het geworden. Want inmiddels moeten veel Europese universiteiten concluderen dat zij een significant deel van hun budget kwijt zijn aan het publiceren van hun wetenschappelijke artikelen in gouden OA. De LERU (League of European research Universities) riep onlangs de Nederlandse regering op om als EU-voorzitter snel tot werkbare oplossingen te komen. Want, ‘Christmas is over’, aldus Deketelaere, secretaris-generaal van de LERU.

Een platina route naar OA is zo’n werkbare oplossing die hier en daar in de praktijk al wordt beproefd. Zo nam onlangs een groep taalkundigen het initiatief om uit protest tegen de hoge APC’s de overeenkomsten met gerenommeerde uitgeverijen op te zeggen en een aantal linguïstische tijdschriften inclusief hun redacties, auteurs en peers onder te brengen bij een OA uitgeverij. Een ander (juridisch) voorbeeld is het volledig OA-tijdschrift NALL dat al eerder een dergelijk traject bewandelde, overigens juist in samenwerking met een ‘traditionele’ uitgever. De platina route kent zeker ook zijn eigen obstakels:  zo hebben veel auteurs en lezers nog steeds een onberedeneerde voorkeur voor traditionele, papieren publicaties en zullen nieuwe OA-tijdschriften nog moeten werken aan hun naamsbekendheid. Maar uiteindelijk zal platina OA het op alle fronten winnen van de dode letter van 25fa en de onbetaalbare oplossing van gouden OA.

Anne de Hingh

IEF 15389

Auteursrechtdebat: Een alternatief vergoedingsmodel, een goed idee?

Door: Lotte Anemaet, VU Amsterdam/hoofdredacteur Auteursrechtdebat. Thema: Auteursrecht vanuit economisch perspectief. Consumenten voelen wel wat voor alternatieve vergoedingsmodellen waarin consumenten een vast maandelijks bedrag betalen voor onbeperkt toegang tot content voor niet-commercieel gebruik. Dat was een van de uitkomsten uit het grootschalige empirische consumentenonderzoek verricht door het IViR [Dit artikel is een verslag van de VvA-vergadering van vrijdag 30 oktober 2015] en dat tijdens de VvA-vergadering afgelopen vrijdag 30 oktober 2015  werd gepresenteerd. Daarnaast zou er een hoop geld onder de tafel blijven liggen in het huidige systeem en zou de handhaving van auteursrechten destructief en ineffectief zijn. Kortom: een alternatief vergoedingsmodel is de wens van de consument. Bernt Hugenholtz, hoogleraar informatierecht aan het IViR concludeert dan ook: ‘Ik ben meestal heel pessimistisch in allerlei dingen, zo zie ik er ook uit hoor ik altijd, maar juist hier denk ik dat ik de optimist kan zijn en goed nieuws kan brengen dat er geen enkel juridisch beletsel is en dat we dit probleem bij wijze van spreken morgen al zouden kunnen oplossen. Waar een wil is, is een weg. Dat zou wat mij betreft ook het einde van deze middag kunnen zijn.’ Maar is dat wel zo?

Gevaar voor bestaande diensten
Zo gemakkelijk kwam Hugenholtz er echter tijdens deze middag niet vanaf. De degens van de panelleden waren namelijk scherp geslepen en ook de voorzitter Peter Blok, rechter bij het Hof Den Haag, was vasthoudend. Alleen de intermediairs bleken te schitteren in hun afwezigheid. Paul Solleveld, directeur Nederlandse Vereniging van Producenten en Importeurs van beeld- en geluidsdragers,  bijvoorbeeld, ziet namelijk vrij weinig heil in het zo mooi voorgestelde alternatieve vergoedingsmodel. Het is eerder een gevaar voor de bestaande diensten. Heel veel omzet gaat wegvallen als we besluiten over te stappen naar een alternatief vergoedingsmodel, zo bepleit Solleveld. En gaat die consument wel betalen wat hij gezegd heeft te doen? Ook Michiel Laan, Manager RTV&Digital bij Buma/Stemra, sluit zich hier volledig bij aan. Een alternatief vergoedingsmodel is helemaal niet nodig nu de markt al onze problemen gaat oplossen.

Keihard aanpakken en laten voelen in de portemonnee
Peter Boertje, voorzitter sectie producenten in het bestuur van Sena, gooit echter nog wat heter retorisch vuurwerk in het debat: de onderzoekers hebben volgens hem weliswaar de beste bedoelingen gehad, ‘maar ze zijn vergeten naar de echte wereld te kijken, naar de wereld van vraag en aanbod.’ De kant van de producenten is in het onderzoek onvoldoende belicht. Het belang van handhaving kan niet zomaar van tafel worden geveegd. ‘Onze wetgever staat dusver nog niet echt stevig in de aanpak tegen degene die van onze artiesten en platenmaatschappijen keihard stelen. Een aanpak door illegale gebruikers op de vingers te tikken met hoge vergoedingen, dat werkt wel. Niet een kijk- en luistergeld, maar het laten voelen in de portemonnee,’ is volgens Boertje de enige remedie. Artiesten en platenmaatschappijen zijn zelf mans genoeg om voor hun belangen op te komen. Met een alternatief vergoedingsmodel zou alle controle uit handen worden gegeven.

Consumenten gaan helemaal niet dat tientje betalen
Ook Kamiel Koelman, advocaat bij koelman.legal, doet een duit in het zakje: als je nu kijkt naar eenzelfde soort all-you-can-eat-systeem dat KPN biedt, dan blijkt dat mensen in werkelijkheid helemaal niet bereid zijn om een tientje te betalen voor muziek. Mensen kunnen misschien wel in enquêtes hebben aangegeven dat men bereid is om een tientje te betalen, maar in werkelijkheid gaan consumenten dat helemaal niet doen. Ook ziet hij problemen in het verdelen van de geïnde gelden. Als je het gaat verdelen conform gebruik dan heb je weer hetzelfde privacyprobleem als je gaat handhaven. Bovendien is een alternatief vergoedingsmodel juridisch ook helemaal niet mogelijk. Er bestaat namelijk geen beperking op het beschikbaarstellingsrecht en daarnaast is een beroep op de uitzondering voor privégebruik op het reproductierecht afgesloten. Het Hof van Justitie EU is heel duidelijk geweest in de ACI/Thuiskopie-uitspraak: de thuiskopie-exceptie geldt niet voor illegaal geüploade kopieën. De tijdelijke reproductie zou mogelijk nog wel van toepassing kunnen zijn, maar ook dan blijft de vraag of het gebruik wel de driestappentoets doorstaat. Alleen met een zeer liberale opvatting zou het gebruik de driestappentoets kunnen doorstaan. Maar gezien de Europese rechtspraak ligt een dergelijke opvatting niet zo voor de hand. Het HvJ EU heeft namelijk meerdere malen bevestigd dat de driestappentoets is bedoeld om een beperking te beperken en niet om een beperking mogelijk te maken. En de mogelijkheid van een uitgebreide collectieve licentie gaat volgens Koelman de boel ook niet redden, nu dit bovendien als een beperking kan worden opgevat, omdat er geen vrije keuze meer is om het verbodsrecht niet uit te oefenen. Dus juridisch gezien is het allemaal helemaal niet mogelijk wat de onderzoekers voorstellen.

Eerlijke en collectieve vergoeding
Alleen Erwin Angad-Gaur,  voorzitter sectie uitvoerende kunstenaars in het bestuur van Sena, bleek deze middag wel overtuigd van het goede nieuws te zijn. Wel dient die vergoeding eerlijk te zijn en collectief te worden geregeld nu de individuele onderhandelingspositie van auteurs en uitvoerende kunstenaars vaak zwak is. Volgens Angad-Gaur zijn er twee opties om iets te doen tegen de grote enorme hoeveelheid illegaal materiaal dat op internet te vinden is en nooit helemaal zal worden bestreden: ‘We kunnen dan accepteren dat dit zo is en proberen het zo hard mogelijk te bestrijden, maar we kunnen er ook voor kiezen om illegaal gebruik toe te staan tegen een vergoeding.’

Een kwestie van geloof, van politiek
Bernt Hugenholtz liet het er echter niet bij zitten. Volgens hem is er geen enkel juridisch beletsel tegen een alternatief vergoedingsmodel en is er ook echt een weg om dit model in te voeren. De precedenten zijn er namelijk al. ‘Toen ik net lid was van de VvA, toen ging het over de reprografie, het fotokopiëren. Fotokopiëren was de ondergang van de uitgeverij en een onoplosbare vorm van piraterij. Hoe hebben we dat opgelost? Door een combinatie van vrijwillig collectief beheer en een flankerende legalisering. Zo zou je dat hier ook heel goed kunnen doen.’ Zo is dat ook gebeurd bij de kabeldoorgifte. De driestappentoets is inderdaad een mogelijke hobbel, met name of het gebruik geen afbreuk doet aan de normale exploitatie, maar dat ‘is een kwestie van geloof, een kwestie van politiek, er is ontzettend veel rek, zelfs binnen het kader van de Europese jurisprudentie.’ En natuurlijk zijn er uitspraken die wijzen op een nogal strikte uitleg van de driestappentoets, maar er zijn ook uitspraken van het HvJ EU die de andere kant op wijzen. Voor het draagvlak is het daarom belangrijk dat de intermediairs onderdeel van de deal zijn en het feit dat Buma het heel bedenkelijk vindt, is een beetje vreemd volgens Hugenholtz nu een paar jaar geleden heel andere geluiden vanuit die hoek klonken. En op het verweer van Solleveld dat er een spectaculair herstel zou zijn van de muziekindustrie, zegt Hugenholtz dat hij niet in dromen gelooft. Er komt geen dag waarop het legale aanbod zo perfect is dat er geen enkele behoefte meer is aan illegale content. Handhaving zal uiteindelijk niet effectief zijn en een grijze of zwarte markt zal altijd blijven bestaan. ‘Wij stellen voor om daar iets mee te doen en om die te legaliseren om daarmee auteurs en uitvoerende kunstenaars beter te maken.’

Slot
Of Hugenholtz de middag hiermee in zijn voordeel heeft beslecht, blijft onduidelijk. De borrel was na deze woorden namelijk in aantocht. Misschien kunnen we concluderen dat er mogelijk een oplossing snel in zicht is waar iedereen zich in kan vinden. Een groter probleem blijft echter de vraag: is er wel een probleem? Daar is mogelijk meer onderzoek voor nodig.
IEF 15379

Auteursrechtdebat: Sample clearance-van mijnenveld naar eerlijk speelveld

Door: Bindu De Knock, Bergh Stoop Sanders. Thema: Auteursrecht vanuit economisch perspectief. In de jaren 80 ontstond een nieuwe trend in de elektronische muziekproductie: sampling. Dankzij de synthesizer met ingebouwde sampler kon men andermans liedjes recyclen in nieuwe eigen composities. Voornamelijk sample gebaseerde hip-hop was ongekend populair en genereerde hoge omzetten. Producers jubelden en rechthebbenden gruwelden. De muziekindustrie klaagde massaal producers aan wegens auteursinbreuk. Met de Bijbelse woorden ‘Thou shalt not steal’ maakte de Amerikaanse rechter Duffy een einde aan de ‘Golden Age of sampling’. Sampling leverde auteursrechtinbreuk op, tenzij er een licentie was verkregen. Het verkrijgen van een samplelicentie is tot op vandaag een martelgang gebleken. U herinnert zich vast nog de het debacle met The Verve en hun Bittersweet Symphony. Het sample clearing proces is rigide en voldoet niet aan de eisen van deze tijd, omdat het onder meer aan snelheid, gemak, toegankelijkheid en betaalbaarheid ontbreekt. Zowel rechthebbenden en samplegebruikers worden geconfronteerd met veel onzekerheid. Onzekerheid betekent meestal verlies van exploitatie-inkomsten voor alle betrokkenen of een toenemend aantal rechtszaken. De behoefte aan een sample clearance systeem dat voldoet aan de eisen van het digitale tijdperk is daarom groot. In deze beknopte bijdrage doe ik een aantal suggesties om het sample clearance proces te vereenvoudige.
Vooraleer we over oplossingen nadenken, is het raadzaam om kort te bekijken wat sampling is, in welk juridisch kader sampling past en waarom het huidige sample clearance systeem zo moeilijk is en wat de consequenties daarvan zijn. Zo krijgen we beter zicht waarin de behoefte aan een eenvoudiger sample clearance systeem bestaat.

Sampling als technisch en cultureel gegeven
Sampling kan kortweg worden beschreven als het opnemen van klanken en het terug afspelen van die klanken, al dan niet in gewijzigde vorm. Samplers faciliteren het boetseren met klanken. De toonhoogte, snelheid, timbre, kwaliteit van het bronfragment kan aan de hand van geluidseffecten worden gemodelleerd. Juist dat proces maakt sampling als muzikaal instrument interessant. Dankzij sampling kunnen nieuwe geluiden worden gecreëerd die onmogelijk uit conventionele instrumenten kunnen worden gehaald.

Sampling bevat naast een technische ook een belangrijke culturele component. Repertoirekennis en begrip van de muziekcultuur zijn onmisbaar om een goede sample te kunnen maken. In die zin zou een sample die is gebaseerd op bestaand werk als een referentie naar muzikaal erfgoed, of een hommage aan een specifieke artiest of als een referentie naar een specifiek muziekstuk kunnen worden beschouwd. Klassieke muziek, folk of jazz staan bol van de referenties naar andere werken of componisten.

Juridisch kader
Het gesamplede geluidsfragment kan een deel van de compositie en/of de tekst en de master (fonogram) bevatten die afzonderlijk auteursrechtelijk –en/of nabuurrechtelijk beschermd zijn. Daarnaast moeten ook de persoonlijkheidsrechten van de auteur en de uitvoerende kunstenaar worden gerespecteerd. Indien een (gedeelte van de) compositie en/of tekst dat voldoet aan de werktoets (art. 10 Aw) wordt verveelvoudigd in een sample zonder toestemming van de rechthebbende staat inbreuk vast. De Nederlandse wetgever heeft bovendien sampling uitgesloten van een beroep op de uitzonderingen van het auteurs- en naburig recht. Zo wordt sampling buiten het citaatrecht of de minimis bepaling gehouden. Of de keuze van de wetgever terecht is, is stof voor een ander artikel.

De rechthebbende van de masterrechten zal zich enkel tegen een onrechtmatige sample kunnen verzetten als er een auditief herkenbaar gedeelte in het eindresultaat is opgenomen. Dat betekent dat een sample waarbij het oorspronkelijke geluidsfragment onherkenbaar is gemaakt door de samplegebruiker, in beginsel geen nabuurrechtelijke inbreuk oplevert.

Zero-tolerance jurisprudentie
De Amerikaanse jurisprudentie was de grondlegger van de zero-tolerance houding tegenover onrechtmatig samplen. In de Grand Upright zaak [Grand Upright Music, Ltd v. Warner Bros. Records Inc., 780 F. Supp. 182 (S.D.N.Y. 1991)] is beslist dat samplen zonder toestemming altijd inbreuk oplevert. In de Bridgeport uitspraak [Bridgeport Music, Inc. v. Dimension Films, 410 F.3d 792 (6th Cir. 2005)] werd dat uitgangspunt bevestigd. Ook het Europese front stelt zich weinig coulant op tegenover onrechtmatig samplen. In de recente Metall-auf-Metall II-zaak [  BGH, Urteil vom 13. 12. 2012 - I ZR 182/11 - Metall auf Metall II] heeft het Duitse Bundesgerichthof bepaald dat voor zover iemand beschermde sounds of tonen wil gebruiken in een eigen werk, deze zelf een vergelijkbaar fragment moet creëren. Als men dat niet kan (technisch gezien of men heeft geen zin om het zelf te doen) dan kan men een samplelicentie vragen aan de rechthebbenden. De Nederlandse rechter heeft zich na de invoering van de Wet op de Naburige Rechten nog niet uitgesproken over samplekwesties. Mogelijk volgt een Nederlandse rechter dezelfde zero-tolerance lijn. Voorlopig moeten we het dus met buitenlandse jurisprudentie doen.

Waarom is sample clearance zo moeilijk?
Het sample clearing proces is rigide, ingewikkeld, onpraktisch, tijdrovend, duur, arbeidsintensief, onvoorspelbaar, ondoorzichtig…. Hoe komt dat? Allereerst moet worden achterhaald wie de rechthebbenden van de compositie en het fonogram zijn. Dat zal weinig praktische problemen opleveren als het bekende werken van bekende artiesten betreft. Oudere werken of onbekende artiesten laten zich misschien niet zo gemakkelijk vinden. Collectieve beheersorganisaties, zoals Buma/Stemra, hebben veelal een online catalogus waarin kan worden opgezocht wie de rechthebbenden van een specifiek werk zijn.

De samplegebruiker verkeert daarnaast in een zwakke onderhandelingspositie. Het oorspronkelijke werk is namelijk al gesampled in de nieuwe compositie. De licentievergoeding wordt berekend op basis van de nieuwe voltooide compositie. Na een schriftelijk verzoek wordt een offerte uitgebracht. Factoren die de hoogte van de licentievergoeding beïnvloeden zijn onder meer de populariteit van de gesamplede artiest, de economische waarde van het originele werk, de lengte van de sample of het aantal keer dat de sample in het werk voorkomt en welke rol de sample in het nieuwe werk speelt. Onderhandelingen kunnen in principe door een sample clearing house, een advocaat of de samplegebruiker zelf worden gedaan. Aan die onderhandelingen zijn kosten verbonden. Sample clearing houses hebben doorgaans connecties met alle betrokken partijen waardoor zij de vereiste licenties kunnen bemachtigen.

Verder moeten er verschillende rechten gecleard worden die vaak in handen van verschillende rechthebbenden zijn. Het gebeurt vaker dat de verkregen licentie niet al het gebruik dekt. Ik zeg ‘The Verve’ [https://ultimateclassicrock.com/rolling-stones-bitter-sweet-symphony/] en u roept ‘doffe ellende’, en zo kunnen meerdere gevallen de revue passeren. Sample clearing kan ook behoorlijk duur zijn, vooral als er meerdere samples in één nummer worden gebruikt. Tot slot wordt er onderhandeld over writing credits en royalty’s van het nieuwe werk. Tijdens het gehele clearing proces blijft een samplegebruiker overgeleverd aan de willekeur van de rechthebbenden om het gebruik van een sample toe te staan of niet. De muzikale creatie is immers al gemaakt.

Consequenties van het huidige sample clearance systeem
Het huidige sample clearance systeem zorgt voor rechtsonzekerheid en verlies van inkomsten aan zowel de zijde van de rechthebbenden als voor de samplegebruikers. Illustratief hiervoor is de recente rechtszaak over Jay Z’s & Timbaland’s hit ‘Big Pimpin’ [<https://www.nytimes.com/2015/10/22/business/media/jay-z-and-timbaland-win-copyright-lawsuit-over-big-pimpin-sample.html?_r=0>]. De kwestie kwam op 21 oktober jl. teneinde na een acht jaar durende juridische strijd. Jay & Tim hadden een fluitfragment uit het werk ‘Khosara Khosara’ (1957) van de Egyptische componist Beligh Hamdi gesampled. De heren betaalden een licentievergoeding van $100,000.- aan EMI, die de rechten buiten Egypte beheerde.

Jay & Tim werden namelijk ineens onaangenaam verrast door een neef van het zevende knoopsgat van de inmiddels overleden Hamdi. Die stelde zich op het standpunt dat er toestemming moest worden gevraagd aan de erfgenamen voor gebruik van het oorspronkelijke werk. Nu dat niet was gebeurd maakten Jay & Tim inbreuk op zijn morele rechten hetgeen wellicht een schadevergoeding van $27 miljoen zou opleveren. De proceskosten zullen aan beide zijden na acht jaar behoorlijk opgelopen zijn. Daarnaast verkeerden de producers in de veronderstelling dat de verleende licentie het samplegebruik zou dekken. Het zal u verbazen dat dit voorbeeld geen alleenstaand geval is. Een duidelijk sample clearance systeem had deze hele rechtszaak en hoge proceskosten kunnen voorkomen.

Behoefte aan een eenvoudiger systeem om rechthebbenden te vergoeden voor samplegebruik
Sampling gaat niet verdwijnen, integendeel. Elektronische muziek en sampling gaan hand in hand. Er is daarnaast een hele generatie die opgegroeid is met de gedachte dat muziek gratis is. Fabrikanten van muziekproductiemateriaal begrijpen dat veel producers muzikale kennis missen of geen instrumenten bespelen en dus op een intuïtieve manier muziek maken door samples te gebruiken. Veel werken van bekende of minder bekende artiesten die onrechtmatige samples bevatten, worden geen hit of zelfs niet commercieel uitgebracht. Deze werken blijven veelal onder de radar van platenmaatschappijen. Niettemin betekent dat inkomstenverlies voor de rechthebbenden. Men kan ervoor kiezen om water naar de zee te blijven dragen door een archaïsch sample clearance systeem in stand te houden of men kan nadenken over alternatieven.

Bij het bedenken van alternatieven voor het huidige sample clearance systeem, moet rekening worden gehouden met de wederzijdse belangen: rechthebbenden moeten in alle gevallen een vergoeding ontvangen voor het gebruik van hun werk en sampling moet door het recht geaccommodeerd worden in het kader van culturele vooruitgang. Daarnaast moeten die alternatieven bijdragen tot het creëren van een level playing field. De hieronder genoemde alternatieven gaan uit van een geautomatiseerd sample clearance systeem waaruit de onderhandelingscomponent volledig is verdwenen. Op die manier is de samplegebruiker niet overgeleverd aan arbitraire eisen van rechthebbenden. Dat betekent echter niet dat rechthebbenden iedere controle over het gebruik van hun werk verliezen. Willen rechthebbenden zich op grond van hun morele rechten verzetten tegen het samplegebruik, dan staat nog steeds de gang naar de rechter open.

Een van de hindernissen in het huidige sample clearance systeem is de willekeurige bepaling van de licentievergoeding. Een alternatieve manier van berekening zou zich kunnen baseren op percentages in plaats van op bedragen. Op het moment dat een track commercieel uitgebracht wordt, zou bijvoorbeeld een percentage van de opbrengst kunnen worden betaald aan de rechthebbenden van de sample. Dat percentage kan afhankelijk zijn van de lengte van de sample. Er zou berekend kunnen worden hoeveel dat percentage moet bedragen. Hier ligt een rol voor de platenmaatschappij die dan een tussenpersoon wordt tussen de makers en het materiaal dat door hem is uitgebracht. Zou EMI dit uiteindelijk beogen met haar sample-amnestie experiment? Platenmaatschappijen zouden onderling voor de betaling kunnen zorgen. Wordt een sample niet commercieel gebruikt, dan zou overwogen kunnen worden om geen of een kleine vergoeding te vragen. Uiteraard is het aan de rechthebbenden om die keuze te maken.

Een andere optie zou zijn om fabrikanten van muziekproductiemateriaal een rol te geven bij sample clearing. Wanneer bijvoorbeeld muziek wordt gemaakt met Maschine of Push [Muziekproductie materiaal van Native Instruments en Ableton] zou kunnen worden gedacht aan het via de fabrikant clearen van een sample. Dergelijke toestellen zouden dan uitgerust moeten worden met audio-fingerprinting software. Wil die software accuraat samples herkennen, dan moet het programma in staat zijn muzikale informatie te analyseren en niet enkel metadata te scannen. Dergelijke software bestaat nu nog niet. Daarnaast moet er ook een incentive zijn voor audio-bedrijven om mee te werken aan een samplelicentie systeem. Tot slot, wegen de economische kosten van een dergelijk systeem op tegen de eventuele opbrengst voor rechthebbenden?

Daarnaast is er ook een rol weggelegd voor content aanbieders zoals iTunes, Beatport of SoundCloud. Er is een systeem nodig waarbij de uploader kan aangeven of een sample is gebruikt, uit welk werk de sample stamt en wat de duur van de sample is. Daarnaast moet ook een onderscheid kunnen worden gemaakt tussen een niet of in mindere mate bewerkte sample en een door bewerking onherkenbare sample. Hoe meer de sample bewerkt is, hoe minder economische waarde van het oorspronkelijke werk bewaard is gebleven. Er zal in dat geval nog amper sprake kunnen zijn van exploitatie van het oorspronkelijke werk. Vervolgens zou een licentievergoeding gebaseerd op een staffel met percentages kunnen worden berekend. Als het nieuwe werk ook verkocht wordt via dezelfde content aanbieders, zou de samplelicentie met de inkomsten van het nieuwe werk verrekend kunnen worden. Indien het aangeven van samples hoofdzakelijk steunt op de goodwill van de gebruiker, lijkt het ook gepast om een incentive in te bouwen zoals het verdienen van credits die dan voor korting kunnen worden ingewisseld bij aankoop van nieuwe tracks, apparatuur en library sounds.

Conclusie
Er is voldoende aanleiding voor de wetgever en andere belanghebbende partijen om te onderzoeken of sampling zodanig kan worden gereguleerd, zodat de samplegebruiker op een gebruiksvriendelijke manier een licentie kan verschaffen voor de gebruikte sample. Daar winnen zowel rechthebbenden als creatievelingen bij. Indien we deze behoefte niet serieus nemen, dan is de kans groot dat het auteursrecht vooral een blokkade gaat zijn in plaats van een voorwaarde en stimulans voor innovatie. Aanpassing van het huidige sample clearance systeem is dan ook een bittere noodzaak.

Bindu De Knock
Deze bijdrage is een korte bewerking van Hoofdstuk 12 Sampling uit mijn boek ‘Noot voor Noot: inleiding muziekrecht’. Meer info over het boek vind je hier
IEF 15375

Auteursrechtdebat: Delen en angst aanjagen

Door Hendrik Gommer, Rijksuniversiteit Groningen. Thema: Downloadverbod & Thuiskopie. Iedere keer als er weer een torrent uit de lucht gehaald wordt, laait de discussie weer op: ‘Moeten thuisdownloaders ook aangepakt worden?’ In 2011 schreef ik in Berichten Industriële Eigendom dat delen een van de sterkste drijfveren van de mens is. Dat ga je nooit onderdrukken. Zoals het met veel van onze biologische drijfveren gaat, moet er een enorm handhavingsapparaat in het leven geroepen worden om ze tegen te gaan. Een verbod op seks gaat dus niet werken. Een verbod op eten evenmin. Een verbod op delen dus ook niet. Veel te duur.

Men kan zich beter richten op het bedenken van nieuwe slimme manieren om de producten aan de man te brengen, schreef ik. Gelukkig is dat precies wat er nu gebeurt. Initiatieven als Spotify en Netflix, maar ook het doorverkopen van tweedehands DVD’s, zijn mateloos populair. Wat is dan de werkelijke schade van downloaden? De diehard-downloaders zouden de film anders toch niet hebben gekocht, maar ze maken wel reclame zodat meer mensen het op Netflix gaan bekijken. Dat wordt een erg lastige rekensom!

Arnoud Engelfriet vermoedt bangmakerij [IEF 15357], want dat is effectiever dan daadwerkelijk tot vervolging over te gaan. Het is een veelbeproefde methode in ICT-land. Vorig jaar werden Windows XP gebruikers de stuipen op het lijf gejaagd. Overstappen was geboden, want in april zou het einde der tijden voor hen beginnen. Ik heb nog steeds XP op mijn laptop. Niets aan de hand. Maar miljoenen stapten over op Windows 7. Kassa! Nu er bovendien een aantrekkelijk alternatief met Windows 10 gekomen is, is het lot van Windows XP bezegeld.

Nee, de media-industrie pakt het slim aan. De angst om alles te verliezen zit al even diep als de behoefte te delen. De gekozen strategie is dus de enig juiste: bang maken en goede alternatieven bieden. Dit principe werkt echter ook de andere kant op. Vervolging van thuisdownloaders zal nog wel even op zich zal laten wachten. Op het moment dat de eerste voor de rechter moet verschijnen, zal een clubje computernerds de kosten van het proces gaan crowdfunden, verwacht ik. Vervolgens legt de rechter een boete op van 1 euro of helemaal niet omdat downloaders ook mond-op-mond-reclame betekenen voor een film. Dan is het hek pas echt van de dam. Mensen met een goedwerkend brein moeten dus wel drie keer nadenken voordat ze die stap zetten.

H. Gommer, U zult niet delen? Biologische mechanismen in de IE, BIE, mei 2011, p. 160-166. Zie ook H. Gommer, Vermenigvuldiging. De biologie van regels en wetten, 2015, p. 95-112.

IEF 15357

&#039;Grotere kans op boete voor Nederlandse Popcorn Time-gebruikers&rsquo;, wacht, wat?

Door Arnoud Engelfriet, ICTRecht. Thema: Downloadverbod & thuiskopie. De kans dat auteursrechthebbenden gaan proberen om van Nederlandse Popcorn Time-gebruikers schadevergoedingen te eisen lijkt weer wat groter te zijn geworden, las ik bij NOS.nl (dat me ook om een weerwoord vroeg). Brein-opperhoofd Tim Kuik liet zich bij BNR ontvallen dat er in de wandelgangen wordt gefluisterd dat sommige rechthebbenden nadenken over mogelijke boetes voor sommige downloaders. Keihard bewijs dat het volgende week gaat gebeuren? Proest. Maar slim van Brein wel: het kost veel minder dan daadwerkelijk naar de rechter gaan, de negatieve PR-impact is een stuk minder en er zullen vast mensen zijn die nu denken “Oké, ik ga wel naar Netflix nu”.

Sinds de invoering van het downloadverbod is het al een discussie: gaan individuele up- en vooral downloaders nu aangepakt worden? Het is immers inbreuk op auteursrechten als je iets downloadt uit illegale bron, nu het excuus van de thuiskopie van tafel is.

Heeft het zin? In juridische zin vast wel: elke inbreuk beëindigd is er een. Maar praktisch gezien zie ik het niet. Een digitaal vergiet pak je niet aan door een voor een gaatjes te dichten, dat vereist andere middelen. En die heeft Brein al lang gevonden, namelijk de platforms aanpakken. The Pirate Bay blokkeren beperkt het downloaden van veel meer mensen dan een rechtszaak tegen een downloader.

Natuurlijk, er gaat een afschrikwekkend effect uit van een downloader aanpakken. Holy shit, die jongen van hier tegenover moet 8.000 euro boete (pardon, 100 euro schadevergoeding en 7.900 volledige proceskostenvergoeding, maar je weet hoe dat gaat) betalen omdat ie een film heeft gedownload op Bittorrent. Ik neem wel een VPNga wel naar Netflix. Zoiets.

Maar a) hoe groot is dat effect werkelijk en b) het afbreukrisico is veel te groot. Afbreukrisico? Ja. Voor je het weet sta je een grootmoeder van 85 te dagvaarden wiens aardige onderbuurjongen haar router heeft helpen beveiligen (en en passant er een seedbox-gateway van maakte), of een meisje van 13 dat alleen maar de Hunger Games wilde kijken. En je kunt je nu al de krantenkoppen (en mogelijk Kamervragen) wel voorstellen.

Dus nee, ik geloof het niet. Het is veel slimmer om door te laten schemeren dát het kan gebeuren. Want het is leuke clickbait, dit soort angstverhalen, en het kost niets om ze in de wereld te helpen. (En ja, dilemma: moet je er dan op reageren in de hoop het te ontkrachten, want zo valideer je dat het een talking point is. Maar goed.)

Arnoud

Ook te lezen op: https://www.iusmentis.com/

IEF 15356

Popartiesten vs. Donald Trump

Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever. Het lijkt wel een nieuwe trend: popartiesten die bezwaar maken tegen gebruik van hun muziek door politici. Terwijl Henk Westbroek op dit moment in Nederland onderzoekt of hij de PVV kan verbieden bij verkiezingsbijeenkomsten zijn lied België te draaien, wordt Donald Trump in de Verenigde Staten onder vuur genomen door verschillende muzikanten die zich verzetten tegen gebruik van hun nummers als ondersteuning van zijn campagne.

NEIL YOUNG
Toen Trump in juni van dit jaar bij de aankondiging van zijn presidentskandidatuur het  nummer Keep on rockin’ in the free world van Neil Young ten gehore bracht, maakte Young meteen bezwaar. Ik heb hier geen toestemming voor gegeven en ben bovendien fan van Bernie Sanders (een andere presidentskandidaat), aldus Young.

REM EN THE AEROSMITH
Nog geen twee maanden later was het weer raak toen Trump een verkiezingsbijeenkomst in Washington opvrolijkte met It’s the End of the World as We Know It van de Amerikaanse band REM. Leadzanger Michael Stipe was wat minder subtiel dan Neil Young twee maanden eerder. ‘Go fuck yourselves … you sad, attention-grabbing, powerhungry little men’, aldus Stipe in een tweet. En of het allemaal nog niet genoeg was kreeg Trump het begin van deze maand aan de stok met Steven Tyler van The Aerosmith over het gebruik van het nummer Dream On. Tyler wil voorkomen dat de indruk wordt gewekt hij de kandidatuur van Trump steunt.

PVV KEURIG BETAALD
Toch is het de vraag of de artiesten wel een zaak hebben. Immers, zowel Trump als de PVV hebben gewoon netjes betaald voor het gebruik. Zo heeft de PVV rechten afgedragen aan Buma Stemra, de organisatie waaraan Westbroek zijn exploitatierechten heeft overgedragen. En wie de rechten op zijn muziek  zonder enige beperking overdraagt, moet dan achteraf misschien niet zeuren, zou je kunnen zeggen.

PERSOONLIJKHEIDSRECHTEN
Echter, toch is Westbroek niet kansloos. Want naast exploitatierechten heeft een componist ook zogenaamde morele rechten of persoonlijkheidsrechten. Ook als de componist zijn exploitatierechten heeft overgedragen, kan hij op basis van zijn morele rechten nog altijd een vuist maken als hij meent dat zijn reputatie of goede naam wordt aangetast. Of gebruik door de PVV van België de reputatie van Westbroek schaadt, is aan de rechter.

Dit artikel verscheen eerder in NRC Handelsblad Trump vs. Young Stipe en Tyler NRC 22-10-2015

IEF 15338

Auteursrechtdebat: Linken naar illegaal bloot - openbaarmaking of niet?

Door: Yasar Çelebi. Esther van Duin, Osiris Fecunda, Alex Garrelfs, Talin Ghazarian, Laura Pavias. Thema: Hyperlinken&embedden. Op 27 oktober 2011 werd door nieuwssite GeenStijl een link online geplaatst naar een website met daarop naaktfoto’s van Britt Dekker. De betreffende foto’s zouden in het decembernummer van de PlayBoy [1] verschijnen en moesten tot de publicatiedatum ‘geheim’ blijven. De foto’s waren echter zonder toestemming van PlayBoy online geplaatst, waarna GeenStijl enthousiast naar de vindplaatsen bleef verwijzen, ondanks herhaaldelijke verzoeken van Playboy hiermee te stoppen. Dit heeft tot een procedure geleid waarin de Hoge Raad uiteindelijk een aantal prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie (hierna: HvJ) heeft gesteld [2]. Deze komen inhoudelijk neer op de vraag of GeenStijl een mededeling aan het publiek doet door te linken naar content, die zonder toestemming van de rechthebbende, eerder elders of op een moeilijk vindbare plaats, op het internet stond. Daarbij wil de Hoge Raad weten of het relevant is dat GeenStijl op de hoogte kon zijn dat de content illegaal was [3].

Stand van zaken
Het HvJ heeft zich nog niet eerder uitgelaten over de vraag of hyperlinken naar illegale content is toegestaan. Het HvJ heeft in de Svensson-zaak namelijk slechts bepaald dat (hyper)linken naar legale content op een voor het publiek vrij toegankelijke website toegestaan is, mits er geen beschermingsmaatregelen op de bronwebsite zijn getroffen.4 Interessant in deze uitspraak is dat het HvJ een nieuwe invulling lijkt te geven aan het criterium ‘nieuw publiek’. In Svensson lijkt het HvJ in paragraaf 27 een vertaalslag te hebben gemaakt van een subjectief naar een meer objectief criterium. Dit kan worden afgeleid uit de opmerkingen ‘moeten worden beschouwd als’ en ‘door de houders van het auteursrecht in aanmerking werd genomen’[5].

Voor welke benadering het HvJ uiteindelijk kiest, blijft onduidelijk. In de zaak BestWater had het HvJ de kans om op te helderen of het linken naar illegale content is toegestaan, maar helaas heeft het HvJ zich daar niet over uitgelaten [6]. Nu is het afwachten hoe het HvJ zal oordelen over de prejudiciële vragen die door de Hoge Raad zijn gesteld in GeenStijlMedia/Sanoma.

In het onderstaande stuk strijden studenten aan beide kanten over hun visie op hoe de problematiek omtrent het hyperlinken moet worden aangepakt. De objectieve en subjectieve benadering passeren de revue. Beide opties hebben voor- en nadelen. Lees en oordeel zelf…

De objectieve benadering [7]
Vrije nieuwsgaring en vrij karakter internet
Deze benadering is uitgewerkt door Osiris, Yasar en Alex. De hyperlinker bereikt ons inziens geen nieuw publiek door een hyperlink te plaatsen naar illegale content op een door een derde beheerde, voor het algemene internetpubliek vrij toegankelijke website. Een subjectieve benadering zou namelijk inhouden dat elke persoon die een hyperlink wil plaatsen onderzoek dient te doen naar de herkomst van de content. Op het internet worden dagelijks talloze links geplaatst, wat er toe heeft bijgedragen dat internet vandaag de dag is wat het is, een complex wereldwijd netwerk van miljoenen computers. Door de verantwoordelijkheid bij de linker neer te leggen, wordt de vrije nieuwsgaring en het vrije karakter van het internet aangetast. Men kan niet van elke individuele linker/internetter verwachten dat deze, vóór het plaatsen van een hyperlink, eerst op onderzoek uitgaat naar de herkomst van de content waarnaar hij wil verwijzen. De persoon die de content voor het eerst, zonder toestemming van de rechthebbende, op het internet heeft geplaatst moet aangesproken worden door de rechthebbende. Hoewel dit in de praktijk niet altijd kan, is dit wel degene die de content openbaar maakt aan een nieuw publiek, namelijk het algemene internetpubliek. De hyperlinker bereikt helemaal geen nieuw publiek, hij verwijst enkel naar iets dat al elders openbaar gemaakt is. Het maakt daarbij niet uit of content toegankelijk is via een zoekmachine (zoals Google, Yahoo) of niet, zolang de content op het internet is geplaatst, blijft de hyperlink slechts een verwijzing.

Dit is anders wanneer de foto’s van Britt Dekker ergens op een server zouden staan, beveiligd met een wachtwoord, waardoor deze enkel voor de rechthebbende(n) bereikbaar waren. Alleen dan zijn wij van mening dat de website niet voor het algemene internetpubliek vrij toegankelijk is. Het HvJ heeft in Svensson bepaald, dat wanneer in een dergelijk geval een handige internetter zo’n beveiligingsmaatregel weet te omzeilen en middels de hyperlink ook andere gebruikers langs de beveiliging loodst, wel sprake is van een auteursrechtelijk openbaarmaking en daarmee een inbreuk oplevert.

Aanpassing van ‘nieuw publiek’ criterium?
Ons inziens verricht de persoon die linkt naar illegale content op een door een derde beheerde, voor het algemene internetpubliek toegankelijke website, geen auteursrechtelijk relevante openbaarmaking. Dit geldt voor de individuele hyperlinkers en voor sites zoals GeenStijl, die tot doel hebben (sensatie)nieuws te verspreiden. Een puur objectieve interpretatie hoeft hiermee geen onwenselijke gevolgen te hebben. Het moge duidelijk zijn dat een dergelijke website als the Pirate Bay met het verspreiden van auteursrechtelijk materiaal niet weg mag komen.

Gekeken moet worden naar de kernfunctie van de website in kwestie. Wanneer bijvoorbeeld op de website van GeenStijl de hyperlinks naar inbreukmakende content worden verwijderd – de link naar foto’s van Britt Dekker - dan blijft er een website over met nieuwsartikelen. Dit is de kernfunctie van GeenStijl: het verzorgen van (sensatie)nieuws. Bij websites als The Piratebay of Mininova geldt dit niet: wanneer op deze websites de hyperlinks naar inbreukmakende content worden verwijderd, blijft er een lege website over met al dan niet door de beheerder van de website zelf geüploade illegale bestanden. Hierdoor kan een onderscheid gemaakt worden tussen websites die als doel informatieverspreiding hebben en websites die puur inbreuk makende content proberen te verspreiden onder het mom van “informatievrijheid”.

Als we dit toepassen op eerdere gerechtelijke uitspraken met betrekking tot dit onderwerp, zoals Brein/Mininova [8] en FTD/Eyeworks [9] kunnen we concluderen dat dit een deugdelijk concept is. Legitieme zoekmachines, die actief bezig zijn met het weren van auteursrechtelijke inbreuken, komen door deze zojuist gecreëerde toets. Zij proberen namelijk auteursrechtelijk inbreukmakend materiaal te weren. Dit in tegenstelling tot Torrentsites, zoals the Pirate Bay die zich wellicht enigszins inmengen met de inhoud, maar deze inmenging zich niet richt op het verwijderen van illegale content. Op deze manier worden massale inbreuken tegen gegaan, terwijl de informatievrijheid behouden blijft.

Ook in uitspraken als FTD/Eyeworks zal dit criterium voor eenzelfde conclusie zorgen, namelijk dat er sprake is van inbreuk, want als al het auteursrechtelijk inbreukmakend materiaal wordt verwijderd, dan blijft er weinig tot geen content over.

Een andere mogelijkheid: De rechter kan oordelen dat het structureel faciliteren van auteursrechtinbreuk maatschappelijk onzorgvuldig is en gelet hierop sprake is van een onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 BW. Een beroep op het auteursrecht is echter ons inziens te prefereren boven de onrechtmatige daad, aangezien het auteursrecht is ingegeven door Europese regelgeving en daarom vrijwel is geharmoniseerd in de lidstaten. Dit in tegenstelling tot de onrechtmatige daad, welke niet binnen de Europese Unie is geharmoniseerd en op grond van de Nederlandse wetgeving een beperkte omvang kent in de handhavingsmogelijkheden. Zo kan middels het intellectuele eigendomsrecht een verbod worden opgelegd zonder dat de inbreukmaker wordt gehoord, en tegelijkertijd kan men een volledige proceskostenveroordeling bedingen. [10] Daar het internet gekenmerkt wordt door zijn grenzeloze karakter, lijkt het ons wenselijker om voor laatstgenoemde route te kiezen. Bijkomend voordeel is dat deze in verschillende landen op enigszins vergelijkbare wijze bewandeld kan worden.

Voor de Britt Dekker zaak betekent dit dus dat de oplossing via het auteursrecht gevonden kan worden. Door het objectieve criterium te hanteren komen wij tot de conclusie dat er geen sprake is van een mededeling aan een nieuw publiek door GeenStijl. De content was immers al voor iedereen toegankelijk vanaf het moment dat deze op de server staat. Het feit dat de rechthebbende (PlayBoy) geen op openbaring gerichte intentie had doet hier niets aan af. Daarnaast was er in deze kwestie geen sprake van een uitzondering waardoor er wel een openbaarmaking plaatsvond, zoals de omzeiling van een paywall. Ook heeft GeenStijl geen verdienmodel dat enkel gebaseerd is op het faciliteren van de verspreiding van illegale content. De website heeft een verdienmodel dat gericht is op het vergaren van inkomsten middels advertenties bij hun nieuwsberichten. De door ons voorgestelde uitzondering waardoor de rechter wel een subjectief criterium moet toepassen gaat dus niet op. De rechter moet het objectieve criterium toepassen op deze zaak. Er is geen sprake van een openbaarmaking aan een nieuw publiek.

De subjectieve benadering[11]
Illegale content in het licht van de individuele casuïstiek
Hierboven werd toegelicht waarom het objectieve criterium als uitgangspunt moet worden gehanteerd. Wij, Talin, Laura en Esther, zijn het hier echter niet mee eens en kiezen voor een andere benadering. In het geval van de Britt Dekker-zaak heeft Playboy geen toestemming gegeven aan GeenStijl om de foto’s te gebruiken en daardoor maakt GeenStijl ons inziens inbreuk op de auteursrechten van Playboy. De vraag of linken naar illegale content is toegestaan, moet ons inziens beantwoord worden aan de hand van de individuele casuïstiek. Elke situatie, waarin sprake is van linken naar illegale content kent ons inziens een zogenaamde T-splitsing. Afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval moet het linken naar illegale content al dan niet worden toegelaten.

Hier volgen twee casus ter illustratie:
Casus 1
Op dit moment draait de film ‘Mission: Impossible - Rogue Nation’ in de Nederlandse bioscopen. Tegelijkertijd is de film verkrijgbaar via het platform van ‘The Pirate Bay’. Een derde slaagt erin te linken naar deze illegale content. Dit is overduidelijk uit den boze. De rechthebbende van de film kan immers nooit hebben beoogd dat de film illegaal op het internet zou worden geplaatst om aldaar gratis te worden bekeken. Door de mogelijkheid om de film gratis online te kijken wordt het minder aantrekkelijk voor filmmakers te investeren in de filmproducties, omdat de kans om het geld terug te verdienen afneemt. Hierdoor wordt de actuele markt belemmerd. Kortom: bij een dergelijke situatie is sprake van een auteursrechtelijke relevante inbreuk welke gefaciliteerd wordt door het platform van de ‘The Pirate Bay’ en is het linken naar illegale content niet toegestaan.

Hyperlinken naar illegale content ‘no go area’
Evident in deze casus is het feit dat de betrokkene die middels een hyperlink naar deze content verwijst, wist dan wel redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat in het onderhavige geval sprake is van illegale content. Op het moment dat de betreffende film nog in de bioscoop draait, mag verondersteld worden dat men weet dat de online geplaatste film van een illegale bron afkomstig is. In dat geval vormt het linken naar deze illegale content een inbreuk. In dit verband zou gekeken kunnen worden naar een vergelijkbaar vraagstuk binnen het strafrecht. Dit kan leiden tot nieuwe inzichten met betrekking tot het oplossen van de geschetste problematiek. Ten aanzien hiervan kan namelijk een vergelijking worden getrokken met het toetsingskader van de delicten opzetheling, als bedoeld in artikel 416, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.) en schuldheling, als bedoeld in artikel 417 bis, Sr. Ook ten aanzien daarvan gaat het om de vraag of men wist, dan wel redelijkerwijs kon vermoeden dat het gekochte goed van diefstal afkomstig was. Dit toetsingskader leent zich bij uitstek voor de casuïstiek ten aanzien van het linken naar illegale content. Voorts wordt in dit verband ook verwezen naar het wetsvoorstel dat op 28 juli 2010 is ingediend door voormalig minister Hirsch Balin, waarin heling van computergegevens [12] strafbaar wordt gesteld [13]. De wetgever gaat hierin een stap verder en is van mening dat in dergelijke gevallen niet alleen sprake kan zijn van een auteursrechtelijke inbreuk, maar in voorkomende gevallen ook van een strafbaar feit.

Casus 2
Stel dat Carice van Houten een nieuwe hobby heeft en met veel plezier een mindfulness column schrijft in haar eigen tijdschrift ‘Hout van Carice’. Om nog meer faam te verwerven plaatst zij haar columns op haar eigen website, die algemeen voor het publiek toegankelijk is. Iedereen mag haar columns lezen en ‘liken’. Nu maakt Carice gebruik van een handige tool op haar website. Zij uploadt een conceptversie van haar column op de website die alleen raadpleegbaar is op het moment dat men de exacte link daarvan weet. Dit laatste is nog niet geïndexeerd door een zoekmachine als Google. Het is haar intentie niet om de column te delen, maar door de content op deze wijze op het internet te plaatsen maakt zij deze wel toegankelijk voor het internetpubliek. Wanneer een derde een beetje handig is met computers, dan is het achterhalen van een dergelijke link zeer eenvoudig. Mocht een derde dan hyperlinken naar de conceptversie van de column, dan kan dit worden gezien als hyperlinken naar illegale content. De vraag is echter of bij de beoordeling hiervan meegewogen zou moeten worden dat Carice geen gebruik heeft gemaakt van een beschermingsmechanisme om de conceptversie van de column af te schermen van/voor het internetpubliek.

Hyperlinken naar illegale content; van ‘no go area’ naar ‘you’re welcome’
Bovenstaande casus is een voorbeeld van een situatie waarin het subjectieve criterium niet zonder meer op zou gaan. Er is wel sprake van linken naar illegale content, de rechthebbende heeft immers niet beoogd deze te delen, maar er wordt geen inbreuk gemaakt. Een dergelijke situatie deed zich daadwerkelijk voor bij de Miljoenennota van 2012. De miljoenennota was weliswaar verborgen, maar doordat deze op een onbeveiligde site was geplaatst toch voor iedereen toegankelijk [14].

In deze casus heeft de rechthebbende zelf ook een aandeel in het feit dat de betreffende content op illegale wijze openbaar is geworden. In een dergelijke situatie kan geredeneerd worden dat de mate waarin sprake is van een inbreuk, door naar deze illegale content te linken, genuanceerd moet worden. De inbreuk kan dan niet of niet volledig aan de hyperlinker, alsook de bron waarnaar wordt verwezen, toegerekend worden. Immers, de rechthebbende heeft door het niet treffen van beschermingsmaatregelen bijgedragen aan het (voortijdig)openbaar maken van de content. Hierdoor is er door de rechthebbende impliciet toestemming gegeven om de content te raadplegen [15].

Wij hebben hierboven twee casus geschetst waarmee we het onderscheid tussen de omstandigheden kunnen verduidelijken die leiden tot het oordeel of al dan niet sprake is van een inbreuk. In de praktijk zal dit niet in iedere situatie op voorhand duidelijk zijn. Gedacht kan worden aan een situatie waarin de content door de rechthebbende middels een wachtwoord slechts voor een beperkte doelgroep toegankelijk is gemaakt, maar iemand die behoort tot die doelgroep uit onwetendheid naar deze content linkt, waardoor ook anderen erbij kunnen. In dat geval heeft de rechthebbende wel de nodige beschermingsmaatregelen getroffen en is voor een derde die vervolgens ook naar deze content linkt niet duidelijk dat deze uit een niet voor een ieder toegankelijke bron afkomstig is. Of in een dergelijk geval gesproken kan worden van inbreuk is op voorhand lastig te beoordelen. Wij zijn van mening dat in een dergelijke situatie een inbreuk wel zou moeten worden aangenomen. Het feit dat de rechthebbende in dit geval wel voldoende beschermingsmaatregelen heeft genomen, zou in dit geval zwaarder moeten wegen. De rechthebbende kan immers niet worden verweten dat hij onvoldoende heeft gedaan om te voorkomen dat de content uiteindelijk alsnog voor het gehele internetpubliek toegankelijk is gemaakt.

Naast de vraag of er beschermingsmaatregelen zijn getroffen op de website, is het ons inziens ook noodzakelijk om na te gaan welk publiek de auteursrechthebbende voor ogen heeft gehad. Oftewel, is er op grond van het subjectieve criterium sprake van een nieuw publiek? Om deze vraag te kunnen beantwoorden, wordt er een parallel getrokken met de Britt Dekker zaak[16]. Rechtbank Amsterdam oordeelde met het subjectieve criterium en kwam tot de conclusie dat de gemiddelde 230.000 dagelijkse bezoekers van de GeenStijl website moeten worden gezien als een nieuw publiek [17]. Immers, de fotoreportage van Dekker was nog niet gepubliceerd door Playboy. Bovendien heeft Playboy GeenStijl gebeld met het verzoek om de foto’s niet op het internet te plaatsen [18]. Dit laatste zonder resultaat. Het moge duidelijk zijn dat toestemming van Playboy ontbrak. Doordat GeenStijl hyperlinkte naar de foto’s op haar website werd een vrij grote en onbepaalde kring van internetgebruikers bereikt. Hierdoor werd er een ander publiek bereikt dan dat de auteursrechthebbende voor ogen heeft gehad [19].

Het Hof Amsterdam was het oneens met de rechtbank, vernietigde de uitspraak en motiveerde haar oordeel aan de hand van het objectieve criterium [20]. Kennelijk kan er in een dergelijke situatie niet een eenduidig antwoord worden gegeven op de vraag of al dan niet sprake is van een inbreuk. Wij zijn van mening dat het objectieve criterium geen soelaas biedt, omdat dit criterium te weinig rekening houdt met de belangen van de auteur.

Ook in de minder duidelijke gevallen kiezen wij ervoor om het subjectieve criterium toe te passen, omdat er anders afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van een werk van de auteursrechthebbende. Uiteindelijk gaat het erom dat er een gerechtvaardigde balans wordt gevonden tussen de exclusieve rechten van de auteur enerzijds, en de ‘free flow of information’ anderzijds. Het mag dan wel zo zijn dat er op het internet heel veel werk is te vinden zonder toestemming van de auteursrechthebbende [22] en dat de alles-moet-kunnen-ideologie van het internet moet worden gewaarborgd [23], maar in de huidige informatiesamenleving is het ook belangrijk dat de investeerders van de informatieproducten worden aangemoedigd om te blijven investeren en dat de makers van een werk worden beloond voor hun creatieve werk. Geld verdienen en het bevorderen van de cyclische innovatie is de spil van dit proces. Met als resultaat de opbouw van de culturele identiteit.

Conclusie
Uit dit artikel blijkt maar weer hoe moeilijk het Hof van Justitie het heeft in dit soort zaken. Uiteindelijk komt het allemaal op hetzelfde neer: tot een gerechtvaardigde beslissing komen. De weg naar deze uitkomst kan op verschillende manieren worden beargumenteerd.

Aan de ene kant kan het objectieve criterium worden gehanteerd bij de oplossing van het geschil tussen Sanoma en GeenStijl. Vanuit dat perspectief vindt alleen een auteursrechtelijke openbaarmaking plaats op het moment dat de content voor het eerst online wordt geplaatst en dus toegankelijk wordt voor het hele internetpubliek. Er kan namelijk niet van de hyperlinker verwacht worden telkens na te gaan of de content waarnaar gelinkt wordt wel rechtmatig geplaatst is. Dit is niet alleen een enorme opgave voor de gemiddelde internetgebruiker, het gaat ook nog in tegen een van de basisprincipes waar het internet op gebouwd is: free flow of information. Om mogelijke problemen met malafide websites die hier misbruik van willen maken te voorkomen, kan worden gekeken naar de onrechtmatige daad. Deze oplossing is echter niet gereguleerd op Europees niveau en moet dus per lidstaat apart bekeken worden. Daarom is het wenselijk om in dat soort gevallen aansluiting te zoeken bij het auteursrecht: als een bedrijf een bedrijfsmodel hanteert dat gericht is op het maken van winst enkel door het faciliteren van de verspreiding van illegale content, dan kan de rechter aansluiting zoeken bij de subjectieve benadering met als gevolg dat deze actie een auteursrechtelijke openbaarmakingshandeling oplevert. In dat geval weegt het belang van de auteursrechthebbende zwaarder dan de free flow of information.

Aan de andere kant kan de subjectieve benadering worden gehanteerd. Voor deze benadering is doorslaggevend welk publiek de rechthebbende voor ogen had toen hij het werk op internet beschikbaar stelde of een desbetreffende toestemming gaf. Hyperlinks die verwijzen naar illegale content en waarvoor dus geen toestemming is gegeven, leveren in principe volgens deze benadering een inbreuk op het auteursrecht op. Maar ook deze benadering blijkt niet alles zaligmakend te zijn: het moet worden gecorrigeerd in sommige gevallen. De verantwoordelijkheid van de auteursrechthebbende om auteursrechtinbreuken tegen te houden dient mee te worden gewogen. Meegewogen wordt of de auteursrechthebbende beschermingsmaatregelen heeft getroffen. Indien de auteursrechthebbende dit verzuimt, dan kan impliciet ervan uit worden gegaan dat toestemming tot hyperlinken is gegeven.

Kortom, beide partijen streven naar eenzelfde doel: de veroordeling van het onrechtmatig handelen onder de sluier van het auteursrecht. Grote kans is dat het Hof dit ook zal doen. Dit zal betekenen dat de criteria van de oneerlijke mededinging worden ingelezen in de criteria van de secundaire openbaarmaking. Daarmee blijft de harmonisatie van het auteursrecht binnen de Europese Gemeenschap behouden en heeft de rechterlijke macht meer houvast door de uitbreiding van de criteria in moeilijke gevallen.

1 Playboy is een magazine van Sanoma Media Netherlands B.V.
2 HR 3 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:841, r.o. 8.
3 Ibid.
4 HvJ EU 13 februari 2014, zaak C-466/12 (Svensson/Retiever), r.o. 27.
5 Ibid.
6 HvJ EU 21 oktober 2014, zaak C-348/13 (BestWater/Michael Mebes e.a.), r.o. 14.
7 Benadering geschreven door Yasar Celebi, Osiris Fecunda & Alex Garrelfs.
8 Rb Utrecht 26 augustus 2009, BREIN/Mininova.
9 Hof Den Haag 15 november 2010, B9 9218, FTD/Eyeworks.
10 D.J.G. Visser & P. de Leeuwe, Links en recht. De stand van zaken met betrekking tot hyperlinks en auteursrecht, Nijmegen: Ars Aequi 2013, p. 451, onder 2.2.
11 Benadering geschreven door Esther van Duin, Talin Ghazarian & Laura Pavias.
12 Onder heling van computergegevens wordt verstaan: niet-openbare gegevens zonder toestemming van de rechthebbende overnemen.
13 https://www.rijksoverheid.nl/nieuws/2010/07/28/heling-van-computergegevens-wordt-strafbaar.html.
14 'Miljoenennota gelekt op internet', https://beveiligingnieuws.nl/nieuws/opmerkelijk/miljoenennota-gelekt-op-internet (geraadpleegd op: 14 mei 2015).
15 D.J.G. Visser, ‘Het ‘embedden’ van een You Tube-filmpje op een Hyves-pagina’, Mediaforum 2010/1, p. 14.
16 Zie voor de feiten van de zaak de inleiding van dit artikel.
17 Rb. Amsterdam 12 september 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BX7043, r.o. 4.14.
18 Rb. Amsterdam 12 september 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BX7043, r.o. 2.5.
19 Rb. Amsterdam 12 september 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BX7043, r.o. 4.14.
20 Hof Amsterdam 19 november 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4019, r.o. 2.4.4.
21 Artikel 5 lid 2 BC.
22 HR 3 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:841, r.o. 6.2.5..
23 P.B. Hugenholtz, ‘Toegang tot de bron: het auteursrecht en het internet’, Ars Aequi juli-augustus 2008, p. 581.

Prezi-presentatie

IEF 15323

Kabinet: wettelijk verankeren ECL-regeling in Auteurswet in 2016

Kabinetsreactie op onderzoeksrapport 'Extended Collective Licensing: panacee voor massadigitalisering?' 12 oktober 2015, 2015Z18899.
In Nederland worden ook zonder ECL-regeling goede resultaten behaald qua digitale beschikbaarstelling van erfgoed. Introductie van ECL draagt bij aan het optimaliseren van het wettelijk kader voor collectief rechtenbeheer. Zo kunnen erfgoedinstellingen nog beter worden gefaciliteerd bij digitalisering en online ontsluiting van hun erfgoedcollecties. Invoering van ECL past binnen het kabinetsbeleid om uit het oogpunt van cultuur- en informatiebeleid massadigitalisering en ontsluiting van de collecties door erfgoedinstellingen waar mogelijk te ondersteunen op een wijze waarbij recht gedaan wordt aan de belangen van auteursrechthebbenden op het te digitaliseren materiaal. Gelet op het gezamenlijke en herhaald verzoek van zowel erfgoedinstellingen als rechthebbenden en cbo’s bestaat er in Nederland een breed draagvlak voor invoering van een ECL-regeling. De uitwerking van een wettelijke ECL-regeling zal in 2016 ter hand worden genomen.

Vervolgproces
Het kabinet zal de voorbereidingen voor het wettelijk verankeren van een ECL-regeling in de Nederlandse Auteurswet in 2016 ter hand nemen.

IEF 15322

Henk Westbroek wil niet dat PVV &#039;Het Goede Doel&#039; speelt

Bijdrage ingezonden door Benjamin van Werven, Versteeg Wigman Sprey advocaten. Henk Westbroek, zanger van de Nederlandse popgroep Het Goede Doel, wil proberen te verbieden dat 'België (Is er leven op Pluto?)' op PVV-bijeenkomsten wordt gespeeld. Het Goede Doel heeft eerder met een soortgelijk geval te maken gehad. Zo zou er volgens Westbroek 'heel veel geld' geboden zijn door 'een vervelende Vlaamse partij'. Waarschijnlijk bedoelt hij daarmee Vlaams Belang. Waarvoor precies dat geld bedoeld is, is overigens niet helemaal duidelijk, maar Het Goede Doel heeft dat toen niet geaccepteerd. Westbroek wil nu proberen om via Buma (waar hij als muziekauteur bij is aangesloten) een verbod te realiseren. Het zal niet de eerste keer zijn dat een intellectuele eigendomsrecht wordt gebruikt voor (anti)politieke doelen.

Zo heeft het schoenenmerk Louboutin op grond van haar merkrechten op haar schoenzolen het gebruik van een afbeelding van haar schoenen door Vlaams Belang al eens verboden [IEF 13141]. Het gebruik door Vlaams Belang deed onder meer afbreuk aan de reputatie van het merk omdat Louboutin niet geassocieerd wilde worden met Vlaams Belang en haar campagne.

Een ander voorbeeld is het gebruik van een (iets gewijzigde) voorkant van een Suske en Wiske stripalbum door een lid van (weer) Vlaams Belang. Daar verboden de erfgenamen van Willy Vandersteen op grond van het auteursrecht het gebruik van de tekening. Vlaams Belang stelde destijds dat er geen auteursrechtinbreuk was omdat de afbeelding als parodie zou worden gebruikt. De rechter wees dat echter af omdat de erfgenamen er een rechtmatig belang bij hadden om niet te worden geassocieerd met de discriminerende boodschap van Vlaams Belang [IEF 14169].

Ook in de Amerikaanse campagnestrijd is een aantal voorbeelden te noemen, waaronder het gebruik van Neil Young's Keep on Rockin' in The Free World door Donald Trump en Frankie Sullivan's Eye of the Tiger door Newt Gingrich. De bedoeling om een verbod te krijgen is in het geval van Westbroek niet gericht tegen een specifieke politieke partij: 'Wij hebben onze nummers niet gemaakt voor partijen, ook niet voor de VVD of PvdA'. Het is de vraag of Westbroek Buma (waarvan hij ook bestuurslid is) nodig heeft om zich tegen het gebruik door PVV te verzetten. Zo heeft hij als auteur weliswaar zijn muziekauteursrechten aan Buma overgedragen, zijn persoonlijkheidsrechten op de muziek heeft hij gehouden. Die rechten heeft een maker namelijk ook als hij zijn auteursrechten aan een ander heeft overgedragen. Persoonlijkheidsrechten houden onder meer in dat een maker zich kan verzetten tegen het gebruik van zijn werk op zodanige manier dat het wordt aangetast, waardoor nadeel aan de eer of naam van hem wordt toegebracht.

Je zou mogelijk kunnen zeggen dat als je muziek wordt gebruikt een politieke partij, terwijl je het niet wilt laten koppelen aan welke politieke partij dan ook, het werk wordt aangetast en nadeel wordt toegebracht aan de naam van de maker. Zelf vind ik het echter (ook auteursrechtelijk) sterker als je stelt dat dit gebeurt als het gebruik wordt gemaakt door een specifieke politieke partij met verwerpelijke ideeën als de PVV. De aantasting van het werk en de goede naam van de maker zal dan namelijk duidelijker aantoonbaar zijn.