Het gaat Holierhoek in deze proefprocedure om de reikwijdte van art. 45d Auteurswet. Holierhoek stelt dat een scenarioschrijver in de praktijk bij een overeenkomst met een filmproducent vaak gedwongen wordt afstand te doen van het recht op een billijke vergoeding voor iedere vorm van onvoorziene exploitatie van het filmwerk waaronder die door verhuur. Producenten weigeren daardoor vaak scenarioschrijvers mee te laten delen in de toekomstige opbrengsten van succesvolle speelfilms. Die praktijk is in strijd met deze wettelijke regeling, die voor wat betreft de billijke vergoedingen van dwingend recht is.
Een eenmalige afkoopsom is ook niet te rijmen met de ratio van de voor de rechtspraktijk onduidelijke regeling van art. 45d Auteurswet, welke ratio is de bescherming van de zwakke onderhandelingspositie van de auteur tegenover de filmproducent, aldus Holierhoek. Ook beoogt Holierhoek blijkens zijn repliek met de uitspraak van deze rechtbank het wetgevingsproces met betrekking tot een nieuw auteurscontractenrecht te beïnvloeden.
De rechtbank (sector civiel) heeft niet tot taak om met haar uitspraken wetgevingsprocessen te beïnvloeden, maar om in eerste aanleg concrete civiele geschillen tussen partijen te beslechten in de bijzondere feitelijke omstandigheden van elk geval. Voorzover de rechtbank thans kan nagaan verloopt overigens het door Holierhoek bedoelde wetgevingsproces (kamerstukken 29838) veel langzamer dan aanvankelijk werd verwacht.
De door Holierhoek gevorderde verklaringen voor recht - die blijkbaar zeer algemeen zijn geformuleerd met het oog op de door hem gewenste nieuwe wetgeving of ter opheldering van de in zijn stukken genoemde onduidelijkheden in de rechtspraktijk over het huidige art. 45d Auteurswet – zijn veel te algemeen zijn geformuleerd om in een civiele zaak als deze te kunnen worden toegewezen.
Terecht betogen Houwer BV cs dat het onderhavige overgangsrecht uit 1985 geen andere conclusie toelaat, dan dat de per 1 augustus 1985 ingevoerde wetsartikelen 45a t!m 45g Auteurswet toepassing missen indien voordien reeds een aanvang is gemaakt met het tot stand brengen van fllmwerken. Dat is het geval met de speelfilm Soldaat van Oranje (1977) en de onderhavige overeenkomst (1975).
De nadien ook nog in 1995 gewijzigde - en mede daardoor in de rechtspraktijk volgens de processtukken voor meerderlei uitleg vatbare - lex specialis van art. 45d Auteurswet mist derhalve toepassing, en de rechtbank moet bij de beoordeling van het geschil tussen partijen over een billijke vergoeding voor exploitatierechten teruggrijpen op de lex generalis van art. 2 Auteurswet over de overdracht van auteursrechten en op het algemeen verbintenissenrecht, waaronder het centraal staande beginsel van de contractsvrijheid.
De overeenkomst tussen partijen uit 1975 laat naar het oordeel van de rechtbank geen andere redelijke uitleg op de voet van het Haviltex-criterium toe, dan dat Holierhoek aan Houwer Films BV tegen betaling van een lumpsum van Fl. 22.500,- onder meer alle mogelijke auteursrechten overdroeg, waaronder ook die voor destijds wellicht minder voorzienbare toekomstige exploitatievormen inclusief de verhuur van DVDs.
Deze uitleg volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de tekst en strekking van het contract . Voor deze uitleg van de overeenkomst pleiten tenslotte ook de onvoldoende weersproken stellingen van Houwer BV cs, dat fl. 22.500,- in 1975 in feite een zeer royale beloning vormde, en dat de filmproducent Houwer Film BV anders dan de scenarioschrijvers zoals Holierhoek alle mogelijke financiële risico’s liep bij deze destijds duurste en meest ambitieuze Nederlandse speelfilm ooit.
Kortom, Holierhoek gaat in deze procedure uit van een onjuiste uitleg en een onjuiste lezing van de door hem in 1975 ondertekende overeenkomst. Anders dan hij veronderstelt, heeft hij met fl. 22.500,- destijds wel degelijk ook een rechtsgeldig overeengekomen billijke vergoeding op voorhand ontvangen voor alle mogelijke toekomstige exploitatievormen van het filmwerk Soldaat van Oranje, waaronder de in 2005 klaarblijkelijk succesvolle verhuur van DVDs.
Indien die huidige DVDs al niet zouden zijn te beschouwen als de in de overeenkomst bedoelde beeldplaten etcetera, dan toch zijn zij te kwalificeren als vervangingen van de door de technische ontwikkelingen achterhaalde videocassettes uit de overeenkomst. Anders dan Holierhoek betoogt, ziet de rechtbank niet in waarom art. 45d Auteurswet ingevoerd in 1985 of enige andere rechtsregel aan deze contractvrijheid van partijen uit 1975 in de weg zou staan.
Van onvoorziene omstandigheden als (thans) bedoeld in art. 6:258 BW is niets relevants gesteld of gebleken. De slotsom van de rechtbank luidt dat de vorderingen van Holierhoek om de voormelde redenen moeten worden afgewezen.
Lees het vonnis hier.