Auteursrecht  

IEF 5942

Een aantal vruchtbare aanknopingspunten

Recentelijk gepubliceerd op de website van het ministerie van Justitie: Advies van de Commissie Auteursrecht over Auteurscontractenrecht van 12 april 2006. Het wetsvoorstel over het auteurscontractenrecht is nog niet ingediend bij de Tweede Kamer, naar het schijnt omdat tussen droom en daad nog wat praktische bezwaren in de weg staan.

V. Samenvatting. De minister van Justitie heeft gevraagd of de wenselijkheid wordt onderschreven om de positie van makers en uitvoerende kunstenaars in de wet te versterken langs de lijnen van de aanbevelingen van het IVIR-rapport. De commissie merkt op dat de aanbevelingen uit het IVIR-rapport een asymmetrische machtsverhouding veronderstellen tussen makers en uitvoerende kunstenaars enerzijds en exploitanten anderzijds die er in werkelijkheid niet (over de volle breedte) is. De commissie heeft voorts de indruk dat de aanbevelingen sterk geënt zijn op de traditionele mediasectoren (de uitgeverij, fonogrammen- en filmindustrie, omroep en pers). De commissie betwijfelt of de aanbevelingen zich ook daarbuiten steeds voor toepassing lenen. Daarbij dient nog bedacht te worden dat verscheidene aanbevelingen uit het IVIR-rapport, zoals de specificerings- en rekenplicht, hoge administratieve lasten met zich meebrengen. De commissie is er beducht voor dat die aanbevelingen hun schaduw gaan werpen over situaties waarin daaraan geen behoefte bestaat.

De commissie adviseert derhalve niet om de aanbevelingen uit het IVIR-rapport integraal over te nemen, maar ziet daarin wel een aantal vruchtbare aanknopingspunten om te komen tot een wettelijke regeling van het auteurscontractenrecht. 

In het IVIR-rapport wordt volgens de commissie terecht opgemerkt dat er in de praktijk, in ieder geval in de meer traditionele mediasectoren, (op onderdelen) ongerechtvaardigde contractspraktijken voorkomen. Volgens de commissie kan er daarom wel degelijk aanleiding bestaan nadere wettelijke regels te stellen. Zo zou, in lijn met de aanbevelingen uit het IVIR-rapport, kunnen worden voorzien in een disproportionaliteitsregel en een herroepingsrecht ingeval van non-usus, om het evenwicht in de praktijk enigszins te herstellen. Op grond van de disproportionaliteitsregel kunnen natuurlijke makers en uitvoerende kunstenaars de rechter verzoeken om aanpassing van de exploitatieovereenkomst in situaties waarin sprake is van een ernstige wanverhouding tussen de over en weer geleverde prestaties. Op grond van het herroepingsrecht kunnen natuurlijke makers en uitvoerende kunstenaars een exploitatieovereenkomst ontbinden, wanneer de exploitant de aan hem overgedragen of in exclusieve licentie gegeven rechten niet (langer) uitbaat. Verder zou met zoveel woorden kunnen worden bepaald dat bepaalde bedingen niet geoorloofd zijn. De commissie volstaat op deze plaats kortheidshalve met een verwijzing naar hetgeen daarover is opgemerkt in hoofdstuk IV.1.

Overigens meent de commissie dat via de open normen uit het commune overeenkomstenrecht in het gros van de gevallen reeds als redelijk en billijk ervaren uitkomsten kunnen worden bewerkstelligd. Het commune overeenkomstenrecht moet dan ook het vertrekpunt van een eventuele wettelijke regeling zijn. De commissie acht het raadzaam om het systeem van art. 2 Aw en art. 9 Wnr, waarin de ook in het IVIR-rapport voorgestane regel “in dubio pro auctore” al besloten ligt, (in plaats van de daarvoor in het IVIR-rapport voorgestelde specificeringsplicht) te behouden en op onderdelen te verduidelijken c.q. aan te passen. Een beroep op de in die artikelen neergelegde regel dat de overdracht alleen die bevoegdheden omvat, waarvan dit in de akte is vermeld of uit de aard of strekking van de titel noodzakelijk voortvloeit, zou in beginsel aan natuurlijke makers en uitvoerende kunstenaars ingeval van overdracht of exclusieve licentiëring moeten worden voorbehouden. Voor de (geheel of gedeeltelijke) overdracht en exclusieve licentiëring van het auteursrecht of de naburige rechten is steeds een akte vereist.

Ook een verduidelijking van art. 45d Aw strekt tot aanbeveling; zij het in iets andere richting dan in het IVIR-rapport wordt voorgestaan. Volgens de commissie moet het daarin voorkomende recht op een billijke vergoeding in één keer kunnen worden afgekocht. Verder geldt het recht volgens de commissie niet alleen ingeval van een wettelijk vermoeden van overdracht maar evenzeer ingeval van schriftelijk aangegane overeenkomsten.

Lees het gehele advies hier.

IEF 5941

Uitje voor auteursrechtliefhebbers

Helaas niet live te volgen via internet: Algemeen overleg met de ministers van Justitie en van Economische Zaken over auteursrecht (brief d.d. 20 december 2008 inzake
auteursrechtbeleid (31200 VI, nr. 98)). Morgen van 10:00 tot ca. 12:30 uur, in de Kappeyne van de Coppellozaal van de Tweede Kamer,

“Hierbij kan worden betrokken:

- de brief d.d. 2 juli 2007 inzake jaarverslag 2006 College van
Toezicht collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en
naburige rechten (29838, nr. 5).

-  de brief d.d. 20 maart 2008 inzake de reactie op Promusicae-arrest
van het Europese Hof van Justitie een aanbieding van de rapporten
'Geschillenbeslechting en collectief rechtenbeheer' en 'Evaluatie
van de artikelen 29a en 29b van de Auteurswet 1912' (29838, nr. 7)

Indicatie spreektijd per fractie in 1e termijn: 6 minuten. Griffier : D.S. Nava.

IEF 5925

Lexington vervangen door Ladbrokes, Amsterdam door Den Haag

lcot.gifGerechtshof ’s-Gravenhage, 20 maart 2008, Vitra Collection AG c.s. tegen Classic Design c.s. ( met dank aan Benjamin van Kessel, Baker & McKenzie).

Wel gemeld, nog niet samengevat. Hoger beroep in inbreukzaak met betrekking tot Eames-stoelen. Auteurs-, merken- en modellenrecht. Internationale bevoegdheid. Lexington vervangen door Ladbrokes. Complex overgangsrecht oude BTMW pakt gunstig uit voor Vitra omdat het Hof den Haag het oneens is met het Hof Amsterdam over de uitleg van de Berner Conventie: wel auteursrechtelijke bescherming.

Vitra is gesteld auteursrechthebbende met betrekking tot Ray en Charles Eames’ Lounge Chair met bijbehorende Ottoman (de bijbehorende voetensteun) en de Aluminium Chair. Vitra is tevens houdster van het internationale woordmerk Eames en op twee internationale vormmerken, overeenkomend met het uiterlijk van de Lounge Chair en de Alu Chair. De merken hebben onder meer gelding in de Benelux en Duitsland.

Vitra stelt dat Classic Design c.s. op hun websites, die ‘toegankelijk zijn vanuit de Benelux en Duitsland’, kopieën van de stoelen aanbieden en dat Classic Design c.s. daarmee auteurs- en merkinbreuk maken, althans onrechtmatig handelen jegens Vitra. Vitra vordert een grensoverschrijdend inbreukverbod.

Bevoegdheid. De voorzieningenrechter verklaarde zich in eerste aanleg onbevoegd ten aanzien van de gevorderde grensoverschrijdende verboden (buiten de Benelux voor merkinbreuk en buiten Nederland voor onrechtmatig handelen en volgens het Hof was dat terecht. De bevoegdheid van de Nederlandse rechter is i.c. gebaseerd op artikel 5 lid 3 EEX-Verordening, verbintenissen uit onrechtmatige daad, en de rechter is daarom enkel bevoegd kennis te nemen van de geschillen betreffende de in Nederland geleden schade (HvJEG 7 maart 1995, C-68/93,Shevill). Dit geldt ook voor de bevoegdheidsbepaling van artikel 4.6 lid 1 BVIE

Aanbieden. Vitra’s tweede grief richt zich tegen de overweging van de voorzieningenrechter dat, kort gezegd, van het via en website  inbreukmakend aanbieden in de Benelux althans in Nederland slechts sprake is als het gaat om een website die door woord en inhoud onmiskenbaar mede is gericht op het publiek van de Benelux. Vitra is van mening dat de voorwaarde die de rechter stelt in het licht van het beroemde Lexington-arrest te ver gaat en het Hof geeft Vitra daarin gelijk: “Het Lexington-arrest is gewezen onder vigeur van de Merkenwet 1893 en lang voordat het internet bestond. Reeds daarom is het criterium uit het Lexington-arrest niet zonder meer toepasselijk voor de beoordeling of het aanbieden van artikelen op internet als onrechtmatig in een bepaald land moet worden aangemerkt.”

Het Hof geeft liever de voorkeur aan het Ladbrokes-arrest van de Hoge Raad. De Hoge Raad achtte het in deze  online-kansspelzaak van belang dat de website blijkens haar inrichting mede is gericht op potentiële deelnemers in Nederland. Classic Design c.s. handelen derhalve onrechtmatig in de Benelux danwel Nederland, als zij via internet door middel van blijkens hun inrichting mede op de Benelux dan wel Nederland gerichte websites, inbreukmakende stoelen aanbieden. Of daarvan sprake is hangt af van de omstandigheden, zoals het top-level domain van de internetadressen, de taal waarin de websites zijn gesteld dan wel de taalkeuzemogelijkheden die de websites bieden en (andere) verwijzingen op de websites naar (een) bepaalde land(en).

Het Hof toetst aan de hand van de hiervoor geïntroduceerde maatstaven:

“10. (…) Op de eerste webpagina bevinden zich afbeeldingen van vlaggen van verschillende landen, waaronder de Nederlandse en de Belgische vlag met de vermelding ‘dutch €’ respectievelijk ‘belgium €’. Indien men de Nederlandse vlag aanklikt, komt men op een (grotendeels) in het Nederlands gestelde webpagina, als men de Belgische vlag aanklikt komt men op een grotendeels in het Frans gestelde webpagina. Hieruit volgt naar het oordeel van het Hof dat de website van Classic Design blijkens haar inrichting op Nederland en België is gericht”.

Inbreuk. De beantwoording van de vraag of er ook daadwerkelijk sprake is van inbreuk, is, gezien de leeftijd, de Amerikaanse nationaliteit van de stoel en het reciprociteitbeginsel van de Berner Conventie niet eenvoudig. Het Hof Den Haag gaat bij de uitleg van artikel 2 lid 7 BC (wat moet worden verstaan onder de aan tekeningen en modellen verleende ‘bijzondere bescherming’ als bedoeld in de tweede volzin van die bepaling?) in tegen een eerder oordeel van Hof Amsterdam  in een andere Lounge Chair-zaak, waarbij dat hof concludeerde dat aan de Lounge Chair geen auteursrechtelijke bescherming toekwam, omdat, kort gezegd, de bescherming Lounge Chair op grond van de BC beperkt was tot modellenbescherming, wat voor de pré-BTMW Benelux neerkwam op bescherming op grond van slaafse nabootsing. Het Hof Den Haag concludeert:

“18. (…) Hoewel op het relevante tijdstip op 1 maart 1989 wel bijzondere bescherming bestond voor modellen, namelijk de BTMW, bood die wet geen bescherming aan ‘oude’ modellen, dat wil zeggen modellen die vóór 1januari 1975 in de Benelux op de markt waren. Artikel 25 BTMW voorzag — de BTMW is inmiddels vervangen door het Beneluxverdrag inzake intellectuele eigendom (BVIE); artikel 25 BTMW keert daarin niet terug — weliswaar in een regeling voor ‘oude modellen’, maar die regeling kan naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als een bijzondere bescherming voor tekeningen en modellen. Artikel 25 BTMW hield immers in dat de bescherming die de nationale wetgeving vóór 1 januari 1975 aan tekeningen en modellen bood, werd verlengd. Deze bescherming bestond overigens niet alleen op grond van het leerstuk van de onrechtmatige daad, maar ook op grond van auteursrecht en merkenrecht, mits aan de gestelde eisen voor bescherming was voldaan. In het licht hiervan is het hof van oordeel dat aan de Lounge Chair toentertijd geen bijzondere bescherming als model toekwam, zodat op grond van het laatste zinsdeel van de tweede volzin van artikel 2 lid 7 BC de Lounge Chair wordt beschermd als werk van kunst. Dit brengt mee dat Vitra aanspraak kan maken op auteursrechtelijke bescherming, mits de Lounge Chair met Ottoman een werk is in de zin van de Auteurswet 1912”

En dat is zo volgens het hof:  “Het gaat om een revolutionair ontwerp, afwijkend van het tot dan toe gangbare type ‘fauteuil’. Het leidt geen twijfel dat de Lounge Chair met Ottoman een werk is waaraan auteursrechtelijke bescherming toekomt.”

Nu de afbeeldingen van Classic Design exacte kopieën tonen van de stoel, is het Hof van oordeel dat Classic Design door het aldus te koop aanbieden van de zitmeubelen inbreuk maakt op het auteursrecht van Vitra. Classic Design maakt zich naar mening van het Hof tevens schuldig aan merkinbreuk, nu Classic Design op haar website tekens gebruikt die gelijk zijn aan het woordmerk EAMES en het vormmerk van Vitra suggereert Classic Design dat het om de originele van Vitra afkomstige Lounge Chair en Ottoman gaat.

Op basis van de geconstateerde inbreuk op auteurs- en merkrechten, oordeelt het Hof dat het bevel om de website van Classic Design ontoegankelijk te maken voor bezoekers uit Nederland dan wel de Benelux passend en toewijsbaar is, voorzover deze website inbreuk maakt op de auteurs- en merkrechten van Vitra. Het gevorderde inbreukverbod beperkt het Hof tot de levering in Nederland van modellen die inbreuk maken op het auteursrecht op de Lounge Chair en Ottoman.

Lees het arrest hier.

IEF 5924

De Kameleon sjocht yn it waar

kameleon.gifWie het vonnis heeft mag het mailen. “Neidat de Fryske Kameleonfilm yn 2002 útbrocht is, is der in rjochtsaak tsjin de feriening oanspand, troch ûnder oaren Uitgeverij Kluitman. Yntusken hat der in útspraak yn dizze saak west, en moatte wy yndie in boete betelje.

De kameleonfilm wie in ludike aksje omdat wy fan betinken wiene dat de film yn it Frysk útbrocht wurde moatten hie. Us fout wie dat wy deselde personaazjes as de Nederlânstalige film brûkt ha. Wy steane noch hieltiten efter dizze moaie aksje foar de Fryske taal.

De rjochter hat beslist dat wy ynbreuk makke ha op de auteursrjochten fan Kluitman. Yn de útspraak binne wy feroardiele ta it beteljen fan in totaalbedrach (ynklusyf juridyske kosten) fan sa'n 11.300 euro. De boete is yn earste ynstânsje betelle troch in âldlid fan Bernlef.

Bernlef yn Aksje.

Wy wolle it jild dat mei dizze saak muoit is graach werombetelje. Om dit jild wer werom te fertsjinjen wurdt der in aksje op tou setten. It idee wolle wy noch net nei bûten bringe, om’t wy noch drok dwaande binne mei it meitsjen fan konkrete ôfspraken mei guon partijen. Wy kinne wol sizze dat it wer in ludike aksje wurdt foar it Frysk, mar gjin twadde kameleonfilm”

Lees hier  en hier  en hier meer.

IEF 5920

Freedom niet omgekat tot Frodo

frodofreedom.gifRechtbank Middelburg, 25 maart 2008, KG ZA 08-41, V.D.V. Meubelen B.V. tegen Karel Mintjens N.V. (met dank aan Luuk Jonker, Holla Poelman Van Leeuwen Advocaten).

Executiegeschil. Niet naleving stakingsgebod. Volledige proceskostenveroordeling. De executie is te beschouwen als een verlengstuk van deze handhaving.

Het Gerechtshof ’s-Gravenhage heeft bij arrest van 21 juni 2007 (zie IEF 4291) geoordeeld dat VDV met haar ‘Freedom’-dressoir inbreuk maakt op het auteursrecht van Mintjens op het dressoir ‘Frodo’. Uiterlijk op 10 juli 2007 diende VDV iedere inbreuk op de auteursrechten van Mintjens te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom. Mintjens heeft op 8 februari executoriaal derdenbeslag gelegd ten laste van VDV. VDV vordert in het onderhavige kort geding opheffing van het beslag en staking van de executie totdat over de verschuldigdheid van de dwangsom in de bodemprocedure zal zijn beslist.

Het beslag is volgens VDV jegens haar onrechtmatig, omdat Mintjens zich ten onrechte op het standpunt stelt dat VDV het gebod heeft overtreden. Het zou feitelijk onmogelijk zijn dat VDV, nadat het gebod is ingegaan, nog een ‘Freedom’-dressoir verkocht heeft dat inbreuk maakt op het ‘Frodo’-dressoir van Mintjens wegens een interne instructie. Het ‘Freedom’-dressoir nieuwe stijl zou na aankoop door Mintjens zijn omgekat tot het inbreukmakende ‘Freedom’-dressoir.

Mintjens heeft een (Belgisch) proces-verbaal van constatering overgelegd, waaruit zou blijken dat VDV na 10 juli 2007 nog een ‘Freedom’-dressoir verkocht heeft dat identiek is aan het ‘Freedom’-dressoir van VDV dat het hof te Den Haag als inbreukmakend op het ‘Frodo’-dressoir heeft aangemerkt.

De voorzieningenrechter oordeelt dat uit het proces-verbaal en de daarvan uitmakende bescheiden en foto’s genoegzaam blijkt dat in augustus 2007 een inbreukmakend ‘Freedom’-dressoir is besteld en uitgeleverd. De stelling dat het ‘Freedom’-dressoir nieuwe stijl onderweg moet zijn omgekat in het inbreukmakende ‘Freedom’-dressoir oude stijl wordt gepasseerd omdat VDV hiervoor geen bewijs heeft aangedragen. Bovendien valt naar aanleiding van twee verklaringen (nota bene door VDV zelf in het geding gebracht)  van werknemers werkzaam bij een aan VDV gerelateerd bedrijf over het moment waarop zij de instructie zouden hebben gekregen tot modelwijziging over te gaan, niet uit te sluiten dat er begin september 2007 toch nog een inbreukmakend dressoir de poort van VDV heeft verlaten. Het is volgens de rechter voldoende aannemelijk dat VDV in strijd met het gebod heeft gehandeld. De vorderingen van VDV worden afgewezen.

“Voorshands dienen ook de proceskosten gerezen in verband met de executie van een vonnis als voorwerp dat als voorwerp heeft de handhaving van rechten van intellectuele eigendom conform artikel 14 Handhavingsrichtlijn/artikel 1019h juncto 1019 Rv te worden vastgesteld, nu de executie is te beschouwen als een verlengstuk van deze handhaving.” Mintjens heeft dan ook recht op een volledige proceskostenveroordeling. Omdat VDV, zoals ter zitting is gebleken, echter geen kennis heeft kunnen nemen van de door Mintjens in dat kader opgevoerde kosten (€ 3.662,--), zal de zaak voor wat betreft de definitieve kostenveroordeling worden aangehouden, met het verzoek aan VDV zich over het declaratieadvies van Mintjens uit te laten.

Lees het vonnis hier.  

IEF 5906

Geen aanleiding of mogelijkheid

Rechtbank Utrecht, 26 maart 2008, LJN: BC7661,  Nederlandse Vereniging Van Journalisten tegen PCM Interactieve Media B.V., voorheen genaamd Media Resultant B.V. & PCM Uitgevers N.V.

Langlopende procedure over de bepaling vergoeding voor freelance journalisten wegens auteursrechtinbreuk door opname van hun werk zonder hun toestemming in de Nederlands Pers Databank.

In de procedure zijn in 2002, 2004 en 2006 diverse tussenvonnissen gewezen en is een deskundige benoemd om de schadeloosstelling te bepalen. Partijen hebben op de rapportage van de deskundige gereageerd. De rechtbank neem het honorarium dat zou zijn bedongen, vermeerderd met een compensatie voor de aantasting van het recht, als uitgangspunt bij de vaststelling van de schade. De rechtbank komt uit op 2% van het honorarium met een opslag van 0.5 % als compensatie voor de geleden schade. Dit motiveert de rechtbank als volgt:

“Bij de vaststelling van de gevorderde schadeloosstelling heeft de rechtbank tot uitgangspunt genomen dat deze gerelateerd dient te worden aan het honorarium dat in geval van toestemming zou zijn bedongen, vermeerderd met een compensatie voor de aantasting van het recht. (..)

Bij de bepaling van de vergoeding zal worden uitgegaan van twee omstandigheden die naar het oordeel van de rechtbank daartoe thans nog de meest concrete en objectieve aanknopingspunten bieden.

Dit is in de eerste plaats het gegeven dat PCM al in 1999 voor de opname van werken in de NPD een vergoeding heeft aangeboden aan de freelance journalisten van 2% van het oorspronkelijk honorarium, welk aanbod door ongeveer 50% van de journalisten destijds is aanvaard. Zij ontvangen sindsdien deze vergoeding.

In de tweede plaats is dit het – door NVJ c.s. niet weersproken – gegeven dat nadien voor nieuwe licenties betreffende een verruimde externe exploitatie, waaronder ook door middel van internet, op ruime schaal met freelance journalisten een opslag van 2% van het honorarium is overeengekomen.

Deze twee omstandigheden maken dat aannemelijk is dat de vergoeding die de freelance journalisten destijds voor opname van hun werk in de NPD hadden kunnen bedingen indien hen vooraf om toestemming was verzocht, rekening houdende met wat PCM nog bereid zou zijn geweest daarvoor te betalen, niet veel minder maar ook niet veel meer dan 2% van het oorspronkelijk honorarium zou zijn geweest. Bij gebrek aan voldoende hanteerbare aanknopingspunten die voor afwijking van dit percentage in opwaartse of neerwaartse zin aanleiding kunnen zijn, zal de rechtbank de vergoeding voor alle door de NVJ vertegenwoordigde freelance journalisten dan ook vaststellen op 2% van het oorspronkelijk honorarium.

In het tussenvonnis van 18 september 2002 heeft de rechtbank overwogen dat de aldus vastgestelde vergoeding dient te worden vermeerderd met een opslag als compensatie voor overige door de auteursrechtinbreuk door de in deze procedure optredende freelancers geleden schade, omdat hen de mogelijkheid is ontnomen om over de exploitatie van hun werk vooraf te onderhandelen en omdat zij zich vervolgens tijd en kosten hebben moeten getroosten om staking van de inbreuk en betaling van de vergoeding te bewerkstelligen. Het staNPDunt van PCM dat het hier in feite een boetecomponent betreft waarvoor ons recht geen grondslag biedt, wordt verworpen, nu voor de eisers sub 2 tot en met 7 in elk geval sprake is van een vergoeding van reële schade, zoals door de rechtbank in genoemd tussenvonnis al tot uitdrukking is gebracht.

De rechtbank ziet thans geen aanleiding of mogelijkheid om op die beslissing terug te komen. De hier bedoelde opslag wordt in redelijkheid bepaald op 0,5% van het oorspronkelijk honorarium.”

Lees het vonnis hier.

IEF 5904

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank Middelburg, 25 maart 2008, KG ZA 08-41, V.D.V. Meubelen B.V. tegen Karel Mintjens N.V.(met dank aan Luuk Jonker, Holla Poelman Van Leeuwen Advocaten). 

Executiegeschil naar aanleiding van een eerdere uitspraak van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 21 juli 2007 (IEF 4291). Niet naleving stakingsgebod. De interne instructie bleek – volgens een aantal verklaringen van die medewerkers – pas veel later dan vereist te zijn verstrekt. Voldoende aannemelijk dat gedaagde in strijd met het gebod heeft gehandeld. Volledige proceskostenveroordeling, executie is verlengstuk van de handhaving.

Lees het vonnis hier.

Rechtbank Utrecht, 26 maart 2008, LJN: BC7661,  Nederlandse Vereniging Van Journalisten tegen PCM Interactieve Media B.V., voorheen genaamd Media Resultant B.V. & PCM Uitgevers N.V.

Bepaling vergoeding voor freelance journalisten wegens auteursrechtinbreuk door opname van hun werk zonder hun toestemming in de Nederlands Pers Databank.

Lees het vonnis hier.  

IEF 5902

Niet echt Hema

Hema-kinderstoel---Stokke.gifVzr. Rechtbank Amsterdam, 27 maart 2008, KG ZA 08-376 OdC/PvV, Stokke AS c.s. tegen Hema B.V. (met dank aan Arnout Groen, De Brauw Blackstone Westbroek).

Tripp Trapp vonnis. De best verdedigde kinderstoel van Noorwegen en omstreken neemt het deze keer, nogmaals, op tegen Hollandsche Eenheidsprijzen Maatschappij Amsterdam. De HEMA handelt met de verkoop van een meegroeikinderstoel, de Hema-kinderstoel, in strijd met  een eerdere vaststellingsovereenkomst tussen partijen. Een latere Duitse uitspraak maakt dat niet anders. Of Hema door de verkoop ook het auteursrecht van Stokke schendt behoeft geen bespreking. Proceskosten ex 1019h zijn ook verschuldigd bij niet-nakoming van een vaststellingsovereenkomst. Afbeeldingen volgen.

In 1999 heeft de Hema de zogenaamd "Sit Up-chair" verkocht. Naar aanleiding daarvan is tussen Hema en Stokke c.s. een geschil ontstaan inzake een door Stokke c.s. gestelde inbreuk door Hema op de auteursrechten op de Tripp Trapp stoel. In maart 2000 is tussen Stokke c.s. en Hema een vastellingsovereenkomst gesloten, waarin, kort gezegd, Hema erkent dat de Sit Up-Chair in Nederland en België een ongeauthoriseerde kopie is van de Tripp Trapp stoel en, en daar gaat het in deze zaak om, dat de Hema zich zal onthouden van de verkoop van stoelen die een ‘considerable similarity’ vertonen met de Tripp Trapp.

In 2002 heeft de Rechtbank Den Haag in een geschil met een andere partij geoordeeld dat  met  de Sit Up stoel inbreuk wordt gemaakt op het auteursrecht van Stokke. Eveneens in 2002 heeft het Bundesgerichtshof het cassatieberoep verworpen tegen de beslissing van het Oberlandesgericht Hamburg dat met de ‘Sit Up I stuhl’ geen inbreuk wordt gemaakt op de Tripp Trapp stoel.

Het geschil i.c. betreft niet de Sit Up stoel, maar de verkoop door Hema van een meegroeikinderstoel, de Hema-kinderstoel. Volgens Stokke handelt Hema hierdoor ook in strijd met de vaststellingsovereenkomst. Het verweer van Hema betreft de geldigheid en de interpretaie van de vaststellingsovereenkomst.

Anders dan door Hema is aangevoerd, wordt in de omstandigheid dat door de Duitse rechter is geoordeeld dat met de Sit Up stoel geen inbreuk wordt gemaakt op de rechten van Stokke, voorshands geen aanleiding gezien voor het oordeel dat daarmee de geldigheid van de vaststellingsovereenkomst is komen te vervallen. De overeenkomst ziet immers op de verkoop in Nederland en de Benelux, niet op de verkoop in Duitsland.

Daarnaast is in de overeenkomst het artikel dat in het geding is en dat ziet op andere stoelen dan dan de Sit Up stoel, zo algemeen gesteld dat al zou in Nederland zijn geoordeeld dat m,et de Sit Up stoel geen inbreuk wordt gemaakt op de auteursrechten van Stokke,  dit niet afdoet aan de geldigheid van de regeling.

Bij de interpretatie van de overeenkomst twisten partijen ook over de juiste vertaling van het in de overeenkomst gebruikte begrip ‘considerable similarity’. Hema vertaalt het als ‘bijna volledig identiek zijn’, Stokke als ‘een grote mate van overeenstemming’. De rechtbank kiest met Stokke voor die laatste vertaling en concludeert dat de Hema-kinderstoel een grote mate van overeenstemming vertoont met de Tripp Trapp stoel en het voorshands voldoende aannemelijk is dat de Hema met de stoel in strijd handelt met de vaststellingsovereenkomst. De subsidiaire vraag of met de stoel ook inbreuk wordt gemaakt op het auteursrecht van Stokke c.s. behoeft daarom geen bespreking.

De rechtbank verbiedt de verveelvoudiging en/of openbaarmaking van de Hema-kinderstoel en Hema dient de volledige proceskosten van Stokke te voldoen (€ 25.567,25). Gesteld kan worden dat proceskosten ex 1019h derhalve ook, althans in Amsterdam, het kan tenslotte verkeren, verschuldigd zijn bij niet-nakoming van een  vaststellingsovereenkomst. 

Lees het vonnis hier.

IEF 5899

Eerst even voor jezelf lezen

lcot.gifGerechtshof ’s-Gravenhage, 20 maart  2008, Vitra Collection AG c.s. tegen Classic Design International SRL(met dank aan Benjamin van Kessel, Baker & McKenzie).

Hoger beroep in stoelenzaak, auteursrecht, merkenrecht, BTMW modellenrecht.

“9. (…) Het Lexington-arrest is gewezen onder vigeur van de Merkenwet 1 893 en lang voordat het internet bestond. Reeds daarom is het criterium uit het Lexington-arrest niet zonder meer toepasselijk voor de beoordeling of het aanbieden van artikelen op internet als onrechtmatig in een bepaald land moet worden aangemerkt. Het hof acht bij zijn beoordeling mede van belang HW 18 februari 2005, NJ 2005, 404; daarin speelde de vraag of een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde kansspelaanbieder door het (zonder vergunning) aanbieden van deelname aan kansspelen via internet door middel van een mede op Nederland gerichte website handelde in strijd met artikel 1 sub a van de Wet op de Kansspelen (…) 

Gelet op een en ander is het hof van oordeel dat Classic Design c.s. eerst dan onrechtmatig handelen in de Benelux dan wel in Nederland indien zij via internet door middel van blijkens hun inrichting mede op de Benelux dan wel Nederland gerichte websites inbreukmakende stoelen aanbieden. Of daarvan sprake is hangt af van de omstandigheden, zoals het top-level domain van de internetadressen (een organisatorisch of een geografisch domein), de taal waarin de websites zijn gesteld dan wel de taalkeuzemogelijkheden die de websites bieden en (andere) verwijzingen op de websites naar (een) bepaald(e) land(en). Aan de hand van voormeld criterium zal hel hof beoordelen of Classic Design c.s. in de Benelux dan wel in Nederland onrechtmatig handelen.”

Lees het arrest hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 26 maart 2008, KG ZA 08-95, Auto Motoren Centrum Van Veldhuisen B.V. tegen Carbonell.

Executiegeschil (zie IEF 5791), handelsnaamrecht,  procesrecht. “4.6. Het recht op het gebruik van een handelsnaam is een vermogensrecht. Zonder meer is niet in te zien waarom voor de overdracht van dit recht niet zou moeten gelden dat dit geleverd dient te worden door een daartoe bestemde akte. Van Veldhuijsen heeft terecht opgemerkt dat het recht op een handelsnaam zonder veel formaliteiten ontstaat, maar dit is geen aanleiding te veronderstellen dat de geldige levering daarvan ook zonder formaliteit kan geschieden. Een overdracht met terzijdestelling van het aktevereiste volgt, anders dan Van Veldhuisen c.s. stelt, ook niet uit de systematiek van artikel 2 Hnw. Uit genoemde artikel volgt immers dat de handelsnaam vatbaar is voor overdracht, doch slechts in verbinding met de onderneming. Overdracht van een onderneming geschiedt juist door levering van de activa waaronder eventueel ook rechten zoals het recht op de handelsnaam. Van een klaarblijkelijke juridische misslag is dan ook geen sprake.”

 Lees het vonnis hier.   

IEF 5896

Auteursrechtenbeleid

ehb.gifKamerstuk 29838, nr. 7, met bijlagen. Auteursrechtbeleid, brief van de minister van Justitie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Den Haag, 20 maart 2008.

Brief met betrekking tot het verzoek van de vaste Kamercommissie voor Justitie om de mogelijke beleidsimplicaties van het arrest van het HvJ EG in de zaak Promusicae/Telefónica de España SAU aan te geven. gebruik twee rapporten aan te bieden. De bijlagen betreffen de rapporten “Geschillenbeslechting en collectief rechtenbeheer” en  “Evaluatie van de artikelen 29a en 29b van de Auteurswet 1912”.

De  Promusicae-uitspraak. “(…) Samenvattend komt het Hof van Justitie tot het oordeel dat lidstaten op grond van het EG-recht niet gehouden zijn om te voorzien in een verplichting voor internetserviceproviders tot verstrekking van naw-gegevens ten behoeve van een civiele procedure wegens vermeende inbreuken op het auteursrecht. Dat laat onverlet dat lidstaten daartoe wel bevoegd zijn. (…) Richtinggevend voor de Nederlandse situatie is daarbij het arrest Lycos/Pessers van de Hoge Raad van 25 november 2005 (RvdW 2005, 133). (…) Het arrest van het Hof geeft dan ook geen aanleiding tot het wijzigen van het beleid of de wetgeving met betrekking tot het auteursrecht of andere intellectuele-eigendomsrechten. De Nederlandse wetgeving geeft de rechter de bevoegdheid om een vordering tot het verstrekken van naw-gegevens toe te wijzen, het verstrekken van die gegevens is geen verplichting. De rechter toetst daarbij aan de bepalingen van de grondrechten uit het EVRM en de Wet bescherming persoonsgegevens, waarmee aan de door het Hof vereiste belangenafweging wordt voldaan.

Rapport “Geschillenbeslechting en collectief rechtenbeheer”.  In de hiervoor genoemde brief over het auteursrechtbeleid van 20 december 2007 is het onderzoek aangekondigd naar de wenselijkheid van een geschillenregeling in Nederland, dat in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatie Centrum van het Ministerie van Justitie is verricht door prof. mr. P.B. Hugenholtz, prof. mr. D.J.G. Visser en prof. mr. A.W. Hins. In het rapport “Geschillenbeslechting en collectief rechtenbeheer – Over tarieven, transparantie en tribunalen in het auteursrecht” wordt onder meer voorgesteld een geschillenkamer in het leven te roepen, naar analogie van de huurcommissieprocedure. Over de aanbevelingen heb ik inmiddels, zoals aangegeven in de beleidsbrief van 20 december 2007, advies gevraagd aan de Commissie Auteursrecht. Na ontvangst van het advies van de Commissie Auteursrecht zult u de beleidsreactie van het kabinet ontvangen.

Rapport “Evaluatie van de artikelen 29a en 29b van de Auteurswet 1912”. In genoemde beleidsbrief van 20 december 2007 is ook melding gemaakt van het rapport “Evaluatie van de artikelen 29a en 29b van de Auteurswet 1912”. Ook dit rapport treft u hierbij aan. Het onderzoek is in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatie Centrum van het Ministerie van Justitie verricht door dr. L. Guibault en dr. J.H.M. Mom. Met dit rapport wordt voldaan aan de wettelijke, driejaarlijkse evaluatieplicht van artikel V van de Wet tot uitvoering van de richtlijn auteursrecht en naburige rechten in de informatiemaatschappij. De evaluatie heeft betrekking op de toepassing van de artikelen 29a en 29b van de Auteurswet 1912, betreffende de bescherming van technische voorzieningen tegen omzeiling en bescherming van informatie over het beheer van rechten tegen het verwijderen of wijzigen ervan.  Uit het onderzoek blijkt dat de toepassing van beide artikelen niet tot ernstige structurele problemen heeft geleid. De vrees bij de invoering van beide artikelen dat het auteursrecht zou wegspoelen door het elektronische vergiet en dat informatie grootscheeps achter elektronisch slot en grendel zou verdwijnen, is niet bewaarheid. Daarnaast is niet gebleken van massale omzeiling van technische voorzieningen, noch van onoverkomelijke belemmeringen voor gebruikers.

De onderzoekers signaleren enige onduidelijkheid met betrekking tot de bescherming van technische voorzieningen, maar die vloeien voort uit de tekst van de richtlijn auteursrecht in de informatiemaatschappij en kunnen alleen door het Hof van Justitie van de EG worden opgelost.

De onderzoekers wijzen ten slotte op een praktische onduidelijkheid voor de consument, namelijk gebrek aan compatibiliteit tussen afspeelapparatuur en media-formats en een gebrek aan transparantie hierover. Dit is echter geen aanleiding voor wetgeving, aangezien deze kwestie door de industrie zelf opgepakt dient te worden. Het is immers ook in hun eigen belang de compatibiliteit  te verzekeren en de consument goed voor te lichten.
De uitkomsten van dit onderzoek geven thans geen aanleiding tot het nemen van maatregelen.

Lees de brief hier. Rapport ‘geschillenbeslechting’ hier, rapport ‘evaluatie hier.