Auteursrecht  

IEF 14243

Kuifje-oeuvre in uitnodiging voor ledenvergadering

Vzr. Rechtbank Den Haag 29 september 2014, IEF 14243 (Moulinsart tegen Hergé Genootschap)
Uitspraak ingezonden door Katelijn van Voorst, Fox Waldmeister. Citaatrecht. Moulinsart beschermt, promoot en beheert het oeuvre Hergé, de geestelijk vader van Kuifje. De rechtbank oordeelde in de bodemprocedure IEF 13558 dat er sinds 2000 een overeenkomst bestond op grond waarvan voor dergelijk gebruik toestemming is gegeven tot 1 juli 2012. De rechten op de stripboeken liggen bij uitgeverij Casterman, die van overige werken bij Vlamynck. Moulinsart heeft niet gemotiveerd dat de door haar gestelde inbreuken door HG in de uitnodiging voor een ALV het oeuvre betreft waarop Vlamynck auteursrechten zou hebben. De vorderingen worden afgewezen.

4.5. In dit kort geding kan er dus, anders dan in de bodemprocedure, niet vanuit worden gegaan dat de auteursrechten op het gehele oeuvre Hergé door Moulinsart kunnen worden uitgeoefend. Moulinsart heeft echter niet gemotiveerd waarom aangenomen moet worden dat de door haar gestelde inbreuken door HG nu juist het deel van het oeuvre betreft waarop Vlamynck auteursrechten zou hebben. Het merendeel van de illustraties en teksten in de publicaties van HG waartegen Moulinsart zich keert, lijken integendeel juist te zijn overgenomen uit de stripboeken terwijl Moulinsart geen onderscheid heeft gemaakt tussen werken waarvan het auteursrecht zou berusten bij Vlamynck en werken waarvoor dat niet geldt. Aldus bestaat teveel onduidelijkheid over het recht van Moulinsart zich tegen de gestelde inbreuken te verzetten. Al hierop stuit het gevorderde inbreukverbod af, evenals de vordering tot opgave van publicaties van HG, voor zover deze laatste vordering al als spoedeisend kan worden aangemerkt.

4.6. HG heeft de voorzieningenrechter verzocht zich (...) niettemin ook uit te spreken over haar beroep op het citaatrecht. Een dergelijk oordeel is echter niet zinvol nu al niet duidelijk is welke afbeeldingen en citaten onderzocht zouden moeten worden.

Lees de uitspraak (IEF 14243 pdf/ ECLI:NL:RBDHA:2014:11809 link)

IEF 14242

Advocaten tuchtrechtelijk verwijtbaar voor plaatsen boek op website

Hof van Discipline 17 februari 2014, IEF 14242; ECLI:NL:TAHVD:2014:60 (W. tegen X advocaten)
Auteursrecht. Tuchtrecht. Geen maatregel. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zonder overleg, bronvermelding of toestemming het "Woordenboek Juridische Terminologie en Politiejargon" op haar website te plaatsen. Er wordt geen maatregel aan de bestuurders van de bv opgelegd.

5.3 Het "Woordenboek Juridische Terminologie en Politiejargon" is zonder overleg, zonder bronvermelding en zonder toestemming van klager, wiens naam als ontwerper van het woordenboek daarin stond vermeld, met het oog op vergroting van de bekendheid van het advocatenkantoor bij potentiële cliënten, geplaatst op de website van het kantoor. Het had op de weg van het bestuur van het kantoor gelegen om voorafgaand aan de plaatsing enig nader onderzoek te doen naar bedoeld document en contact op te nemen met klager over de mogelijkheid van plaatsing daarvan op de website. Door niet zo te handelen hebben de bestuurders van het advocatenkantoor het vertrouwen in de advocatuur geschaad en derhalve tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De klacht is derhalve gegrond.

5.4 Met de raad is het hof van oordeel dat de gegrondheid van de klacht niet behoeft te leiden tot de oplegging van een maatregel aan de bestuurders van de besloten vennootschap nu op het eerste daartoe strekkende verzoek van klager het woordenboek van de website is verwijderd. 
5.5 Het hof komt tot het oordeel dat de beslissing van de raad kan worden bekrachtigd.

IEF 14239

ACM wijst klachten over Buma/Stemra af

ACM 13 augustus 2014, IEF 14239 (Besluit klacht Buma/Stemra)
De Autoriteit Consument & Markt (ACM) heeft een klacht ontvangen over de mogelijkheden om auteursrechten bij Buma/Stemra onder te brengen (ex  artikel 56, lid 1 van de Mededingingswet). ACM heeft een deel van deze klachten meegenomen in het toezeggingsbesluit Buma/Stemra van juni 2014 en deels wijst ze de klachten af omdat zij waarschijnlijk geen significante inbreuk zijn op het mededingingsrecht, of omdat op dit moment de doelmatigheid en doeltreffendheid van ACM-optreden gering zijn. Enkele klachten zijn niet voor ACM omdat ze een inbreuk kunnen zijn op het auteursrecht.
Lees verder

i. De eis van Buma/Stemra dat een muziekauteur, indien hij zich wil aansluiten bij Buma/Stemra, zijn volledige auteursrecht voor al zijn werken moet overdragen

15. Gelet op het voorgaande, ziet ACM geen aanleiding om nader onderzoek te doen.
Buma/Stemra heeft toegezegd het uitzonderen van rechtencategorieën mogelijk te maken en de
mogelijkheden voor verdere flexibilisering te bezien. Gelet op de mededingingsrisico’s die al zijn
weggenomen met het bindend verklaren van de toezeggingen in het besluit van 3 juni 2014, acht
ACM nader onderzoek naar dit onderdeel van de klacht op dit moment niet doelmatig noch
doeltreffend. Als gevolg van de toezeggingen kunnen muziekauteurs gemakkelijker kiezen voor
alternatieve wijzen van exploitatie en kunnen muziekbemiddelingsdiensten die buiten Buma/Stemra
om werken, groeien. Deze ontwikkeling kan de behoefte aan het per werk uitzonderen van de
overdracht van auteursrecht beïnvloeden en ook de bereidheid van Buma/Stemra om bij overdracht
van auteursrechten aan haar bestaande licenties te eerbiedigen. In verhouding tot de in het
toezeggingsbesluit geadresseerde gedraging en andere mogelijke overtredingen waarnaar ACM
onderzoek kan instellen, weegt het belang van dit nadere onderzoek minder zwaar dan het belang
van onderzoek en de inzet van middelen in andere zaken. ACM zal nu dan ook geen (nader)
onderzoek doen naar aanleiding van dit onderdeel van de klacht.

18. In het besluit van 3 juni 2014 heeft ACM de toezeggingen van Buma/Stemra bindend
verklaard en besloten het onderzoek niet langer voort te zetten. Als gevolg hiervan is de grondslag
van dit onderdeel van de klacht komen te vervallen.

v. De door Buma/Stemra met YouTube gesloten overeenkomst, waarbij YouTube betaalt voor
openbaarmakingen door anderen


25. ACM merkt op dat dit onderdeel van de klacht een auteursrechtelijke discussie betreft. Het
Hof van Justitie van de Europese Unie (“HvJ EU”) heeft in haar arrest van 13 februari 2014 in
zaak C-466/72, Svensson, bepaald dat voor het embedden van muziek via een voor een ieder
toegankelijke website, zoals YouTube, geen vergoeding hoeft te worden afgedragen aan de
rechthebbende, omdat geen sprake is van een nieuwe openbaarmaking. Buma/Stemra heeft naar
aanleiding van dit arrest besloten dat websites die voorzien in het linken naar een site die vrij
toegankelijk is, geen licentie meer nodig hebben. Reeds verstrekte licenties aan dergelijke websites
heeft Buma/Stemra met terugwerkende kracht met ingang van 1 januari 2014 stopgezet.
26. Gelet op het bovenstaande ziet ACM geen aanleiding om verder onderzoek te doen.

V. CONCLUSIE
30. Met het door ACM bij besluit van 3 juni 2014 bindend verklaren van toezeggingen van
Buma/Stemra met betrekking tot haar aansluitbeleid, is de grondslag voor de klacht voor wat betreft
onderdeel ii komen te vervallen. Met betrekking tot de onderdelen i en iv van de klacht heeft ACM
aangegeven dat op dit moment de doelmatigheid en doeltreffendheid van ACM-optreden tegen de
gestelde gedragingen gering zijn. Het belang van nader onderzoek naar aanleiding van deze
onderdelen van de klacht weegt derhalve minder zwaar dan het belang van onderzoek en de inzet
van middelen in andere zaken. Voor onderdeel iii verwijst ACM naar de overwegingen bij de
onderdelen i en ii. Voor wat betreft onderdeel v van de klacht ziet ACM, gelet op het feit dat dit een
auteursrechtelijke discussie betreft, waarover het HvJ EU zich heeft uitgesproken, geen aanleiding
verder onderzoek te doen. Ook met betrekking tot onderdeel vi ziet ACM, gelet op het feit dat het hier
een privaatrechtelijke kwestie betreft, geen aanleiding voor nader onderzoek. Bovendien is de
grondslag van dit onderdeel van de klacht door het bindend verklaren van de toezeggingen komen te
vervallen. Op grond van het voorgaande wijst ACM de klacht af.

IEF 14216

Compilatieartikel: NORMA schikt met de Staat over thuiskopievergoedingen

Rijksoverheid: De Staat en Naburige rechtenorganisatie NORMA hebben hun geschil beëindigd over de hoogte van de thuiskopieheffing in de jaren 2007-2012. In 2008 is NORMA samen met de vakbonden FNV KIEM en Ntb en individuele musici en acteurs een bodemprocedure tegen de Nederlandse Staat gestart. Aanleiding hiervoor was het beleid, ingezet door het toenmalige kabinet, om de thuiskopievergoeding per 1 mei 2007 te bevriezen. Als gevolg van de bevriezing was er geen thuiskopievergoeding voor MP3-spelers en harddiskrecorders verschuldigd.

NORMA: De Staat en NORMA zijn het nu eens geworden over de door de Staat te betalen schadevergoeding. De Staat betaalt een bedrag van 10 miljoen euro aan NORMA, dat ten goede zal komen aan de bij NORMA aangesloten musici, artiesten en acteurs die aanspraak op die vergoeding kunnen maken. NORMA zal zo spoedig mogelijk overgaan tot de verdeling van deze gelden. De gerechtelijke procedures tussen NORMA en de Staat die hierover nog liepen, zullen worden ingetrokken.

Ntb secretaris Erwin Angad-Gaur: “We hebben hard moeten vechten voor een nieuw stelsel en voor een eerlijke vergoeding over het verleden. Het is prettig dat het uitzicht op nog jarenlang voortgaande procedures om de schade over het verleden te bepalen nu verdwenen is, in ieder geval voor uitvoerend kunstenaars. Het is jammer dat vertegenwoordigers van met name Stemra en van producenten in het verleden niet met onze rechtzaak hebben willen meedoen, waardoor die rechthebbenden nu achterlopen als het om vergoedingen over het verleden gaat.

Tweakers: Staat betaalt stichting Norma 10 miljoen euro om bevriezing thuiskopieheffing. Volgens de Hoge Raad is Nederland door Europese wetgeving verplicht om auteursrechthebbenden een 'billijke vergoeding' te geven voor thuiskopieën, waaronder downloads van films en muziek uit illegale bron. De Staat had een verhoging en uitbreiding van de heffing niet mogen blokkeren, volgens de Hoge Raad, omdat cd's en dvd's minder belangrijk dan smartphones, tablets, pc's en externe harde schijven zijn geworden. Daarop gingen Norma en de Staat in onderhandeling over de schadevergoeding, die nu dus op 10 miljoen euro is vastgesteld.

Nu.nl: Die thuiskopieheffing gold tot 1 januari 2013 echter niet voor video- en audiospelers en harde schijven, enkel voor lege cd's en dvd's. Norma vond dat onterecht. Volgens de stichting daalde het gebruik van die schijfjes, en gingen consumenten over op het downloaden en digitaal gebruiken van auteursrechtelijk beschermd materiaal. De Hoge Raad stelde de stichting in het gelijk.

Downloadverbod. Sinds de uitspraak van de Hoge Raad in maart heeft het Europese Hof in april geoordeeld dat de thuiskopieheffing niet toereikend is als vergoeding. Daarop werd vrijwel direct een downloadverbod ingesteld in Nederland. De toekomst van de thuiskopieheffing is vooralsnog onduidelijk.

IEF 14212

HR: Rubik's Cube wordt bepaald door technisch-functionele eisen

HR 19 september 2014, IEF 14212 (Rubik tegen Beckx Trading)
Uitspraak ingezonden door Tobias Cohen Jehoram en Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek en Willem Hoorneman, CMS Derks Star Busmann. Zie eerder IEF 11805 en IEF 10321 en voor de Conclusie A-G: IEF 13749. Auteursrecht. Rubik is de ontwerper van `Rubik's Cube'. Beckx is een onderneming die zich bezighoudt met de handel in cadeauartikelen. Rubik heeft in kort geding, op de grond dat Beckx c.s. inbreuk maken op het auteursrecht op de door hem ontworpen kubus, diverse inbreukvorderingen tegen hen ingesteld. De vorderingen zijn afgewezen op de grond dat de kubus van Rubik geen auteursrechtelijke bescherming toekomt. Het hof heeft het vonnis vernietigd en, kort gezegd, Beckx c.s. verboden inbreuk te maken op het auteursrecht van Rubik. Hiertegen heeft Rubik beroep in cassatie ingesteld en hebben Beckx c.s. incidenteel cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad verwerpt zowel het principale beroep (geen onjuiste maatstaf, technische functie bepaald) als het incidentele beroep (feitelijke aard, vereiste oorspronkelijkheid vastgesteld).

4. Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.1 Onderdeel A van het middel klaagt dat het hof bij zijn hiervoor in 3.3 onder (c) weergegeven oordeel een onjuiste maatstaf heeft aangelegd. Volgens het onderdeel heeft het hof miskend dat het had te beoordelen of de objectieve technische vereisten die bestonden voor de gestalte en hoedanigheden van het werk, zodanig waren dat die ook geen ruimte lieten voor persoonlijke creatieve keuzes. Het onderdeel doet daartoe met name een beroep op HvJEU 22 december 2010, zaak C-393/09, ECLI:EU:C:2010:816, NJ 2011/289 (BSA).

4.2 Het onderdeel faalt. Het hof heeft onderzocht of de elementen van de kubus ten aanzien waarvan Rubik primair auteursrechtelijke bescherming inroept (welke elementen het hof heeft opgesomd in rov. 4.8 van zijn arrest), louter door hun technische functie worden bepaald (de maatstaf die het hof in rov. 4.7 van zijn arrest heeft vooropgesteld). Die vraag heeft het hof op grond van de functie die de kubus heeft - een driedimensionaal logicaspel - bevestigend beantwoord. De aldus door het hof toegepaste maatstaf is juist. Elementen van het werk die louter een technisch effect dienen of te zeer het resultaat zijn van een door technische uitgangspunten beperkte keuze, zijn van auteursrechtelijke bescherming uitgesloten (vgl. HR 22 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1529, NJ 2013/501, rov. 3.4 onder (c), en de aldaar aangehaalde, door het onderdeel ingeroepen BSA-uitspraak van het HvJEU) Dat het hof de door hem in rov. 4.8 opgesomde elementen van de kubus op de hiervoor in 3.3 onder (c) weergegeven gronden als zodanige elementen heeft aangemerkt, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is een oordeel dat voor het overige in cassatie niet op juistheid kan worden onderzocht. Dat oordeel is niet onvoldoende gemotiveerd of onbegrijpelijk. Anders dan het onderdeel wil, behoefde het hof zich niet van zijn oordeel te laten weerhouden door de mede door hem genoemde omstandigheid dat "ook andere vormen mogelijk zijn, evenals andere verdelingen (5x5x5, 6x6x6 en 7x7x7)". De enkele omstandigheid dat hetzelfde idee op uiteenlopende wijzen kan worden vormgegeven, brengt niet mee dat de gekozen vormgeving een eigen oorspronkelijk karakter heeft.

4.3 De onderdelen B en C berusten beide op het uitgangspunt dat het hof niet heeft geoordeeld dat de kubusvorm wordt bepaald door technisch-functionele eisen. Zoals hiervoor overwogen, is deze lezing van het arrest van het hof niet juist. Weliswaar overweegt het hof "dat ook andere vormen mogelijk zijn (gebleken)", maar het stelt vervolgens vast dat de kubusvorm voor het onderhavige spel voor de hand ligt, waarmee het onmiskenbaar het oog heeft op de technische functie van die vorm in verband met dat spel. Deze onderdelen kunnen derhalve evenmin tot cassatie leiden.

5. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
5.1.2 Het onderdeel faalt. De uitleg van standpunten van partijen is van feitelijke aard en kan ín cassatie dan ook niet op juistheid worden onderzocht. Klaarblijkelijk heeft het hof ín het door hem in rov. 4.11 aangehaalde beroep van Rubik op bescherming van "de onderling verschillende egale kleurvlakken op de zes te onderscheiden zijden van de kubus alsmede de bij draaiing optredende mengeling van de zes kleuren in schier oneindige variaties van het uiterlijk", mede een beroep gelezen op bescherming van (enkel) de door hem voor de zes vlakken van de kubus gekozen kleuren, te weten rood, oranje, geel, groen, blauw en wit, op iedere zijde egaal verdeeld over negen deelvlakken. Onbegrijpelijk is dat niet. Dit wordt niet anders door het feit dat het hof in rov. 4.12 de bescherming afwijst voor zover die door Rubik - afgezien van de door hem gebruikte kleuren - is ingeroepen voor (het oneindige aantal) afzonderlijke kleurencombinaties die (kunnen) ontstaan bij gebruik van de kubus.

5.2.2 Ook dit onderdeel is ongegrond. Het hof heeft als maatstaf gehanteerd of sprake is van de vereiste oorspronkelijkheid, waarvoor het als eis heeft gesteld dat sprake is van een eigen intellectuele schepping van de auteur (rov. 4.7) Vervolgens heeft het overwogen dat voor zover Rubik zich beroept op de combinatie van de zes gekleurde vlakken in de kleuren rood, oranje, geel, groen, blauw en wit, aan het oorspronkelijkheidscriterium is voldaan en dat deze zes kenmerkende, opvallende kleuren en het beeld dat ontstaat doordat deze op ieder kleurvlak in negen (3x3) deelvlakken is verdeeld, aan diens kubus zijn oorspronkelijke karakter verlenen. Aldus heeft het hof de juiste maatstaf toegepast (vgl. genoemd arrest HR 22 februari 2013, rov. 3.4 onder (a)). Zijn oordeel dat de zes kenmerkende, opvallende kleuren en het beeld dat ontstaat doordat deze op ieder kleurvlak in negen (3x3) deelvlakken is verdeeld, voldoende een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt, is in hoge mate van feitelijke aard en derhalve slechts in (zeer) beperkte mate vatbaar voor toetsing in cassatie (vgl. genoemd arrest HR 22 februari 2013, rov. 3.4 onder (f)). Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Hierop stuiten de klachten van het onderdeel alle af.

5.3.2 Ook dit onderdeel kan niet tot cassatie leiden. Klaarblijkelijk heeft het hof zich bij zijn oordeel gebaseerd op de kleurstelling van de kubus van Rubik zoals deze vanaf de aanvang van de exploitatie daarvan het meest is gehanteerd en in welke kleurstelling de kubus algemene bekendheid heeft gekregen, te weten de specifieke kleuren rood, oranje, geel, groen, blauw en wit (welke kleuren het hof in rov. 4.13 heeft aangemerkt als opvallend en kenmerkend). Dat is niet onbegrijpelijk nu Rubik bij de subsidiaire grondslag van zijn vordering uitdrukkelijk heeft gesteld het oog te hebben op deze, aldus door hem omschreven kleuren, waarop volgens hem ook het arrest van het hof Amsterdam van 16 juli 1981 betrekking heeft, waarop hij zich in dit verband heeft beroepen (memorie van grieven nrs. 140-142). In verband hiermee is het dictum van het arrest van het hof, ondanks de verschrijving die dit bevat door de onjuiste verwijzing naar de memorie van grieven, voldoende duidelijk en is voorts ook duidelijk waarop het oordeel van het hof berust dat de Magic Cube en Keychain Magic Cube dezelfde totaalindruk wekken als Rubik's Cube.

7. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Rubik in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Beckx c.s. begroot op € 799,34 aan verschotten en € 2.200,--

voor salaris;
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Beckx c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Rubik begroot op € 68,07 aan verschotten en € 17.996,38 voor salaris.

Lees de uitspraak:
IEF 14212 (pdf)
IEF 14212 (html)

Op andere blogs:
Abcor Rubik kubus vogelvrij? - auteursrecht als vangnet?
Kluwer Copyright Blog

IEF 14207

Ruim baan voor parodie

Bas Kist, 'Ruim baan voor parodie', NRC 17 september 2014
Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever. Toen Vlaams Belang-politicus Johan Deckmyn in 2011 de burgemeester van Gent op een kalender afbeeldde als de Wilde Weldoener uit Suske & Wiske, spanden de erven van auteur Willy Vandersteen een rechtszaak aan. Je kunt dat album niet zomaar gebruiken in een parodie die niets met Suske & Wiske te maken heeft, meenden de erven.

Europese Hof over parodie

Begin september sprak het Europese Hof zich uit over de kwestie en liet het weten welke regels er voor parodie gelden. Er blijkt in Europa meer ruimte voor parodie te zijn dan de erven menen. Volgens het Hof is een parodie toegestaan als het humoristisch is en de parodie duidelijke verschillen vertoont met het originele werk. Daarnaast vindt het Hof, anders dan werd gedacht, dat je in een parodie elk werk mag gebruiken, ook als het er niets mee te maken heeft. Dus als Mark Rutte bij Obama op bezoek gaat en je maakt een grappige prent van Mark als Kuifje in Amerika, dan doen de erven Hergé daar niets tegen.

Discriminatie

Of Deckmyn de zaak nu in België gaat winnen is de vraag. Want, zo voegt het Hof toe, een parodie mag niet de indruk wekken dat het oorspronkelijke werk (Suske & Wiske van Vandersteen) een discriminerende boodschap bevat. Daarmee zou immers Vandersteen van discriminatie kunnen worden beticht. Op dit punt zou het hier wel eens mis kunnen gaan. Immers, Deckmyn heeft de westerse geldgraaiers van De Wilde Weldoener veranderd in mensen met hoofddoekjes en burka’s.

Dit artikel werd eerder gepubliceerd in NRC Handelsblad Parodie Suske & Wiske NRC 17-09-2014

Zie ook:

Eleonora Rosati. 'Just a Matter of Laugh? Why the CJEU Decision in Deckmyn is Broader than Parody', Common Market Law Review, 2015.

IEF 14206

Van groot gewicht dat een soortgelijk format reeds in ontwikkeling was en dat intern afgesproken is het idee verder uit te werken

Hof Amsterdam 16 september 2014, IEF 14205; ECLI:NL:GHAMS:2014:4540 (Red Arrow tegen SBS/Talpa)
Uitspraak ingezonden door Jacqueline Schaap en Sebastiaan Brommersma, Klos Morel Vos & Schaap en Otto Volgenant, Boekx Advocaten. Zie eerder IEF 13194. Programmaformat. Auteursrecht. Onrechtmatige daad. TV-producent/distributeur Red Arrow heeft met SBS en RTL onderhandeld over verkoop van het TV-format "Married at First Sight". Kort nadat het format aan RTL is verkocht brengt SBS een persbericht naar buiten waarin zij aankondigt een programma met soortgelijke elementen te zullen gaan uitzenden. Zij heeft dat programma gekocht van Talpa. Red Arrow eist een verbod voor SBS en Talpa om het programma te produceren/distribueren/uit te zenden. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af, waarop Red Arrow in hoger beroep is gekomen. Naar het oordeel van het hof heeft de voorzieningenrechter de aldus onderbouwde vorderingen van Red Arrow terecht afgewezen (zie overweging 3.2. (i) t/m (viii), hieronder samengevat).

3. Beoordeling

3.1.1. Red Arrow heeft in eerste aanleg gevorderd, kort en zakelijk weergegeven, dat SBS wordt veroordeeld tot het publiceren van een rectificatie op het persbericht van 7 oktober 2013 (geciteerd in 2.5) en het verwijderen van dat bericht van haar website, dat Talpa wordt veroordeeld tot het plaatsen van een -andere- rectificatie en dat aan SBS en Talpa een verbod wordt opgelegd tot het (laten) produceren en uitzenden van Ja ik wil! een wildvreemde, alsmede De geheimen van een goed huwelijk, een en ander met nevenvorderingen en op straffe van een dwangsom.

3.1.2. De kern van de stellingen van Red Arrow is, zo begrijpt het hof, dat zij SBS in de onderhandelingen bekend heeft gemaakt met het format en met haar bedoeling om dat format op de Nederlandse markt te brengen door het format hetzij aan SBS hetzij aan RTL te verkopen, en dat SBS, onmiddellijk nadat zij het bericht had gekregen dat zij de onderhandelingen had verloren en dat de rechten door RTL waren aangekocht, het onder 2.5 genoemde persbericht met daarin de aankondiging van een bijna identiek Tv-programma heeft uitgebracht, dit terwijl SBS op dat moment nog niet over een uitgewerkt format voor dat Tv-programma beschikte. Red Arrow lijdt daardoor aanzienlijke schade; niet alleen is door die publicatie de overeenkomst tussen Red Arrow en RTL op losse schroeven komen te staan en uiteindelijk niet doorgegaan, zodat Red Arrow inkomsten in de orde van een miljoen Euro misloopt, maar er dreigt een miljoenenschade aan de internationale marktpositie van Red Arrow als Talpa het programma aanbiedt met de boodschap dat SBS hiermee RTL heeft afgetroefd.

3.2. Naar het oordeel van het hof heeft de voorzieningenrechter de aldus onderbouwde vorderingen van Red Arrow terecht afgewezen. Het hof overweegt daartoe als volgt.

Zie 3.2. (i) t/m (viii)), samengevat:

(i) Red Arrow heeft haar oorspronkelijke stelling dat SBS misbruik gemaakt zou hebben van tijdens de onderhandelingen verkregen, vertrouwelijke informatie, als zij die al heeft willen handhaven, niet behoorlijk onderbouwd.
(ii) Het hof acht een heel wezenlijk verschil dat er in Marriage at first Sight geen controlegroep is van mensen die hun eigen partner hebben gekozen, terwijl die er in het in het persbericht aangekondigde programma wel is.
(iii) In confesso is dat er de afgelopen jaren in diverse landen programma's met dit thema, op diverse manieren uitgewerkt, zijn uitgezonden.
(iv) Voldoende aannemelijk dat Talpa reeds in mei 2013 een begin had gemaakt met de ontwikkeling van een format voor een reality-programma met dit thema zoals voorkomend op de lijst, getiteld Blind Marriage, en dat toen besloten is dat format verder uit te werken.
(v) Voldoende aannemelijk is dat het persbericht in ieder geval in belangrijke mate gebaseerd is op het bij Talpa in ontwikkeling zijnde - en vervolgens door SBS in het weekend voor het doen uitgaan van het persbericht aangekochte - format en dus niet op ontoelaatbare wijze is ontleend aan het format van Red Arrow.
(vi) Het hof is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat SBS onrechtmatig heeft gehandeld. Zoals al werd overwogen is van groot gewicht dat een soortgelijk format reeds bij Talpa in ontwikkeling was en dat intern afgesproken is het idee verder uit te werken.
(vii) Het hof komt tot de conclusie dat in dit kort geding niet voldoende is gebleken dat de planvorming bij Talpa omtrent het litigieuze format bij aanvang van de onderhandelingen tussen Red Arrow en SBS in een zodanig vergevorderd stadium van ontwikkeling was dat daarvan naar verkeersmaatstaven mededeling gedaan had moeten worden.
(viii) Het hof is van oordeel dat uit het voorgaande blijkt dat indirect (via/met SBS) onrechtmatig handelen van Talpa niet aannemelijk is geworden, terwijl Red AITOW onvoldoende heeft gesteld omtrent een directe onrechtmatige daad van Talpa, mede in aanmerking genomen dat Talpa niet met Red Arrow heeft onderhandeld en evenmin het persbericht heeft uitgebracht.

3.4. De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Red Arrow zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4. Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;

veroordeelt Red Arrow in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van SBS en Talpa begroot op € 683,- aan verschotten en € 2.682,- voor salaris en op € 131,- voor salaris, te vermeerderen met € 68,- voor salaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt,

verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Lees de uitspraak (pdf/html)

Op andere blogs:
DeGierStam&Advocaten

IEF 14204

A-G: Principieel probleem, voor het overige geen kwesties die van belang zijn voor de rechtsontwikkeling of rechtseenheid

Conclusie A-G HR 5 september 2014, IEF 14204 (Super De Boer - Sjopspel winstafdracht)
Conclusie ingezonden door Tobias Cohen Jehoram en Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek. Zie eerder IEF 3052 en IEF 13397.
A-G J. Spier: '1.1) Deze zaak heeft een (te) lange voorgeschiedenis. Zij belandt thans voor de derde maal bij Uw Raad (het eerste arrest van Uw Raad is meer dan 14 jaar en zes maanden geleden gewezen). Over en weer vuren partijen thans (een reeks) pijlen af op 's Hofs arresten. 1.2) Kern van de zaak in het prinicpale beroep is de berekening van de genoten winst als gevolg van de auteursrechtinbreuk door De Boer. Na het inwinnen van verschillende deskundigenberichten heeft het Hof, bij gebreke van voldoende houvast biedende gegevens, aan de hand van het laatste deskundigerapport een schatting gemaakt. X is daarmee ontevreden. Hij vindt dat hij te weinig krijgt. Over een weer klagen partijen over 's Hofs oordeel over de door De Boer te betalen rente. 1.3) Ook speelt nog een aantal andere kwesties. Partijen kunnen er kennelijk geen genoeg van krijgen. Over de vraag of het werkelijk de moeite loont (loonde) om zo lang te blijven procederen, kan men wellicht twijfels koesteren, maar dat is uiteindelijk aan partijen (of één hunner).' De conclusie strekt zowel in het principale als in het incidentele cassatieberoep tot verwerping.

4. Bespreking van het principale middel

4.1 Het cassatiemiddel bevat vijf onderdelen. Blijkens de inleiding richt het zich in de eerste plaats tegen de maatstaven die het Hof op een aantal punten heeft aangelegd voor het bepalen van de omvang van de winst van De Boer. Naar X meent, heeft het Hof met name geen, althans te weinig, in aanmerking genomen dat de omstandigheid dat De Boer relevante financiele gegevens met betrekking tot deze winst niet heeft bewaard, voor haar rekening dient te komen. De Boer behoort immers geen voordeel te (kunnen) genieten uit het feit dat zij - ten onrechte - de relevante financiele gegevens niet heeft bewaard. Dit brengt mee dat onduidelijkheden en onzekerheden bij het vaststellen van de omvang van de winst in beginsel voor rekening van De Boer (althans in elk geval niet ten laste van X) dienen te komen. In de tweede plaats richten de klachten zich tegen 's Hofs oordeel omtrent de ingangsdatum van de gevorderde compensatoire interessen en tot slot tegen de compensatie van proceskosten waartoe het Hof in zijn eindarrest heeft beslist.

4.3 De klachten komen er, tot de kern teruggebracht, op neer dat de ratio van de winstafdracht in de Auteurswet ertoe noopt om uit te gaan van de juistheid van de stellingen van eiser omtrent de beweerdelijke genoten winst in een situatie waarin de verweerder relevante gegevens aan de hand waarvan de winst zou kunnen worden begroot in het ongerede heeft doen geraken.

4.4 Ik kan daarover kort zijn: die stelling vindt geen steun in het recht en dat is maar goed ook. Voor zover nodig wordt dat hierna onder 4.12 nader uitgewerkt.

5. Behandeling van het incidentele cassatieberoep

5.1 Onderdeel 1 komt op tegen rov. 2.10 van het eindarrest. Het komt er, tot de kern teruggebracht, op neer dat het Hof wordt verweten de compensatoire rente te hebben begroot op basis van de wettelijke rente.

5.2 Deze klacht berust op een miskenning van 's Hofs oordeel op de hiervoor onder 4.31 en 4.32 genoemde gronden. Zij loopt daarop stuk.

5.3 Onderdeel II keert zich tegen het dictum van het eindarrest (...)

5.4 Deze klacht voldoet niet aan de eisen van art. 410 lid 1 Rv. nu niet wordt aangegeven waar in feitelijke aanleg zou zijn betoogd dat De Boer de 'op dat moment verschuldigde rente' over genoemde € 28.508,92 al had betaald. Aldus ontbreekt de basis voor beoordeling van de klacht.

 

6. Afdoening

Op de hiervoor genoemde gronden kan het beroep m.i. worden verworpen. Het eerste principale onderdeel vertolkt, in zekere zin, een enigzins principieel probleem. Voor de door mrs. Teuben en Jansen bepleite oplossing is m.i. evenwel niets of hooguit héél weinig te zeggen. Voor het overige worden geen kwesties aan de orde gesteld die van belang zijn voor de rechtsontwikkeling of rechtseenheid. Wanneer Uw Raad tot verwerping zou komen, ware afdoening op de voet van art. 81 RO te overwegen.

Conclusie

Deze conclusie strekt zowel in het principale als in het incidentele cassatieberoep tot verwerping.

IEF 14203

Grote mate van overeenstemming in combinatie met gebruik voor nagenoeg dezelfde producten

Hof Arnhem-Leeuwarden 16 september 2014, IEF 14203 (Zoontjes Beton B.V. tegen Livingroof v.o.f)
Uitspraak ingezonden door G.J. van de Kamp, Advocatenkantoor Park Legal en E.W. Verhelst, Verhelst Advocaten. Zie eerder IEF 11710.
Merkenrecht. Auteursrecht. Kostenveroordeling. Zoontjes is houdster van het woordmerk DNS voor niet metalen bouwmaterialen in het bijzonder dakbedekkingsmaterialen. Livingroof legt zich toe op o.a. het betegelen van daken. Zij is in het verleden door Zoontjes als onderaannemer ingehuurd. Livingroof is houdster van een beeldmerk "ONS". Bij vonnis van 29 augustus 2012 is geoordeeld dat er geen sprake is van merkinbreuk of onrechtmatige mededinging, maar dat Livingroof met het gebruik van de foto op haar website wel het auteursrecht van Zoontjes heeft geschonden, waarna een verklaring voor recht is toegewezen. Hierop is hoger beroep ingesteld. Het hof oordeelt dat er sprake is van relevant verwarringsgevaar en verklaart dat Livingroof inbreuk heeft gemaakt op het merkrecht van Zoontjes, verklaart voor recht dat (door het gebruik van de foto) inbreuk is gemaakt op het auteursrecht en veroordeelt Livingroof hoofdelijk tot het vergoeden van de geleden schade.

Merkinbreuk

4.8 Het oordeel dat sprake is van een grote mate van overeenstemming, in combinatie met het gegeven dat het teken ONS werd gebruikt voor nagenoeg dezelfde producten als waarvoor Zoontjes het merk DNS voert, brengt het hof tot de conclusie dat sprake is geweest van een relevant verwarringsgevaar. Tegen voornoemde elementen weegt onvoldoende op dat het onderscheidend vermogen van het beeldmerk DNS - zijn functie als herkomstaanduiding - gering is en dat op de relevante markt professionele afnemers actief zijn door wie - zoals ook blijkt uit het overlegde marktonderzoek - niet zozeer op merken wordt gelet als wel op producenten/leveranciers (die dan ook de grootste bekendheid hebben) en dat DNS nauwelijks als merk wordt gepercipieerd. Het verwarringsgevaar wordt evenmin weggenomen doordat in de door Zoontjes overlegde brieven (productie 2 en 3 bij inleidende dagvaarding) die het gewraakte gebruik van het teken ONS constitueren, uitdrukkelijk is vermeld dat het een product van Livingroof betreft (alsook, zoals onder 4.7 is vermeld, waarvoor deze lettercombinatie als afkorting staat). Ook de omstandigheden, ten slotte, dat marktpartijen Livingroof, als gevolg van de eerdere samenwerking tussen partijen, zullen kennen als uitvoerder en niet als leverancier, terwijl in de gewraakte uitingen ook wordt benadrukt dat Livingroof (zelf) met een nieuw product komt, biedt onvoldoende tegenwicht.

4.9 Gelet op dit alles slagen de grieven 1 tot en met 5 in het principaal hoger beroep.

4.16 Grief 8 in het principaal hoger beroep en (de onvoorwaardelijk ingestelde) grief 1 in het incidenteel beroep zien op de kostencompensatie in eerste aanleg in conventie. Nu ook het centrale geschilpunt van de merkinbreuk in het voordeel van Zoontjes wordt beslist, dient Livingroof als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de eerste aanleg te worden veroordeeld, zodat de eerstgenoemde, principale, grief slaagt en de laatstgenoemde grief moet worden verworpen. Overeenkomstig de door beide partijen ter comparitie in eerste aanleg gedane suggestie, ziet het hof aanleiding aan te sluiten bij het indicatietarief voor een eenvoudige bodemzaak, zodat de door Livingroof te vergoeden kosten voor salaris in conventie zullen worden vastgesteld op € 8.000,-.

5.    Slotsom
De grieven in zowel het principaal slagen deels. De grieven in het incidenteel hoger beroep falen. Het hof zal, omwille van de leesbaarheid, het bestreden vonnis in conventie in zijn geheel vernietigen en een nieuw dictum formuleren.
IEF 14153

Auteursrechtdebat: Thuiskopieregeling onverminderd noodzakelijk

Door Erwin Angad-Gaur; muzikant, componist/tekstschrijver en secretaris/directeur van de Ntb (vakbond voor musici en acteurs) en de VCTN (beroepsvereniging voor muziekauteurs). Thema: Downloadverbod & thuiskopie

De Thuiskopieregeling, een wettelijke uitzondering op het exclusieve recht van auteurs, artiesten en producenten om toestemming te verlenen (of te onthouden) voor vermenigvuldiging van hun werk(en), blijft in Nederland periodiek onderwerp van discussie. Dat is vreemd te noemen, zeker voor wie een blik werpt op de ons omringende landen en vooral voor wie nadenkt over het alternatief.

Begin van dit jaar nam het Europese parlement in grote meerderheid het zgn. Castex-rapport aan, waarin geconcludeerd werd dat thuiskopieregelingen in Europa ook voor de toekomst de best werkende en meest wenselijke optie zijn en blijven. Ook pleitte het rapport nogmaals voor Europese harmonisatie van de verschillende tarieven en systemen in de verschillende lidstaten. Een verstandige keuze.
Vorig jaar bevestigde de Hoge Raad in de procedure die rechtenorganisatie NORMA en muzikantenbonden Ntb en FNV KIEM hadden aangespannen dat de Staat een resultaatverplichting heeft bij een uitzondering voor thuiskopiëren. Kortgezegd: een Europese lidstaat mag zijn burgers toestaan voor eigen gebruik kopieën van rechtendragend materiaal te maken, zolang daar een redelijke vergoeding tegenover staat. Die redelijke vergoeding kan bij consumenten geïncasseerd worden via een heffing op apparaten en dragers, maar bij gebrek aan een daadwerkelijk redelijke vergoeding is de Staat aansprakelijk(1)
Het alternatief is uiteraard afschaffing van de ‘thuiskopie exceptie’ en een verbod op het maken van kopieën voor eigen gebruik: een maatregel die onwerkbaar en onwenselijk zou zijn. Een situatie waarin platenmaatschappijen en filmproducenten bij de mensen thuis moeten gaan controleren of men een kopie heeft gemaakt van een tv-programma, een radio-uitzending of een geleend Cd’tje.

Een algeheel kopieerverbod: even onwerkbaar misschien als het downloadverbod dat vlak voor de vakantie ook voor Nederland bleek te gelden. Het Europese Hof oordeelde dat Europese lidstaten niet gerechtigd zijn de uitzondering voor kopiëren op te rekken tot het maken van kopieën uit ‘evident illegale bron’ op het internet.
Te hopen valt dat ‘Amerikaanse taferelen’ waarbij de jacht op individuele consumenten geopend wordt (zoals inmiddels ook in Duitsland en België) ons bespaard zullen blijven.
Stichting BREIN, de Nederlandse auteursrechtwaakhond van rechthebbenden, heeft aangekondigd zijn beleid zich niet te richten op individuele consumenten ongewijzigd te laten, maar niet uit te sluiten is dat individuele rechthebbenden, producenten of uitgevers dat –zoals in landen om ons heen- wel zullen doen.

De uitspraak van het Europese Hof zou daarom aanleiding moeten zijn de Europese Auteursrecht Richtlijn goed tegen het licht te houden. Het thuiskopiemodel lijkt eerder een recept voor de toekomst dan een schim uit het verleden: zoals het onwenselijk zou zijn ook het thuiskopiëren uit offline bronnen te verbieden en zoals handhaving van een dergelijk verbod in een democratisch land onwenselijk en onwerkbaar zou zijn, is ook individuele handhaving van het verbod op het kopiëren van illegale online bronnen onbegonnen werk, maar meer nog: onwenselijk.
Een modern auteursrecht dient een goed evenwicht te zijn tussen de rechten van auteursrechthebbenden op een redelijke vergoeding voor het gebruik van hun werk en de rechten van consumenten op privacy en toegang tot informatie. Dat is mogelijk, maar vereist politieke moed en bestuurlijk handelen.
Vergoedingssystemen zoals de thuiskopieregeling kunnen model staan voor een werkbaar en modern auteursrecht voor de 21e eeuw.
Het is te hopen dat de nieuwe Europese Commissie hier werk van zal maken, zoals te hopen is dat ook de Nederlandse regering daarop in Europa zal aandringen.

1) Deze maand werd bekend dat de Staat uitvoerend kunstenaars (via Stichting NORMA) 10 miljoen euro zal betalen voor de schade uit het verleden. De schade voor auteurs en producenten moet nog worden vastgesteld. De eerdere uitspraak van het Hof Den Haag was daarnaast aanleiding voor een nieuw en modern thuiskopiestelsel met tarieven, door de SONT gebaseerd op tarieven in de ons omringende landen.

(pdf-versie)