Auteursrecht  

IEF 7915

De dubbelsymetrische vlakverdeling

Bureaustoel 2031Rechtbank Amsterdam, 6 augustus 2008, HA ZA 07-1262, Steffex B.V.  tegen W.

Rechtbank Amsterdam, 13 mei 2009, HA ZA 07-1262, Steffex B.V, tegen W. (met dank aan Leonie Kroon, DLA Piper)

Modellenrecht. Auteursrecht. Modeldepot bureaustoel is nietig wegens nieuwheidsschadelijke handelingen deposant. Gedaagde W., houder van het model, stelt dat eiser met een door eiser op de markt gebrachte overeenstemmende stoel inbreuk maakt op zijn modelrechten. Eiser Steffex stelt echter succesvol dat gedaagde de als model gedeponeerde stoel al 13 maanden vóór het depot aan eiser heeft geleverd. W. wordt wel toegelaten tot het bewijs dat hij de maker van en de auteursrechthebbende op degedeponeerde bureaustoel.

2.7. De conclusies die Steffex verbindt aan hetgeen valt af te leiden uit haar uitdraai uit haar digitaal productsysteem zijn door W.  c.s. slechts afgedaan met zijn stelling dat aan die productie geen bewijskracht toekomt omdat dit een intern document zou betreffen. De rechtbank is echter van oordeel dat W. c.s. ter betwisting van deze stellingen in ieder geval een verklaring had behoren aan te dragen waarom een interne productcode van Steffex op de afbeelding bij het modeldepot voorkomt. Nu dit achterwege is gebleven, staat als onvoldoende gemotiveerd betwist vast dat W. c.s. de 2031 [afbeelding] al aan Steffex heeft geleverd in februari 2004, derhalve 13 maanden vóór het modeldepot ervan.

2.8. Nu op grond van het vorenoverwogene aangenomen wordt dat zowel de -aan de 2031 nagenoeg identieke - 203 als de 2031 zelf meer dan 12 maanden voorafgaand aan het modeldepot van de 2031 door W. c.s. al door Steffex werd besteld bij W. c.s., wordt eveneens voorbij gegaan aan de stellingen van W. c.s. dat geen sprake zou zijn van een relevante bekendmaking. Nog los van het feit dat het aanbieden van een stoel aan een belangrijke afnemer op de Nederlandse markt slecht vergeleken kan worden met verkoop van modellen op een dorpsmarkt in China, zoals door W. c.s. wel werd gesteld, kan op basis van deze feiten niet geoordeeld worden dat het model niet bekend is geworden aan de ingewijden in de betrokken sector.

 2.9. Ook aan de stelling van W. c.s. dat een eventuele aanbieding geschied zou zijn onder stilzwijgende voorwaarde van geheimhouding wordt voorbij gegaan. Nog los van de omstandigheid dat ook deze stelling gelet op de overige stellingen van W. c.s. nadere motivering behoefde, blijkt uit de als vaststaand aangenomen feiten dat de 203 en 2031 ook daadwerkelijk besteld zijn. De rechtbank kan zich bezwaarlijk een situatie voorstellen waarbij bureaustoelen voor verkoop geleverd zouden worden onder voorwaarde van geheimhouding.

2.10. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank met Steffex van oordeel dat het modeldepot van W. c.s. van de 2031 aan nieuwheid heeft ontbroken en derhalve nietig is. De hierop ziende vordering van Steffex ligt daarmee voor toewijzing gereed.

2.11. W. c.s. stelt echter terecht dat de sommatie aan Intergamma daarmee niet op zichzelf onrechtmatig was, nu hij zich daarnaast op zijn auteursrecht heeft beroepen. Op grond van de overwegingen 4.9 tot en met 4.11 van het tussenvonnis, zal W. c.s. worden toegelaten tot het bewijs dat hij de maker is van bureaustoel 2031.

Lees de vonnissen hier en hier.

IEF 7914

de nieuwsexceptie

Kamerstukken II 2008/09, 31876, nr. 7. Wijziging van de Mediawet 2008 en de Tabakswet ter implementatie van de richtlijn Audiovisuele mediadiensten; Nota n.a.v. het verslag 

"De flitsenregeling brengt voor omroepaanbieders (de exclusief rechthebbenden) de verplichting met zich om beelden van evenementen af te staan. Met andere woorden: iedere andere aanbieder van omroepdiensten heeft het recht om korte fragmenten op te vragen en heeft daarin ook een eigen keuze. De nieuwsexceptie van het auteursrecht geeft een ieder wel de mogelijkheid om zonder toestemming van de auteursrechthebbende nieuwsfragmenten uit te zenden, maar die mogelijkheid is afhankelijk van de feitelijke toegang tot het materiaal."

Lees de nota hier

IEF 7904

Afhankelijk van de feitelijke toegang

Kamerstuk 31876, nr. 7, 2e Kamer, 2008-2009. Wijziging van de Mediawet 2008 en de Tabakswet ter implementatie van de richtlijn Audiovisuele mediadiensten; Nota n.a.v. het verslag. O.a. reclamerecht en auteursrecht:

“Bij productplaatsing moet sprake zijn van vergoeding voor het plaatsen van een product in een programma. Dit kan een financiële vergoeding zijn voor elke keer dat het product bijvoorbeeld 5 seconden in beeld komt. Er kan ook worden afgesproken dat er geen financiële vergoeding staat tegenover het opnemen en tonen van een product of dienst in een programma, maar dat het product zelf een zodanige grote waarde heeft dat daarmee in feite de vergoeding voor het programma is geleverd. De regering heeft ervoor gekozen om productplaatsing te verbieden bij de publieke omroep. Het is echter niet de bedoeling van de regering dat de bestaande mogelijkheden voor de publieke omroep worden doorkruist.”

“De flitsenregeling brengt voor omroepaanbieders (de exclusief rechthebbenden) de verplichting met zich om beelden van evenementen af te staan. Met andere woorden: iedere andere aanbieder van omroepdiensten heeft het recht om korte fragmenten op te vragen en heeft daarin ook een eigen keuze. De nieuwsexceptie van het auteursrecht geeft een ieder wel de mogelijkheid om zonder toestemming van de auteursrechthebbende nieuwsfragmenten uit te zenden, maar die mogelijkheid is afhankelijk van de feitelijke toegang tot het materiaal. Die feitelijke toegang is bij sportevenementen vaak alleen mogelijk voor de omroep die opnamen (in het stadion) mag maken.

Een andere omroeporganisatie kan in dat geval de beelden van televisie opnemen of bijvoorbeeld van internet afhalen, maar de kwaliteit daarvan is minder goed en bovendien is de omroep dan beperkt in zijn keuze, omdat hij afhankelijk is van hetgeen hij aantreft (vaak is er meer beeldmateriaal beschikbaar dan wordt uitgezonden). De meerwaarde van de flitsenregeling is dus gelegen in keuze en kwaliteit. De vergoeding die voor het gebruik van een kort fragment mag worden gevraagd, betreft alleen de productiekosten. Het gaat enkel en alleen om de technische kosten en bewerkingskosten die samenhangen met de Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 876, nr. 7 18 beschikbaarstelling van de beelden, bijvoorbeeld kosten voor de tape en arbeidskosten.”

Lees het volledige verslag hier.

IEF 7902

Een gebod tot handhaving van het auteursrecht

VeenhoopfestivalGerechtshof Leeuwarden, 21 april 2009, LJN: BI2866, Appellant tegen Stichting Dorpsfeesten De Veenhoop & de gemeente Smallingerland.

Auteursrecht. Aardige casus met als conclusie dat het Veenhoopfestival mag blijven op de locatie naast jachthaven van appellant. De stichting is niet verplicht om door middel van handhaving van haar auteursrecht te voorkomen dat anderen het Veenhoopfestival organiseren. Welk auteursrecht er precies op het festival rust wordt niet aangegeven.

Appelant, eigenaar van een jachthaven en camping, ondervindt overlast van het Veenhoopfestival dat jaarlijks naast zijn terrein wordt gehouden. Appelant maakt bezwaar en sluit na overleg een overeenkomst met de organiserende stichting dat deze het festival niet meer op genoemde locatie zal organiseren. De burgemeester stelt echter enkele malen publiekelijk dat de gemeente zich niet gebonden acht aan de overeenkomst en dat hij garandeert dat het festival gewoon op de oude locatie wordt gehouden.

Appelant vordert dat de gemeente het terrein niet ter ebschikking mag stellen en vordert daarnaast van de stichting dat deze niet toe zal staan dat een ander een gelijkend festival organiseert, en dat de stichting zal optreden tegen ‘een ieder die inbreuk maakt op haar auteursrecht’. De vorderingen worden afgewezen. De gemeente is niet gebonden aan de overeenkomst en de stichting is niet verplicht het auteursrecht te handhaven:

11.  (…) Dit zelfde geldt, mutatis mutandis, ook voor de vordering van een gebod tot handhaving van het auteursrecht op het Veenhoopfestival; zelfs al zou de Stichting dat hebben, dan is daarmee niet gegeven dat zij verplicht is dit recht te handhaven. Het hof tekent hierbij nog aan dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de Stichting bewust de overeenkomst die zij met [appellant] heeft gesloten heeft gefrusteerd of wil frustreren. Uit de feiten zoals die thans voorshands naar voren gekomen zijn uit het dossier, volgt veeleer dat de Stichting geen medewerking heeft verkregen van de gemeente om het Veenhoopfestival op een andere locatie te organiseren, zodat het voor haar de facto onmogelijk was het festival elders te organiseren, zoals dit partijen voor ogen stond.

Lees het arrest hier.

Lees hier het commentaar gemeente Smallingerland op de eerste aanleg: “Deze rechtszaak is deze week in ons voordeel – en dus in het voordeel van het Veenhoopfestival – beslecht. Zo werkt dat in een democratie.”

IEF 7898

Minst genomen ongebruikelijk

Rechtbank Arnhem, 22 april 2009, LJN: BI3338, Eiseres tegen Autohandel X (Lampen / afgifte van/inzage in bescheiden)

Auteursrecht. Autohandel verkoopt gesteld inbreukmakende exclusieve lampen. Incidentele vordering tot afgifte van/inzage in bescheiden ex art. 843 a jo. 1019a Rv toegewezen. “Er is reden voor het oordeel dat het minst genomen ongebruikelijk is dat lampen van de reputatie van die van eiseres, ontwerper van exclusieve kunst- en lichtobjecten, en van een daarbij passende, niet alledaagse, prijs, verkocht worden vanuit een autohandel. Een autohandel is in het normaal maatschappelijk verkeer geen plaats van waaruit exclusieve kunst- en lichtobjecten worden verhandeld.”

3.6.  De rechtbank stelt vast dat de lampen waar het in de hoofdzaak om draait in beslag zijn genomen op het zaaksadres van gedaagden, een autohandel. Tevens staat vast dat gedaagden lampen hebben aangeboden via de website marktplaats.nl, met daarbij de vermelding dat het ging om lampen van eiseres. Afgezien van de vraag of dit laatste juist is en het daadwerkelijk om lampen van eiseres ging, is er reden voor het oordeel dat het minst genomen ongebruikelijk is dat lampen van de reputatie van die van eiseres, ontwerper van exclusieve kunst- en lichtobjecten, en van een daarbij passende, niet alledaagse, prijs, verkocht worden vanuit een autohandel. Een autohandel is in het normaal maatschappelijk verkeer geen plaats van waaruit exclusieve kunst- en lichtobjecten worden verhandeld. Bovendien hebben gedaagden de lampen verkocht voor een aanzienlijk lagere prijs dan de prijs van eiseres.

3.7.  Dientengevolge hebben gedaagden de schijn tegen en had het op hun weg gelegen om hun standpunt dat zij lampen van eiseres te koop hebben aangeboden en dat zij geen inbreuk op de rechten van eiseres hebben gemaakt, nader te onderbouwen en te voorzien van documentatie. Daarbij kan gedacht worden aan de aankoopfacturen van de betreffende lampen, die ook in weerwil van de bewaring van de administratie met behulp van de leverancier te produceren zouden zijn geweest. Nu gedaagden dat hebben nagelaten, moet er in dit incident voorshands van worden uitgegaan dat gedaagden een inbreuk hebben gepleegd op de rechten van eiseres en onrechtmatig hebben gehandeld. Van dit voorlopig oordeel kan bij de beoordeling van de hoofdzaak, indien daarvoor aanleiding is, worden teruggekomen.

(…) 3.9.  Het volgende punt dat aan de orde dient te komen is het rechtmatig belang aan de zijde van eiseres. Volgens gedaagden zou dit rechtmatig belang aan de zijde van eiseres ontbreken. Uitgaande van het voorlopig oordeel dat gedaagden een inbreuk hebben gepleegd op de rechten van eiseres, is de conclusie dat dit standpunt van gedaagden onjuist is, zie artikel 1019a, eerste lid, Rv. Het belang van eiseres om naar aanleiding van de door gedaagden gepleegde inbreuk stukken uit de administratie van gedaagden in te zien, om op basis daarvan de aard en de omvang van de door gedaagden gepleegde inbreuk en de hoogte van de te vorderen schadevergoeding te kunnen bepalen, is wel degelijk aan te merken als een rechtmatig belang. Het standpunt van gedaagden dat eiseres deze stukken slechts uit interesse zou willen inzien, valt in dit licht niet te begrijpen.

3.10.  Ten slotte hebben gedaagden aangevoerd dat de door eiseres gevraagde bescheiden onvoldoende zijn bepaald en dat de informatie die eiseres zou willen verkrijgen door de inzage ook kan worden verkregen door middel van de in de hoofdzaak gevorderde opgave van gegevens betreffende de inbreuk, voorzien van een accountantsverklaring. Naar aanleiding van dit laatste punt geldt dat in het kader van de beoordeling van een vordering tot afschrift of inzage op basis van artikel 843a Rv niet relevant is of de gevraagde informatie ook op andere wijze zou kunnen worden verkregen. Op deze stelling van gedaagden behoeft dan ook niet verder te worden ingegaan.

3.11.  Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat vordering van eiseres aldus zal worden toegewezen dat aan haar afschriften van de in bewaring gegeven administratie zullen worden verstrekt. De stelling dat de door eiseres gevraagde bescheiden onvoldoende zijn bepaald is in zoverre juist dat de rechtbank de vordering aldus zal toewijzen dat geen afschrift hoeft te worden verstrekt van die bescheiden die uitsluitend zien op de autohandel.

Lees het vonnis hier.

IEF 7895

Erkenning van makerschap op een bedrijfslogo-tevens-merk

Hoge Raad, 8 mei 2009, nr. 07/13358, 7-Eleven Inc. tegen Laprior N.V. (met dank aan Carine Jänsch, VanEps Kunneman VanDoorne)

Antilliaans (maar ook Nederlands) auteursrecht en merkenrecht. Eerst even voor jezelf lezen. Beroep in cassatie tegen Gemeenschappelijk Hof van Justitie Nederlandse Antillen en Aruba, 31 augustus 2007, IEF 4664. De Hoge Raad legt de vrij uitgebreide conclusie van de A-G (zie IEF 7821) grotendeels naast zich neer en vernietigt het vonnis van het hof.

"3.3 Het hof heeft in rov. 11 overwogen dat het beroep van 7-Eleven op het auteursrecht niet slaagt, reeds omdat onvoldoende gedocumenteerd is gesteld dat 7-Eleven als rechthebbende op het werk kan worden aangemerkt.

3.4 Het hiertegen gerichte middel klaagt terecht dat dit oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting op art. 8 van de Auteursverordening 1913, waarop 7-Eleven zich heeft beroepen. Uit die bepaling volgt immers dat 7-Eleven reeds op grond van de door haar gestelde openbaarmaking, waarbij zij niet een natuurlijk persoon heeft genoemd, zonder dat zij nadere documentatie behoefde over te leggen, behoudens tegenbewijs, als maker van haar logo dient te worden aangemerkt."

Lees het arrest hier. En inmiddels ook hier op rechtspraak.nl.

IEF 7893

European cross-border copyright licence

"Two European commissioners have outlined plans to more closely harmonise copyright law across the European Union's 27 member states and create EU-wide copyright licences. The commissioners want to end 'fragmentation' of copyright laws.

Information Society and Media Commissioner Viviane Reding and Consumer Commissioner Meglena Kuneva have published a 'digital agenda' which includes action on copyright law.

They want to create a cross-border copyright licence that would allow people in any member state to buy and use copyrighted content from any other member state on standard terms."

Lees hier meer.

IEF 7885

Erkenning van makerschap op een bedrijfslogo-tevens-merk

Het arrest na IEF 7821:

HR 8 mei  2009, LJN BH2956 (7-Eleven tegen Laprior h.o.d.n. 7 Alive Grocery en 7 Alive)

Antilliaanse zaak. Auteursrecht logo (7-Eleven); maker van het werk?, strekking van bewijsregels van art. 8 Auteursverordening 1913.

3.1In cassatie gaat het om het volgende. 7-Eleven is een Amerikaanse vennootschap die in de Verenigde Staten van Amerika en in vele andere landen, doch niet in de Nederlandse Antillen, levensmiddelenzaken exploiteert. In 1977 heeft zij haar woord-/beeldmerk laten inschrijven bij het Benelux-Merkenbureau en in 1997 bij het Bureau voor de Industriële Eigendom van de Nederlandse Antillen. Op grond van een handhavingsdepot in 2001 zijn deze inschrijvingen gehandhaafd. De vordering van 7-Eleven strekt ertoe om Laprior te verbieden de naam '7 Alive Grocery' en/of '7 Alive' en/of het logo '7 Alive' en/of enig ander teken dat overeenstemt met de merken van 7-Eleven te gebruiken, en om Laprior te bevelen onmiddellijk de naam '7 Alive Grocery' in het handelsregister van de kamer van koophandel van Sint Maarten door te halen. Deze vordering is afgewezen door het Gerecht in Eerste Aanleg en het hof heeft dit vonnis bevestigd.

3.2 7-Eleven heeft zich in eerste aanleg beroepen op haar merkrechten, zowel op het woordmerk 7-Eleven als op het desbetreffende beeldmerk. In hoger beroep heeft zij in de memorie van grieven de grondslag van haar vordering aangevuld in dier voege dat zij ook de auteursrechtelijke bescherming voor haar logo heeft ingeroepen. Nadat daartegen onder meer als verweer was gevoerd dat zij geen bewijs had geleverd voor de stelling dat zij de maker is van dit logo, heeft zij bij pleidooi onder verwijzing naar (onder meer) de bewijsregels van art. 8 Auteursverordening 1913 doen aanvoeren dat op alle overgelegde stukken waarop het beeldmerk (of het werk) staat afgebeeld, de naam 7-Eleven Inc. dan wel haar vroegere naam staat, zodat zij, behoudens bewijs van het tegendeel, dat evenwel niet is geleverd, auteursrechthebbende is. Voorts heeft zij een bewijsaanbod op dit punt gedaan.

3.3 Het hof heeft in rov. 11 overwogen dat het beroep van 7-Eleven op het auteursrecht niet slaagt, reeds omdat onvoldoende gedocumenteerd is gesteld dat 7-Eleven als rechthebbende op het werk kan worden aangemerkt.

3.4 Het hiertegen gerichte middel klaagt terecht dat dit oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting op art. 8 van de Auteursverordening 1913, waarop 7-Eleven zich heeft beroepen. Uit die bepaling volgt immers dat 7-Eleven reeds op grond van de door haar gestelde openbaarmaking, waarbij zij niet een natuurlijk persoon heeft genoemd, zonder dat zij nadere documentatie behoefde over te leggen, behoudens tegenbewijs, als maker van haar logo dient te worden aangemerkt.

Door DS ingevoegd op 22 januari 2012

IEF 7887

Noten van Koelman

Kamiel Koelman, Van Diepen Van der Kroef: Noot bij HvJ EG, 11 december 2008, zaak C 52/07, IEF 7396, Kanal 5 Ltd & TV 4 AB tegen Föreningen Svenska Tonsättares Internationella Musikbyrå (STIM) upa.  Deze noot is eerder gepubliceerd in AMI 2009, p. 57-61.

De verwijzende Zweedse rechter vraagt het HvJEG onder meer of de Zweedse Buma (STIM) misbruik maakt van haar machtspositie, als ze een aandeel opeist van de inkomsten van een televisiezender, terwijl een duidelijk verband ontbreekt tussen die inkomsten en de prestatie van de collectieve beheersorganisatie (CBO).

(…) De moraal van het verhaal: een omroep die haar administratie zo opzet dat per programma wordt bijgehouden wat het muziekgebruik is, wat de kijkcijfers zijn en wat de inkomsten uit de bijbehorende reclameblokken zijn, kan een valide argument hebben om minder aan een CBO af te dragen. Voorwaarde daarvoor is uiteraard wel dat uit die administratie blijkt dat programma’s waarin veel muziek wordt gebruikt, relatief juist weinig opleveren. Het voor de hand liggende tegenargument van de CBO zal echter zijn dat in het huidige tarief met dit gegeven al rekening is gehouden: de huidige royalty zou hoger zijn geweest, als het uitgangspunt was geweest dat muziek bij álle programma’s belangrijk is. En indien alleen nog wordt geheven op inkomsten gegenereerd in verband met programma’s waarin muziek is gebruikt, moet de vergoeding daarvoor omhoog. Wanneer de CBO het goed speelt, kunnen de totale inkomsten zelfs omhooggaan. Hier wreekt zich het feit dat de waarde van door een CBO met een machtspositie beheerd gebruik, in absolute zin niet is vast te stellen.Het is daarom onmogelijk om te bepalen of zo’n claim van een CBO terecht is, of onterecht.

Lees de volledige noot hier.

Kamiel Koelman, Van Diepen Van der Kroef: Noot bij Vzr. Rechtbank Haarlem 19 augustus 2008, IEF 7001, The Performing Right Society Limited tegen Vereniging Buma. Deze noot is eerder gepubliceerd in AMI 2008, p. 184-189.

Hoe het ook zij, PRS vordert dat Buma wordt verboden om nog langer buiten Nederland licenties aan te bieden voor online gebruik van het PRS-repertoire (…)

Indien straks bijvoorbeeld de Nederlandse kabelexploitanten de muziekrechten voor Engels en Amerikaans repertoire niet meer bij Buma kunnen kopen, gaan er tientallen miljoenen euro’s niet langer door de vingers van de Nederlandse organisatie. Geen wonder dat de strijd hard en bitter is. Of muziekgebruikers op zo’n scenario zitten te wachten is nog maar de vraag. Een Nederlandse kabelexploitant die zorgeloos muziek wil gebruiken moet straks wellicht met tenminste twee organisaties een overeenkomst aangaan. Indien andere organisaties eveneens de rechten in eigen hand houden, kunnen het er nog veel meer worden. Hiertegenover staat dat nog valt te bezien of de (potentiële) concurrentie – de intentie is immers in beginsel dat een kabelaar straks bij meerdere Buma’s terecht kan – de prijs omlaag zal drijven.

Lees de gehele noot hier.

IEF 7886

Auteursrecht op afroep?

Lex Bruinhof, Wieringa Advocaten  Auteursrecht op afroep? Kort commentaar bij Rechtbank Alkmaar, 8 april 2009, IEF 7812 (Stichting Baas In Eigen Huis tegen Vero Sales B.V.).

“Laten we eens kijken of we dit begrijpelijk kunnen maken. (Daarbij vergeet ik maar even de vraag of het de Rechtbank wel was toegestaan om de vordering van de Stichting zodanig om te smeden dat ontvankelijkheid en toewijzing mogelijk waren....). De Rechtbank zegt dus: niet ontvankelijk is de Stichting als zij vordert dat één op één overnemen van de objectgegevens van iedere makelaar die zich bij haar meldt of heeft gemeld met bezwaar tegen plaatsing op Zuka wordt verboden. Maar wel ontvankelijk is zij als ze vordert dat dergelijk één op één overnemen wordt verboden ten aanzien van iedereen die zich bij Zuka meldt met dat bezwaar. En als er dan tóch geplaatst blijft worden, dan is Zuka niettemin aan de Stichting de dwangsommen verschuldigd.

Maar… auteursrecht is toch auteursrecht? Of je nou wel of niet vertegenwoordigd wordt door de Stichting en of je nou wel of niet bezwaar hebt tegen plaatsing op Zuka? De Rechtbank lijkt hier een soort impliciete licentie te vooronderstellen, die aan Zuka is gegeven door alle makelaars die niet tevoren aan Zuka hebben opgegeven dat ze bezwaar hebben tegen plaatsing. Je zou dus kunnen redeneren dat je als makelaar alleen maar auteursrechtelijk beschermd wordt als je bij Zuka hebt gemeld dat je je auteursrecht daadwerkelijk gerespecteerd wilt zien. Ik ken een mooi proefschrift met de titel “auteursrecht op maat”. Dit lijkt bij eerste lezing nog een stapje verder te gaan: “auteursrecht op afroep”. Moeten we het echt zo zien?

Nee hoor, zo is het niet. Natuurlijk houdt iedereen gewoon zijn auteursrecht. En een makelaar die niet expliciet tegen Zuka gezegd heeft dat ze alleen het Jaap-quotum mogen plaatsen kan dus toch nog gewoon een procedure tegen Zuka beginnen wegens auteursrechtinbreuk. Alleen: Zuka is in dat geval niet de dwangsom aan de Stichting verschuldigd. Verder blijft alles bij het oude.

En in die zin is dit wel een inventieve, pragmatische uitspraak. De Stichting heeft toch iets binnengesleept. Stichting plus achterban hebben een extra wapen: direct door de Stichting opeisbare dwangsommen bij overtreding van het Jaap-quotum ten aanzien van de achterban. En het auteursrecht op huizenfoto’s en omschrijvingen is weer eens bevestigd. Volledig, als absoluut recht en -bij goede lezing van de uitspraak- allerminst op afroep."

Lees hier meer.